Bridgeman
New Year's Day in Babylon

Babylon was het centrum van de wereld

Achter de versterkte muren van Babylon heerste de koning over een ijdel volk dat stonk naar Egyptische parfum en priesters die de toekomst lazen in dierenlevers en piramiden bouwden voor hun goden.

Zweet parelt op het voorhoofd van Robert Koldewey en loopt in zijn ogen als hij de kleine kleitablet voorzichtig uitgraaft.

Met nauwkeurige bewegingen trekt de Duitse archeoloog de tablet uit het zand, zodat hij die nader kan bestuderen.

Op het ingedroogde oppervlak staan rijen kleine tekentjes in spijkerschrift, de gangbare schrijfvorm van het oude Babylon.

Koldewey legt de kleitablet voorzichtig op een doek en kan dan eindelijk met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd vegen. De hitte is ondraaglijk, maar de Duitse archeoloog lijkt zich er weinig van aan te trekken.

Een blik op het stevige fundament dat hij bezig is uit te graven, bevestigt namelijk eens te meer zijn overtuiging: dat hij de ruïnes heeft gevonden van een van de zeven wereldwonderen van de oudheid – de hangende tuinen van Babylon.

Spijkerschrift: De Babyloniërs ontwikkelden het eerste schrift, dat zo’n 3000 jaar werd gebruikt in Mesopotamië.

© Shutterstock

Duitsers bevrijdden Babylon uit het zand

Koldewey had de leiding over een team archeologen van het Deutsche Orient-Gesellschaft, dat van 1899 tot 1917 de eerste wetenschappelijke opgravingen van Babylon ondernam.

De stad lag in het toenmalige Mesopotamië, tussen de Eufraat en de Tigris in het huidige Irak.

In de 19e eeuw hadden wel meer archeologen de stad bezocht, maar hun opgravingen waren vrij willekeurig en stonden meer in het teken van de jacht op kostbare voorwerpen dan van een goed begrip van de overblijfselen uit de oudheid.

‘Geen één stad benadert de glorie van Babylon.’ Herodotus, Griekse geschiedschrijver, 5e eeuw v.Chr.

Veel van het gevonden materiaal werd daardoor beschadigd, verwoest of zelfs gestolen. Koldeweys team ging consciëntieus en methodisch te werk. Hun onderzoek legde de kiem voor de huidige kennis van het oude Babylon.

De opgravingen wierpen onder andere licht op de glorietijd van Babylon onder koning Nebukadnezar II (605-562 v.Chr.), toen de stad van Griekenland in het westen tot aan China in het oosten bekend was.

‘Geen één stad benadert de glorie van Babylon,’ zo schreef de Griekse historicus Herodotus in de 5e eeuw bijvoorbeeld bewonderend.

Op bevel van de vorst werden overal tempels en paleizen gebouwd, en de stad breidde zich aan weerszijden van de Eufraat uit met geplaveide boulevards en handelswegen.

Het aantal inwoners nam toe tot 200.000, waarmee Babylon waarschijnlijk de grootste stad uit die tijd was.

Koopwaar van over de hele wereld

Rond Nebukadnezars stad stond een muur van 18 kilometer als bescherming tegen vijanden, zoals de Assyriërs, die Babylon al eens hadden aangevallen.

De muur had acht poorten, waarvan de Ištarpoort – genoemd naar de godin van oorlog en liefde van Babylon – het indrukwekkendst was.

Nebukadnezar had de poort laten bekleden met blauw geglazuurde tegels waarop levensechte reliëfs van dieren stonden.

Het was de officiële toegang tot Babylon. Karavanen die de stad bezochten, gebruikten echter meestal een van de minder opzichtige zuidelijke poorten, die naar de wijk Shuanna leidden.

Daar stonden de meeste pakhuizen. In de pakhuizen stapelden slaven gerst, huiden en wol uit Mesopotamië op naast Libanees cederhout, koper van Cyprus en goud, struisvogelveren en ivoor uit Egypte en Nubië.

Zelfs Noord-Europees barnsteen en zijde uit China bereikten Babylon via duizenden kilometers lange karavaanwegen.

Er waren allerlei talen te horen, zoals het Grieks, Soemerisch, Akkadisch, Amoritisch, Kassitisch, Assyrisch en het Aramees.

Die laatste was zogezegd het Engels van die tijd: de taal waarin mensen uit verschillende landen met elkaar communiceerden.

Alle kruiken en zakken werden geteld en geregistreerd door een schrijver, die met een griffel hoekige inkepinkjes maakte in een vochtige kleitablet.

Het kostte 12 jaar om het spijkerschrift, dat uit pictogrammen bestond, onder de knie te krijgen. Kinderen kregen er vanaf tien jaar les in op particuliere scholen, waar ze oefenden door contracten en boekhoudingen over te schrijven.

Dat is bekend doordat archeologen voorbeelden van zulke tabletten hebben gevonden in ruïnes van scholen in de stad.

Stad bestond ruim 2000 jaar

Babylon werd binnen een paar honderd jaar een van de grootste steden ter wereld. Ondanks veroveringen en verwoestingen wist de stad diverse keren te herrijzen.

Herrie en stank wijzen de weg

Sommige leveranciers gingen niet naar de pakhuizen, maar verder de stad in. Dat gold bijvoorbeeld voor kooplui met een kraam in Merkes.

Hoewel dit gebied langs de processieweg, de hoofdstraat van Babylon, lag, was het niet eenvoudig om de koopwaar erheen te vervoeren.

Net als de rest van de stad was Merkes een doolhof van straten en stegen waar lemen huizen van twee of drie etages dicht op elkaar stonden om zo min mogelijk muren bloot te stellen aan de zon.

De straten hadden wel namen, maar ze leken allemaal op elkaar. Gelukkig kon je altijd op je neus en oren afgaan: hoe dichter bij de markten, hoe harder het lawaai en hoe heviger de stank.

Merkes had geen grote marktpleinen maar bestond uit een wirwar van straten vol smalle, overdekte kramen. Overal klonken de kreten van kooplieden, het gesnater van eenden en ganzen en het lieflijke gezang van straatmuzikanten.

De koopwaar bestond uit brood en koeken, groenten en fruit, sieraden, kleren en kruiken met sterke dadelwijn. Vooral op warme dagen was Merkes vergeven van de geur van geslacht vlees en vers brood en de weeïge stank van afval.

Langs de muren zaten kreupelen te bedelen. Ze haalden weinig op, want de meeste inwoners liepen met een grote boog om hen heen.

In die tijd dacht men dat invaliden door demonen bezeten waren, omdat ze een van de vele goden van Mesopotamië hadden beledigd.

‘Als god niet bij u is wanneer u de straat op gaat, blijft de demon aan u hangen als een kledingstuk,’ luidde een bekende waarschuwing in Babylon.

Slaves Rowing at Babylon (gouache on paper)

Kooplui gebruikten slaven om hun goederen over de Eufraat te roeien.

© Bridgeman

Rivier de Eufraat was levensader van de stad

Koper bepaalt de prijs

Als een handelskaravaan bij de kramen van de lokale kooplui aankwam, gingen de producten naar de donkere beneden­verdieping.

Vanwege de brandende zon waren er zelden ramen, het licht kwam van olielampen, de deuropening of het gat van de trap naar het platte dak een of twee verdiepingen hoger.

De koopwaar werd opgeslagen in een voorraadkamer en geregistreerd. Als de lokale koopman vreesde dat de schrijver fraudeerde of samenwerkte met dieven, deed hij de registratie zelf.

In Babylon waren schrijvers altijd verdacht: ‘Een schrijver kan nooit zijn mond houden,’ aldus een Babylonisch gezegde.

Als de goederen op hun plaats lagen, moest de koopman betalen. Dat deed hij niet per se met goud en zilver.

Vaak werden goederen tegen elkaar geruild, en die uitwisseling vond plaats volgens regels die in heel Mesopotamië golden.

Die regels waren ongeveer 1000 jaar eerder opgetekend in de zogenoemde Codex Hammurabi. Archeologen hebben een stèle, een stenen pilaar, met de wet gevonden uit circa de 18e eeuw v.Chr.

Daaruit blijkt dat de koper altijd degene was die de prijs bepaalde. De koopwaar had ook garantie. Zo zat er op een slaaf 100 dagen garantie voor lepra of epilepsie.

Indien de ziekte zich binnen die periode openbaarde, mocht de koper zijn koopwaar – in de codex een ‘slaveneenheid’ genoemd – terugbrengen en kreeg hij zijn geld terug.

Een geliefd importproduct waren geurige oliën, die de lokale koopman kon ruilen tegen een specialiteit van Babylon: kleding van kleurrijke stoffen, versierd met fraaie borduursels of gesponnen uit gouddraad.

Er zijn geen kleren uit de oudheid gevonden – die zijn uiteraard allang vergaan – maar op reliëfs die in Babylon zijn opgegraven, zijn geweven, rijk gedecoreerde gewaden te zien.

Ook de Griekse historicus Herodotus heeft de toenmalige mode beschreven. ‘Ze dragen een tuniek van linnen die tot hun voeten reikt, lopen op sandalen en hebben lang haar. Ook binden ze een tulband om hun hoofd.’

Een stad van klei

In korte tijd ontstond er een grote stad aan de Eufraat. Vrijwel alles was gebouwd van in de zon gedroogde klei. Net als middeleeuwse burchten in Europa had Babylon een slotgracht, hoge muren en grote poorten.

Slotgracht liep rond de stad

Door de rivier de Eufraat om te leiden, ontstond er een slotgracht, waardoor vijanden moeilijker de stadsmuur konden bereiken.

Stadsmuur vormde torenhoog bolwerk

Kwam een vijand toch de slotgracht over, dan wachtten de enorme stadsmuren van zo’n 27 meter hoog. Die werden als onneembaar beschouwd.

Ištarpoort was laatste schans

Als de vijand de hoofdingang van Babylon, de Ištarpoort, wist te bereiken, stonden achter de vele schietgaten boogschutters klaar om hem te verhinderen de stad binnen te dringen.

Karavanen uit het Verre Oosten brachten o.a. zijde mee.

De Merkes-markt was de grootste handelsplaats.

De ziggoerat Etemenanki – wat ‘huis voor het fundament van hemel en aarde’ betekent.

Babylons straten stonken naar kots en afval

Na gedane zaken bood de Babylonische koopman zijn collega een hapje en drankje aan. Van reliëfs weten we dat er vis, brood, granaatappels, meloenen, rauwe ui, komkommer en spiesen met gebakken sprinkhaan op tafel kwamen.

Eetkamers waren er niet. Slaven zetten uit hout gesneden tafels en stoelen neer en dekten de tafel op de plek waar hun meester wilde zitten. Op het dak in de schaduw van een baldakijn bijvoorbeeld.

De slaven schonken de koopman en zijn gast bier en wijn in, gemaakt van gerst en dadels. Hoewel de stad aan de Eufraat lag, dronk vrijwel niemand water, want de rivier en de kanalen werden gebruikt als open riool.

In de lente stroomde er smeltwater uit de bergen in het noorden de rivier in, dat vruchtbare modder en kiezelstenen meenam.

De Babyloniërs hielden het bij alcohol, zowel thuis als in de lokale cafés. Hier ontmoetten inwoners en bezoekers elkaar om te eten, te drinken of nieuws uit te wisselen.

Overdag stonk het in de straten naar afval en ’s nachts naar het braaksel van de cafégasten. Als de lucht te erg werd, bedekten de cafébazen de vieze smurrie met droge klei.

Kalender: Babyloniërs deelden het jaar op in 12 maanden op basis van sterrentekens en voorspelden zonsverduisteringen.

© Babylonian Calendar replica

Rijken hebben badkuip en sauna

Ongeacht de nachtelijke uitspattingen waren de inwoners van Babylon iedere ochtend fanatiek in de weer met oliën, balsem en pommade.

Elke handelaar in Babylon wist dat oliën gretig aftrek vonden. De beste en duurste, uit Egypte, waren voor de elite, die in de noordelijke wijken nabij de paleizen van de koning woonden.

Deze wijken straalden rijkdom en elegantie uit. De brede straten waren geplaveid met vlakke stenen of natuurlijk bitumen.

Vermengd met klei werd dit teerachtige materiaal slijtvast en waterafstotend, zodat de burgers bij regen geen modder aan hun sandalen kregen.

De huizen hier hadden tot vier etages en de muren waren van binnen en van buiten in heldere kleuren gepleisterd.

Dankzij een kanaal onder de grond, verbonden met de Eufraat, konden de bewoners genieten van binnenplaatsen met bomen, struiken en geurige bloemen.

Anders dan de lagere klassen, die zich meestal in de Eufraat moesten wassen, had de elite van Babylon eigen badkamers. Er werd ook zeep gebruikt, gemaakt van klei vermengd met as, soda en olie.

Slaven vulden het ingemetselde bad met water. Van het nomadenvolk de Scythen kenden de Babyloniërs ook het stoombad, waarbij water op verwarmde, gloeiendhete stenen werd gegoten.

Waarschijnlijk konden alleen de rijksten zich zulke stoombaden veroorloven. Na het baden bewerkten slaven het lichaam van hun meesters met krabbers en wreven ze hen in met plantenoliën.

Daardoor droogde de huid niet uit, wat een groot risico was in het warme, droge klimaat van Babylon, waar regelmatig zandstormen woedden. De kleverige olie doodde ook parasieten en luizeneitjes die op de hoofdhuid zaten.

Maar het ongedierte bleef een plaag, want iedereen had dik haar en de luizen sprongen moeiteloos over. De mode schreef voor volwassen mannen een baard voor.

Bij de middenklasse was die kort, bij edelen, ambtenaren en leden van het vorstenhuis lang. Luizen kijken echter niet naar iemands sociale status, dus alle barbiers deden goede zaken met het tegengaan van ongedierte in het haar van hun klanten.

The Babylonian Marriage Market, illustration from 'Myths of Babylonia and Assyria' by Donald A. Makenzie, 1915 (colour litho)

De jaarlijkse bruidenverkoop was volgens Herodotus ‘een van de vernuftigste gebruiken van de Babyloniërs’.

© Royal Holloway College

Koop een bruid op de markt

Overal in Babylon werd gehandeld in slaven. Een vrouw kostte gemiddeld 140 gram zilver, een man 340. Niet alle slaven gingen op het land werken.

Volgens de Griekse historicus Herodotus vond er één keer per jaar een grote bruiloftsveiling plaats, waarbij mannen een slavenbruid konden kopen.

‘Uit elk dorp worden vrouwen gehaald die oud genoeg zijn om te trouwen. De veilingmeester stelt ze één voor één voor en biedt ze aan voor verkoop.

Rijke Babylonische mannen op zoek naar een vrouw bieden tegen elkaar op om de mooie, jonge vrouwen te kopen. Tot slot krijgen de overige burgers geld als ze de lelijke en kreupele meenemen.’

Ook kinderen en mannen werden als slaaf verkocht. Doorgaans was de verkoper een mannelijk gezinshoofd dat geld nodig had om een schuld af te lossen.

Daarnaast kon een man zichzelf te koop aanbieden. Volgens de wet mocht zo iemand slechts als slaaf worden gehouden tot hij zijn schuld had afbetaald.

Uitzicht is een koning waardig

De koninklijke familie stelde prijs op frisse lucht. Als de zomerhitte Babylon in zijn greep kreeg, verhuisde het hof naar een paleis dat Nebukadnezar II ten noorden van de stad had laten bouwen.

Op de terrassen genoot de hofhouding van de schone lucht – ver van de stank van de afval en ontlasting in de stad.

Naast het zomerpaleis had de koning in de stad zelf twee paleizen, mogelijk met een prachtig uitzicht op de hangende tuinen van Babylon. Archeologen van nu hebben echter geen definitieve bewijzen gevonden voor het bestaan van deze tuinen.

Het fundament dat de Duitse archeoloog Robert Koldewey begin 18e eeuw vond, wordt tegenwoordig door diverse archeologen beschouwd als de kelder van een pakhuis.

Na vertaling bleken op de hier gevonden kleitabletten namelijk aantallen producten te staan.Wel wordt in het spijkerschrift uit de oudheid meerdere keren gerept over de terrastuinen, die een prachtige aanblik zouden hebben gegeven.

In 400 v.Chr. schreef de Griekse arts Ctesias dat de tuinen ‘vol stonden met allerhande bomen, die indrukwekkend waren in hun grootte en schoonheid’.

De tuinen waren al even beroemd als het grootste gebouw en het symbool van Babylon: een hoge trappiramide – in de Bijbel de toren van Babel genoemd.

Wereldkaart: De Babyloniërs maakten als eersten kleitabletten met wereldkaarten. De oudste komt uit de 7e eeuw v.Chr.

© The British Museum

Heilige duiven krijgen versierde koek

Het koninklijke uitzicht, de sauna’s van de elite en het bloeien van de handel waren volgens de Babyloniërs allemaal te danken aan de gunst van de goden. Maar daar was wel wat voor nodig.

Tot nog toe zijn in Babylon meer dan 100 tempels ontdekt, waar priesters de goden gunstig probeerden te stemmen met gebeden en offers.

Overal was een god voor: Enlil ging over het lot, Ištar zorgde voor het geluk in liefde en oorlog en de weergod Adad bepaalde of er regen kwam.

Net als de rest van Babylon waren de tempels gemaakt van gebrande of gebakken stenen. Slaven dichtten de muren en vervingen afbrokkelende stenen, want door de afwisseling van droogte en regen ontstonden er scheuren.

De tempelslaven waren, net als de priesters, kaal om de woning van de god niet met ongedierte te besmetten.

De slaven zwoegden op het land of hielpen in de tempel, waar ze offergaven van de bevolking in ontvangst namen en eten bereidden voor de priesters.

In de tempel van Ištar hielpen slaven met het bakken en versieren van koeken die de inwoners van Babylon kochten voor de duiven op het voorplein van de tempel.

Door de duiven – een symbool van Ištar – te voeren, hoopten ze dat de godin hen zou helpen met hun vruchtbaarheid, hun seksleven of met wraak.

Slaven hadden geen toegang tot de heiligste kamer van de tempel, waar de priesters dieren offerden om op basis van de ingewanden de toekomst te voorspellen. Een beschadigde lever duidde bijvoorbeeld op slechte tijden.

De grote ziggoerat in Babylon heet in de Bijbel de toren van Babel.

© Flavius (Petrus Sabbatius) Justinianus & Shutterstock

God woonde in een penthouse

Babylon wordt woestijnruïne

Ondanks de inzet van de priesters nam de macht van Babylon na de dood van Nebukadnezar in 562 v.Chr. af. Zwakke koningen volgden hem op en het rijk werd gaandeweg overvleugeld door de sterke Perzen, die via oorlogen alle buurlanden van Babylonië veroverden.

Ook Babylon zelf werd belegerd. De muren waren onneembaar, maar toch veroverde de Perzische koning Cyrus de stad in 539 v.Chr. zonder veel moeite: door het water van de Eufraat om te leiden kwam hij via de bedding binnen.

Cyrus was een tolerante heerser. De Babyloniërs mochten blijven handelen en hun eigen goden blijven aanbidden. Maar de gloriedagen van Babylon waren voorbij.

De handel nam langzaam af, de inwoners trokken weg en zonder onderhoud takelden de gebouwen af.

In de 1e eeuw n.Chr. was de eens zo machtige stad van Nebukadnezar II verworden tot een stoffige ruïne.