Bizarre trend: Mensen werden tentoongesteld in dierentuin

Westerlingen smulden van tentoonstellingen van Afrikaanse slavinnen en bloeddorstige kannibalen. De evenementen moesten de kolonisatie van Afrika en het Verre Oosten in de 19e eeuw rechtvaardigen.

Mensen achter de tralies trokken veel bekijks. Het publiek betaalde grif om Inuit, zwarten en indianen te begluren.

© Jules Chéret

‘Bijten ze?’ vroeg een bezoeker aan zijn buurman. De twee waren net als vele anderen naar de vertoning van de Fransman Ferdinand Gravier in de Spaanse stad Valencia gekomen.

Met zijn Afrikaanse Ashanti had hij de laatste maanden door Zuid-Europa getoerd, en dat was niet onopgemerkt gebleven.

Eind 1897 stond de groep in het Teatro Pizarro in de stad. De plaatselijke bevolking en de pers waren massaal toegestroomd om de vreemdelingen met eigen ogen te aanschouwen.

De kranten spraken van ‘gulzige wilden’ in een mengeling van walging en fascinatie.

Gravier was slechts een van de vele westerlingen die een slaatje sloegen uit deze ‘exotische’ mensen: Australische aboriginals, Afrikaanse Masai en Sri Lankaanse Singalezen. Zij werden naar Europa en de VS gehaald en in dierentuinen tentoongesteld.

Soms waren ze ontvoerd of gedwongen hun eigen land te verlaten, maar het gebeurde ook dat ze zelf contact opnamen met Europese zakenlieden, die hun geld en een goed leven in het vooruitzicht stelden.

Maar dikwijls kregen ze geen cent te zien. En het bestaan als attractie in een dierentuin was zwaar en vernederend.

Inuit moesten met een bontjas aan in de hete zomer van Chicago rondlopen, ziekten als de pokken troffen vaak hele gezinnen, en tijdens een tentoonstelling in Buffalo in 1901 werd een dode baby door medewerkers bij het vuilnis gezet.

Sommige ‘bezienswaardigheden’ konden ’s avonds hun kooi verlaten, maar velen zaten permanent achter slot en grendel of mochten alleen loslopen onder begeleiding van de showmasters die hen naar het Westen hadden gehaald.

Mensen zijn al eeuwen attracties

Etnografische shows, die ‘primitieve volkeren in hun natuurlijke habitat’ toonden, waren ontstaan uit de geliefde 19e-eeuwse freakshows.

Lieden als de Amerikaanse circusexploitant P.T. Barnum verdienden geld als water door bebaarde dames, lilliputters, siamese tweelingen en andere curiositeiten aan het publiek te tonen.

Het tentoonstellen van mensen is echter van alle tijden.

In het Romeinse Rijk en het oude Egypte werden krijgs-gevangenen uit andere landen getoond, en in het 16e-eeuwse Zuid-Amerika lieten heersers als Motecuhzoma II dwergen, albino’s en gebochelden in hun privédierentuin tussen de dieren rondlopen.

In de renaissance legde de Italiaanse kardinaal Ippolito de’ Medici een grote dierentuin aan in het Vaticaan met exotische dieren en verschillende mensenrassen.

Tot de Franse Revolutie in 1789 waren dierentuinen echter voorbehouden aan de adel. Daarna werd ook het gewone volk toegelaten.

Publiek raakt belangstelling kwijt

De ‘primitieven’ werden door politici gebruikt als argument voor kolonialisme: het publiek kon met eigen ogen zien hoe onbeschaafd de mensen in andere delen van de wereld waren.

Vooral de wereldtentoonstellingen werden gebruikt om steun te winnen voor onder meer de wedloop om Afrika (1870-1914), waarbij vrijwel het hele werelddeel werd gekoloniseerd.

Zoals de Franse premier en pleitbezorger voor kolonisatie Jules Ferry eind 19e eeuw in een toespraak tot het parlement zei: ‘De superieure rassen (Europeanen) hebben een recht omdat ze een plicht hebben. Een plicht om de inferieure rassen beschaafd te maken.’

Naarmate er steeds meer land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika veroverd werd, veranderden de etnografische shows.

Er kwam minder nadruk op de wildheid te liggen, en de tentoonstellingen wilden vooral laten zien hoeveel profijt de inboorlingen van de kolonisatie hadden gehad.

Voor het publiek was dat niet zo interessant, en op een paar gevallen na waren shows met ‘primitieven’ voor de Tweede Wereldoorlog uitgestorven.

Raak eens een ‘wilde’ aan

De mens heeft een grote belangstelling voor het onbekende en het bijzondere. Dat viel de dierentuindirecteur Geoffroy Saint-Hilaire al op toen hij in 1877 op zoek was naar een nieuwe attractie voor de Jardin Zoologique d’Acclimatation – de populaire dierentuin van Parijs.

Saint-Hilaire had in Duitsland gezien dat etnografische tentoonstellingen zeer goed bezocht werden.

Zo oogstte de Duitse impresario Carl Hagenbeck veel succes met de mensen die te zien waren in zijn dierentuin, en al snel liet Saint-Hilaire 14 Nubiërs – leden van een volk uit het zuiden van Egypte en het noorden van Soedan – naar Frankrijk overbrengen.

Binnen een jaar vulde hij zijn collectie aan met zes Inuit. Het aantal bezoekers steeg met 37 procent.

Ook de wereldtentoonstellingen, die sinds het midden van de 19e eeuw werden gehouden, speelden in op de trend. Bezoekers zagen reconstructies van hele Afrikaanse dorpen, Egyptische bazaars en Mongoolse tentenkampen.

Ze waren er getuige van hoe Afrikanen oorlogsdansen opvoerden en Inuit zeehonden vilden. Het publiek vond het prachtig om te zien hoe de Afrikanen in het water sprongen om de muntjes op te duiken die de toeschouwers over het hek hadden gegooid.

Ansichtkaarten met foto’s van Inuit, pygmeeën en indianen uit Zuid-Amerika vlogen als warme broodjes over de toonbank, maar de grootste belevenis was rechtstreeks contact met de ‘wilden’.

Veel dierentuinen lieten de bezoekers de exotische mensen voeren of aaien alsof het geitjes in een kinderboerderij waren. In 1893 mochten bezoekers van een dierentuin in Chicago over het hek leunen om een groep Afrikanen in hun lijf te prikken met stokjes.

LEES OOK: Freakshow was voor mismaakten de weg naar succes

© rogerviolet/polfoto

Publiek raakt belangstelling kwijt

De ‘primitieven’ werden door politici gebruikt als argument voor kolonialisme: het publiek kon met eigen ogen zien hoe onbeschaafd de mensen in andere delen van de wereld waren.

Vooral de wereldtentoonstellingen werden gebruikt om steun te winnen voor onder meer de wedloop om Afrika (1870-1914), waarbij vrijwel het hele werelddeel werd gekoloniseerd.

Zoals de Franse premier en pleit-bezorger voor kolonisatie Jules Ferry eind 19e eeuw in een toespraak tot het parlement zei:

‘De superieure rassen (Europeanen) hebben een recht omdat ze een plicht hebben. Een plicht om de inferieure rassen beschaafd te maken.’

Naarmate er steeds meer land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika veroverd werd, veranderden de etnografische shows.

Er kwam minder nadruk op de wildheid te liggen, en de tentoonstellingen wilden vooral laten zien hoeveel profijt de inboorlingen van de kolonisatie hadden gehad. Voor het publiek was dat niet zo interessant, en op een paar gevallen na waren shows met ‘primitieven’ voor de Tweede Wereldoorlog uitgestorven.

Maak kennis met enkele mensen die werden tentoongesteld:

Dieren

Inuitgezin werd zwaar mishandeld

De 35-jarige Inuit Abraham Ulrikab en zijn gezin kwamen eind 1880 met drie andere Inuit aan in Hamburg.

Ze kwamen uit het gebied Labrador in het noordoosten van Canada, en Abraham, die diep in de schulden zat, had zich laten lokken door de belofte van een goed salaris.

Het werk leek eenvoudig. De acht Canadezen moesten precies hetzelfde doen wat ze thuis deden: roeien in kajaks, dagelijkse klusjes doen en op zeehonden jagen.

Alle Inuit gaan dood

Maar hun contract ten spijt werden de Inuit niet als mensen behandeld. Op 7 november 1880 schreef Abraham in zijn dagboek: ‘Ben weer droevig.

Tobias werd door onze heer, Jacobsen, geslagen met een hondenzweep. Jacobsen was boos omdat Tobias hem nooit zou gehoorzamen.

Na dit voorval was Tobias doodziek.’ Ook het leven buiten het hek was zwaar. ‘We kunnen overdag nergens heen, we worden altijd omsingeld,’ schreef Abraham over de mensenmassa in de zoo.

Na slechts twee maanden sloeg het noodlot toe. Adrian Jacobsen was vergeten de Inuit te vaccineren, en op 14 november 1880 overleed de eerste aan de pokken.

Voor het einde van het jaar waren er nog maar vijf van de acht Inuit in leven. Tussen 7 en 16 januari 1881 stierf de rest van het gezin in gevangenschap in Parijs.

Het gezin Ulrikab belandde in de dierentuin van Carl Hagenbeck in Hamburg.

© Unitätsarchiv Herrnhut

Aapmensen:

Pygmee achter de tralies

Op 8 september 1906 dromden de bezoekers samen voor de apenkooi in de Bronx Zoo in New York.

De reden was een Mbuti-pygmee uit Congo, Ota Benga geheten. De 23-jarige Afrikaan vermaakte het publiek met zijn boogschietkunsten, en worstelde regelmatig met de orang-oetan Dohong.

Volgens de krant New York Times ‘protesteerden maar een paar mensen tegen de aanblik van een mens in een kooi tussen de apen’, en de journalist constateerde dat het publiek wanneer Benga met een aap speelde ‘een goede gelegenheid had om de gelijkenissen te bestuderen.

Hun hoofden lijken op elkaar, en beiden glimlachen op dezelfde manier als ze iets leuk vinden.’

Geestelijken protesteren

Sommigen vroegen zich af wat Benga nu precies was. ‘Is het een mens?’ vroeg een vrouwelijke toeschouwer.

Maar veel zwarte Amerikaanse predikanten waren geschokt. ‘Ons ras wordt al genoeg achtergesteld zonder dat er een van ons in een kooi tussen de apen zit,’ aldus dominee James H. Gordon, hoofd van een tehuis voor arme kinderen.

Vanwege de protesten sloot directeur William Hornaday de tentoonstelling. Benga mocht voortaan vrij rondlopen in de dierentuin, maar werd vaak door een joelende menigte achternagezeten.

In december 1906 vond dominee Gordon een pleeggezin voor hem in Virginia. Zijn afgevijlde tanden werden bijgewerkt, hij ging naar school en kreeg werk in een tabaksfabriek.

Benga spaarde om terug naar Afrika te gaan, maar toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak gingen er geen schepen meer en vervloog die droom. Op 20 maart 1916 sloeg hij de kronen uit zijn gebit, ontstak hij een ceremonieel vuur en schoot hij zichzelf met een pistool door het hart.

Benga werd gezien als de ‘missing link’, zoals evolutiewetenschappers het stadium tussen aap en mens aanduiden. Hierdoor werd de jonge pygmee een ware sensatie en trok hij veel publiek.

© SPL/Scanpix

Kannibalen:

Indianen moesten optreden als kannibalen

11 geketende indianen uit Vuurland op het zuidpuntje van Zuid-Amerika waren op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1889 te bewonderen.

Bezoekers zagen hoe ze zich tegoed deden aan de hompen rauw paardenvlees die in hun kooi werden gegooid.

Na deze show exposeerde de impresario Maurice Maître de Vuurlanders in Londen. Hier werd een van de vrouwen ziek, en op 21 januari 1890 stierf ze. Een verpleegster beschreef haar zo:

‘Toen ze binnenkwam, droeg ze een oud tapijt als rok met een stuk touw om haar middel en een paar schoenen van riemen. Ze was erg vies, de stank was niet te harden.’

Maître vluchtte naar België toen de Britse pers lucht kreeg van de zaak. Hij bleef zijn ‘kannibalen’ echter vertonen, tot de Belgische politie hem in 1890 arresteerde en de vier Vuurlanders die nog leefden naar huis stuurde.

Maurice Maître ontvoerde Zuid-Amerikaanse indianen en bracht ze naar Europa.

© rarehistoricalphotos.com

Lustobject:

Zuid-Afrikaanse toonde haar lijf

Voor maar twee shilling konden de Londenaren in 1810 de ‘Hottentot-Venus’ bewonderen. Ze heette Saartjie Baartman, was 21 en hoorde bij de Khoikhoi uit Zuid-Afrika.

Ze was als slaaf verkocht en naar Europa gebracht om haar tentoon te stellen, onder meer in het Piccadilly Circus in Londen, waar ze veel bekijks trok.

Baartman, die vloeiend Nederlands sprak, werd rondgevoerd op het plein en kreeg commando’s als ‘loop’ en ‘zit’.

Vooral vanwege haar achterste, dat met dat van een mandril vergeleken werd, werd ze al snel een lustobject. Haar rondingen leverden haar de bijnaam ‘Venus’ op.

Baartman had het genetische kenmerk steatopygia, waardoor vet zich in de billen ophoopt.