Wereldtaal Volapük was een kort leven beschoren
Op een nacht krijgt de Duitser Johann Martin Schleyer van God de opdracht een nieuwe taal te creëren. Hij bedenkt meteen een wereldtaal die binnen afzienbare tijd razend populair wordt. Maar het Volapük raakt even snel in onbruik door de onmogelijke grammatica en de koppigheid van Schleyer.

De gepensioneerde pastoor Johann Schleyer bedacht de taal en hield vol dat de grammatica het enige lastige was.
In augustus 1884 werd er een driedaags congres georganiseerd in een kuurhotel in het Zuid-Duitse Friedrichshafen.
De voertaal was Duits, maar het onderwerp reikte over de grenzen: de wereldtaal Volapük.
Iedereen had er vertrouwen in dat hun cifal – leider in het Volapük – de kunsttaal tot een wereldwijd succes kon laten uitgroeien, die elke taalbarrière zou doorbreken.
Die cifal was Johann Martin Schleyer. Hij stond vijf jaar eerder aan de basis van de nieuwe taal.
De industrialisatie was op dat moment in volle gang.
Spoorwegen en stoomschepen brachten de mensen dichter bij elkaar, en iedereen kon via de telegraaf razendsnel en over grote afstand met elkaar communiceren, zonder elkaar echter altijd te begrijpen.
Johann Schleyer bedacht een oplossing voor dit probleem. Hij was een gepensioneerde pastoor in het dorpje Litzelstetten bij Konstanz in Zuid-Duitsland en besteedde zijn vrije tijd aan het puzzelen met de 60 verschillende talen die hij beweerde machtig te zijn.
Tijdens een slapeloze nacht in 1879 zou hij door God zijn benaderd, die hem de opdracht gaf zijn taalkundige vaardigheden te gebruiken om een wereldtaal te maken. Schleyer ging meteen aan de slag.
De oude man werkte als een bezetene en al het jaar erop gaf hij een eerste grammaticaboek uit.
De nieuwe wereldtaal heette Volapük, wat in die taal zelf wereldtaal betekent. Het was meteen een succes. De grammatica was in een mum van tijd uitverkocht en er ontstonden Volapüksprekende gezelschappen.