Het leven van een Brit in het koloniale India is niet altijd even spannend. Daarom wordt er reikhalzend uitgekeken naar de voordrachten van rechter William Jones. Op deze donderdagavond in 1786 spreekt hij over de raadselachtige oorsprong van de talen.
Jones begint met op te merken dat veel Indiase woorden gek genoeg op Europese lijken. Zo klinkt het Engelse woord voor broer, brother, bijna precies als in het Sanskriet. De oude Zuid-Aziaten hadden het over een bhratar.
‘Het Sanskriet, oud als het is, heeft een wonderbaarlijke structuur: perfecter dan Grieks, rijker dan Latijn. Het lijkt echter sterk op allebei. Zo sterk zelfs dat geen onderzoeker ze alledrie zou kunnen bestuderen zonder te concluderen dat ze uit een gemeenschappelijke bron komen,’ legt Jones uit.
Jones is niet de eerste wie dit opvalt, maar zijn spreekbeurt is wel een doorbraak. Vandaag de dag wordt hij veelal beschouwd als de grondlegger van de moderne taalwetenschap.

Aan William Jones danken we onder meer de sprookjes van de gebroeders Grimm. Geïnspireerd door Jones lieten twee rijke heren in 1812 een werk met oude Duitse volksverhalen maken. Jacob en Wilhelm Grimm zamelden die in.
Als de voordracht twee jaar later wordt gepubliceerd, storten wetenschappers over de hele wereld zich op de theorie dat de Europese talen een gezamenlijke voorloper hebben. Maar de aard van die voorloper zou nog lang in nevelen gehuld zijn. Pas sinds kort richten taalkundigen hun blik op een trots nomadenvolk, de Jamna, die Europa ongeveer 5000 jaar geleden binnendrongen.
Taal ontstaat op de steppen
Bij de rivier de Dnjepr in Midden-Oekraïne legden archeologen in 2007 een zogeheten koergan bloot, een grafheuvel van de Jamnacultuur. Ze vonden er een goed geconserveerd skelet met lange ledematen. Het graf was van een vooraanstaand lid van de Jamnacultuur, want alleen de elite viel zo’n kostbaar monument ten deel.
In West-Europa legden de gemeenschappen van de bronstijd hun doden meestal in massagraven, maar individuele graven waren in opkomst. Onderzoekers kunnen de opmars van de Jamna volgen door de grafheuvels, die West-Europa steeds dichter naderden, in kaart te brengen.
Jamna veroverden Europa 3000 jaar v.Chr.
DNA-analysen laten zien hoe snel de Jamnacultuur en haar Indo-Europese taal zich naar het westen verspreidden. Er zijn monsters genomen van botten en tanden uit 101 Jamnagraven in heel Europa.





3300 v.Chr. – Russisch-Oekraïense steppen
De Jamna leefden oorspronkelijk op de steppen ten noorden van de Zwarte en Kaspische Zee. Ze waren vooral nomaden die paarden temden en vee hielden, maar er waren ook landbouwers bij. De elite werd begraven in grafheuvels, koergans geheten.
3000-2900 v.Chr. – Roemenië en Bulgarije
In de loop der tijd trokken de Jamna naar het westen. Het is nog niet duidelijk waarom precies. In het noorden van Bulgarije is in 1979 een Jamnagraf uit 3000 v.Chr. aangetroffen. Op een koergan in het dorp Platsjidol stonden twee stèles, en in het graf lagen een vrouw en twee houten wagenwielen.
2800-2700 v.Chr. – Duitsland
Het is nog de vraag hoe gewelddadig de Jamna te werk gingen in Centraal-Europa. In een graf in Eulau bij Leipzig lag een gezin met twee kinderen, en alle skeletten vertoonden sporen van letsel van steekwapens en knotsen.
2700-2500 v.Chr. – Scandinavië
Zes skeletten uit Denemarken hebben Jamna-DNA. Het oudste is gedateerd op omstreeks 2670 v.Chr.
Ook acht skeletten die in Zweden zijn gevonden, zijn van leden van de Jamnacultuur. Het oudste werd rond 2450 v.Chr. begraven. Ook Zuid-Noorwegen en Zuidwest-Finland zijn volgens deskundigen bevolkt door Jamna.
2300 v.Chr. – Engeland
De Jamna lieten zich niet tegenhouden door het Kanaal. In Amesbury bij Stonehenge vonden archeologen in 2002 een boogschutter met onderarmbeschermers en gouden ringen in het haar. Uit DNA-onderzoek bleek dat hij een Jamna uit de Alpen was.
De Jamnacultuur wortelt op de steppen ten noorden van de Zwarte en Kaspische Zee, tussen de Dnjepr en de Oeral. Uit vondsten van onder meer aardewerk blijkt dat jagers uit Siberië en landbouwers uit Anatolië (nu in Turkije) al rond 7000 v.Chr. de vruchtbare steppen betrokken. Mettertijd raakten de twee culturen vermengd en ontstonden de voorouders van de Jamna.
Op de bijna eindeloze vlakte graasden kuddes wilde paarden, die de vroege Jamna bejoegen om te eten. Meerdere moderne onderzoekers denken dat de steppebewoners een soort Indo-Europees spraken: de taal die volgens William Jones ten grondslag lag aan de Europese talen en Indiase talen als het Hindi.
Toen het rond 4000 v.Chr. kil werd op de steppen, trokken enkele Jamna via Bulgarije om de Zwarte Zee en staken ze de Bosporus over naar Anatolië. Volgens één theorie kwamen daar de Hittieten uit hen voort, tegen wie de Egyptenaren later massale veldslagen leverden.

Al duizenden jaren trokken volken door Europa op zoek naar jachtbuit, landbouwgrond of graasgronden voor hun vee.
Drie immigratiegolven naar Europa
Exodus uit Afrika
Uit botten en wapens blijkt dat de moderne mens, Homo sapiens, zo’n 45.000 jaar geleden van Afrika naar Europa trok om een bestaan als jager-verzamelaar te leiden. De eerste Europeanen volgden antilopen, oerossen en ander groot wild en leefden 30.000 jaar lang als nomaden.
Anatolische akkerbouwers
8000 tot 9000 jaar geleden werden jager-verzamelaars geleidelijk verdrongen door volken uit Anatolië in het huidige Turkije. De tweede immigratiegolf vestigde zich op een vaste plek om het land te verbouwen en dieren te houden. De landbouwers konden hun bevolking beter voeden doordat graan en andere gewassen opgeslagen konden worden. En als de nood aan de man was, slachtten ze enkele schapen, geiten of varkens.
Intocht van de Jamna
De zogeheten boerensteentijd eindigde zo’n 5000 jaar geleden, toen de nomadische Jamna de Russische en Oekraïense steppen verlieten en naar het westen trokken. Ze hadden bronzen wapens bij zich, en de taal waarvan bijna alle Europeanen nu een variant spreken.
De achterblijvende stammen pasten zich aan aan het koudere klimaat ten noorden van de Zwarte Zee en bleven waar ze waren. De voorouders van de Jamna ontdekten dat ze veel meer met hun vee konden doen dan het alleen slachten voor vlees.
Stieren werden voor sleden en ploegen gespannen. Koeien, schapen en geiten werden gemolken, en de melk werd gekarnd tot boter en kaas. Rond 4000 v.Chr. wist het steppevolk schapen met een bijzonder dikke vacht te fokken, waardoor de wol gekaard en gesponnen kon worden om er kleding van te maken.
Wagens openden de wereld
De vooruitgang op het gebied van veehouderij was volgens de gerenommeerde archeoloog Andrew Sherratt (1946-2006) van de universiteit van Cambridge de oorzaak van het latere succes van de Jamna. Dankzij hun vee waren de steppebewoners niet meer de hele dag bezig met voedsel zoeken en kregen ze de kans hun vleugels uit te slaan. Op die manier wisten ze hun territorium flink uit te breiden.
Daarnaast sloegen ze aan het experimenteren met de smeedkunst – eerst met koper en later met brons.

De Jama begroeven hun doden in individuele graven. Ze werden op hun rug gelegd met de benen gebogen, waarna het lichaam werd versierd met geelbruine oker.
Volgens archeologen waren de Jamna een van de eerste volken die wagens met wielen kenden, en dankzij hun ossenkarren waren ze mobieler dan hun tijdgenoten.
Deskundigen beschouwen daarom de periode 3300 tot 2600 v.Chr. als het tijdperk van de Jamnacultuur, waarin het steppevolk de wereld veroverde.
Met hun ossenkarren namen ze zo veel voedsel mee dat ze nooit van de honger en dorst hoefden om te komen als ze de dieren verder weg van de rivierdalen dreven. En dankzij hun tenten en wollen kleren vroren de Jamna niet dood op de open, winderige vlakte, ver van de beschutte rivierdalen.
Archeologen kunnen de migratie van de Jamna in de loop van de eeuwen volgen. Langs de route begroeven ze hun doden, en in de talloze koergans is genoeg DNA gevonden om te kunnen vaststellen dat de Jamna elk jaar een stukje verder naar het westen trokken.
Trek is een raadsel
De Jamna danken hun naam aan jama, het Russische woord voor graf. Ze waren vrij donker en hadden bruine ogen. Vanwege hun eiwitrijke voeding hadden ze sterke botten en tanden, en ze waren langer dan de andere Europese volken van hun tijd.

Naast de Jamna hebben ook andere migrerende volken sporen nagelaten in Europa. Zo’n 4000 jaar geleden brachten mensen uit de Oeral de Fins-Oegrische taal naar Hongarije, Estland en Finland.
De Jamna droegen geweven wollen kleding en sieraden en verdedigden zich met bijlen, knotsen en degens van koper en brons. In hun grafheuvels zijn ook gouden en zilveren ringen gevonden die erop duiden dat vrouwen en mannen hun haar vlochten.
Kostbare grafgiften – zoals een bronzen vat van 70 liter – wijzen erop dat de Jamna geregeerd werden door een stamhoofd, want om zulke dure dingen te maken, was een hele gemeenschap nodig.
Verder maakten de ruiters eersteklas aardewerk met sierlijke decoraties. In hun vaten bewaarden ze de mede die ze tijdens feesten dronken. Onderzoekers hebben nog niet ontdekt waarom de eerste groepen Jamna hun thuisstreek achter zich lieten.
Uit grondmonsters blijkt dat de steppen steeds kouder en droger werden en dat bossen verdwenen. Het is dan ook denkbaar dat de Jamna betere graasgronden voor hun vee zochten of dat er te veel mensen waren om te kunnen voeden.
Vrouwen vallen voor lange mannen
Of de Jamna nieuwe streken gewapenderhand veroveren of dat ze zich vreedzaam mengden met de oorspronkelijke bevolking, is ook nog de vraag.
‘Waar genen in groten getale migreren, is de kans groot dat talen dat ook doen.’ Geneticus John Novembre, universiteit van Chicago
Vondsten laten zien dat ze tussen 3000 en 2900 v.Chr. de monding van de Donau bereikten en de rivier naar het westen volgden, door het huidige Roemenië, Servië en Hongarije.
Een groot Europees onderzoeksproject onder leiding van professor Morten Allentoft van de universiteit van Kopenhagen bestudeerde in 2015 DNA uit 101-Jamnaskeletten uit heel Europa.
Het oudste skelet uit Duitsland dateert uit 2750 v.Chr., en het oudste skelet uit Denemarken toont aan dat de Jamna rond 2670 v.Chr. Scandinavië bereikten. Rond die tijd vestigden ze zich ook in wat nu de Lage Landen zijn.
Het feit dat er in Europa tien keer zo veel skeletten van mannen als van vrouwen zijn gevonden, wijst erop dat de gebiedsuitbreiding gepaard ging met geweld. Het lijkt erop dat vrijwel alleen jonge mannen de wijde wereld in trokken, vermoedelijk om te vechten.

Met ossenkarren namen de Jamna Europa in.
In sommige graven uit deze overgangsperiode tussen de steen- en bronstijd zijn boeren met ingeslagen schedel aangetroffen, wellicht door de knotsen van de Jamna. Er is echter geen groot slagveld met veel doden gevonden, en de ontmoeting tussen de ruitercultuur en de boerengemeenschappen kan dan ook best vreedzaam verlopen zijn, via handel en huwelijken.
60 procent van Europeanen zijn Jamna
Of het nu met geweld ging of niet, de lange, donkere mannen drukten hun stempel op de Europese genenpool. Maar liefst 60 procent van de huidige Europeanen lijkt af te stammen van de Jamna, die naast hun genen ook een nieuwe taal brachten.
Zoals de Amerikaanse geneticus John Novembre van de universiteit van Chicago het uitdrukt:
‘Waar genen in groten getale migreren, is de kans groot dat talen dat ook doen.’
Tot voor kort dachten veel onderzoekers dat de Jamna hun succes te danken hadden aan hun krijgers te paard. Een internationaal onderzoeksproject heeft deze theorie echter onlangs doorgeprikt. In 2021 brachten de wetenschappers alle paardenbotten uit de tijd van de migratie van de Jamna in kaart.
Omdat geen van de paarden afkomstig was van de steppe, kan er van een cavalerie geen sprake zijn geweest. Waarschijnlijk liepen de krijgers naast hun ossenkarren. Toen paarden voor het eerst getemd werden op de Russische steppen, woonden de Jamna al 800 jaar in grote delen van Europa.
Volgens één theorie waren de Jamna op veel plaatsen een minderheid, maar vormden ze de heersende klasse die de meerderheid imiteerde, inclusief de taal. Hun woorden voor ‘wiel’ en ‘brons’ lagen voor de hand om mee te beginnen, maar al snel leerden velen de gehele taal van de veroveraars. Die was modern, internationaal en prestigieus.

In de meeste Europese talen lijken veel woorden op elkaar – vooral termen die mensen duizenden jaren geleden ook al gebruikten.
Jamnataal verdrong bijna alle andere
Verreweg de meeste moderne Europeanen spreken een taal die afstamt van die van de Jamna: een Indo-Europese taal. Hoewel het verschil tussen Grieks, IJslands, Frans en Russisch best groot is, kunnen taalkundigen zien dat ze verwant zijn.
Dat komt doordat er bij elke variant van de oorspronkelijke Indo-Europese taal regelmatige klankveranderingen zijn opgetreden. Zo kennen wij de th-klank niet meer, maar de Engelsen nog wel.
Door oude geschriften in veel talen te vergelijken, kunnen onderzoekers met hun kennis van fonetiek (klankleer) de woorden van de Jamna achterhalen en de taal reconstrueren die ze spraken voordat die in dialecten en later talen uiteenviel.
Vijf woorden die de Jamna ons brachten

- betekent dat de woorden van de Jamna gereconstrueerd zijn door taalkundigen.
Een latere emigratiegolf uit de thuisstreek van de Jamna bracht dezelfde taal naar het huidige India en Iran, en ook daar nam de bevolking deze Indo-Europese taal over.
Dankzij bewaard gebleven teksten in het Oud-Grieks, Latijn en Sanskriet weten we ongeveer hoe het klonk als de Jamna spraken. Door bijvoorbeeld het Griekse woord voor moeder, méter, te vergelijken met het Latijnse mater en matar in het Sanskriet hebben taalkundigen uitgevogeld dat de Jamna hun moeder méhter noemden.
Omdat taalklanken zich systematisch ontwikkelen, kunnen onderzoekers reconstrueren hoe verwante talen klonken voordat ze uit elkaar gingen. Zo hebben bijvoorbeeld Brits en Amerikaans Engels nu nog heel veel gemeen, want het is maar 230 jaar geleden dat ze gescheiden werden door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Maar in de loop der eeuwen zullen ze uitgroeien tot zeer verschillende talen.

Waar de Basken en hun taal vandaan komen, is nog een raadsel.
Baskisch is laatste Europese oertaal
Als je wilt weten hoe de Europeanen spraken vóór de komst van de Jamna, moet je volgens sommige taalkundigen in Baskenland zijn. In Noord-Spanje en Zuidwest-Frankrijk wordt een taal gesproken waarvan de herkomst onduidelijk is.
Het Baskisch lijkt niet te zijn beïnvloed door de taal van de Jamna, en afgezien van Latijnse en Spaanse leenwoorden staat hij geheel op zichzelf. Het lijkt de laatste pre-Indo-Europese taal van Europa te zijn.
De telwoorden geven aan hoe ver de taal van de onze afstaat. Een Bask telt zo tot tien: Bat, bi, hiru, lau, bost, sei, zazpi, zortzi, bederatzi, hamar.
Ook woorden voor gewone dingen klinken merkwaardig vergeleken met de buurtalen, het Spaans en Frans. ‘De zee is groot’ is in het Frans la mer est grande en in het Spaans la mar es grande. Maar een Bask zou het zo zeggen:
Itsasoa handia da.
Zo heeft ook de taal van de Jamna zich in veel verschillende richtingen ontwikkeld, waardoor het op het eerste gezicht lijkt of de circa 200 Europese talen van nu weinig gemeen hebben.
Maar zoals William Jones al in de 18e eeuw vermoedde, spreken bijna alle Europeanen een nazaat van dezelfde taal, die bijna 5000 jaar geleden arriveerde van de Russische en Oekraïense steppen.