Tot in de kleine uurtjes van 18 maart 1990 is het een drukte van belang in de straten van Boston. Even na middernacht zijn de meeste mensen die de hele dag uitbundig Saint Patrick’s Day gevierd hebben, wel zo’n beetje op weg naar huis. Maar op Palace Road zitten twee onbekenden in het donker in een auto te wachten tot ze de nacht voor zichzelf hebben.
Iets na 1.00 uur ’s nachts beginnen de straten wat leger te worden en stappen de mannen uit de auto. Ze dragen politie-uniformen en leggen snel de 30 meter af naar de personeelsingang van het Isabella Stewart Gardner Museum. Dit kunstmuseum is de trots van Boston: een particuliere collectie met enkele van de kostbaarste kunstobjecten ter wereld. In totaal zijn er circa 2500 werken te zien.
Overdag staan honderden mensen tegelijk zich te vergapen aan meesterwerken van Rembrandt, Rafaël, Degas en andere grote namen, maar deze nacht bevinden zich slechts twee mensen in het indrukwekkende gebouw in de wijk Fenway. Het zijn de twee nachtwakers, die om de beurt een ronde maken in de zalen van het museum.
‘Je bent niet gearresteerd, dit is een overval.’ De dieven tegen bewaker Randy Hestand
Om 1.24 uur gaat de zoemer in het bewakershok, waar Richard Abath zit. De bewakers van het museum hebben strenge orders om niemand binnen te laten – zelfs geen brandweer of politie – zonder de toestemming van het hoofd beveiliging. Maar als de mannen zich bekendmaken als agenten van de Boston Police en vertellen dat ze een melding over een verdachte situatie in het gebouw hebben ontvangen, besluit Abath de regels aan zijn laars te lappen. Hij laat de agenten binnen – en maakt daarmee de grootste kunstroof aller tijden mogelijk.
Niet veel later beseft Abath dat hij de fout van zijn leven heeft gemaakt. Zodra de twee agenten binnen zijn, weet hij hoe laat het is. Ze bevelen de twee bewakers om met hun gezicht tegen de muur te gaan staan. Een seconde later worden ze door de nepagenten in de boeien geslagen.
‘Waarom arresteren jullie me?’ vraagt Abaths collega Randy Hestand beduusd.
‘Je bent niet gearresteerd, dit is een overval,’ antwoordt een van de nepagenten kortaf.
Dan gaat het snel. De mannen brengen de twee bewakers naar de kelder en maken hen met nog een paar handboeien vast aan een waterleiding. Ze krijgen tape om hun handen, voeten en gezicht en kunnen slechts ademhalen door twee piepkleine gaatjes bij hun neus.
Voordat de rovers de bewakers alleen laten, vissen ze hun rijbewijs uit hun zak en zeggen dat ze nu weten waar de bewakers wonen. ‘Zeg geen woord tegen iemand. Als alles goed is, horen jullie over een jaar van ons,’ zegt een van de overvallers.
Slechts 24 minuten nadat de dieven zijn binnengedrongen, rennen ze de marmeren trap op naar de ‘Dutch Room’. Deze expositieruimte met zijn gewelfde plafond is de grootste publiekstrekker van het museum en bevat veel werken van Hollandse, Vlaamse en Duitse meesters, onder wie Rembrandt en Vermeer. Die zijn van onschatbare waarde.
De dieven tillen een van de eerste zelfportretten van Rembrandt van de muur en proberen het 376 jaar oude werk uit zijn vergulde lijst te peuteren.
Maar Rembrandt geeft zich niet zomaar gewonnen, en de mannen laten het doek op de grond staan en storten zich op een ander werk van de Leidenaar. Ze snijden De storm op het meer van Galilea uit zijn lijst: dit doek uit 1633 is het enige zeegezicht van Rembrandt. Dan grissen ze Een dame en heer in het zwart en een zelfportret op postzegelformaat mee. Het laatstgenoemde werk meet slechts 4,5 bij 5 centimeter.
Uit een ezel bij het raam verwijderen ze Het concert, een werk uit de jaren 1660 van Rembrandts tijdgenoot Vermeer. En voordat ze de ruimte verlaten, pakken ze nog een schilderij van Govert Flinck en een bijna 3000 jaar oude bronzen beker uit China mee. De circa 25 centimeter hoge beker, die op een tafel staat, stamt uit de Shang-dynastie en is het oudste object van het museum.
Vanuit de Nederlandse zaal gaan de dieven via twee andere ruimtes naar de ‘Short Gallery’ op dezelfde verdieping, een van de kleinste zalen van het gebouw. Recht onder een portret van de stichter van het museum, Isabella Stewart Gardner, liggen vijf kostbare schetsen van de Franse kunstenaar Edgar Degas, die de rovers meegrissen.
Voordat ze doorgaan, proberen ze een zijden vaandel van het 1e Leger van Napoleon van de muur te halen, maar ze krijgen de schroefjes niet los. Ze moeten genoegen nemen met een 20 centimeter lange, vergulde adelaar van brons van de top van het vaandel – het symbool van het keizerrijk Frankrijk.
Met hun armen vol buit dalen de twee mannen af naar de begane grond. Ze stappen de Blue Room binnen, waar ze het schilderij Chez Tortoni van Manet uit zijn lijst snijden. Dit doek is het laatste van de 13 voorwerpen die het Isabella Stewart Gardner Museum op deze voorjaarsnacht in 1990 kwijtraakt.
‘Jullie horen over een jaar van ons.’ De dieven tegen de bewakers voor ze zich uit de voeten maken
Om 2.45 uur, 81 minuten nadat de dieven het gebouw binnendrongen, slaan ze de deur achter zich dicht.
De mannen rijden weg met een buit van naar schatting 500 miljoen dollar, circa 500 miljoen euro. De grootste kunstroof aller tijden is geslaagd. En terwijl de rovers in de nacht verdwijnen, wachten de hulpeloze nachtwakers in de kelder tot ze van hun handboeien en tape worden bevrijd.
‘Jullie horen over een jaar van ons,’ hadden de dieven de bewakers beloofd. Maar nu hopen ze alleen het geluid te horen van iemand die het museum binnenkomt en hen kan bevrijden.
Sensoren tonen bewegingen van rovers
De twee medewerkers die om 6.25 uur aankomen voor de vroege dienst, hebben al snel in de gaten dat er iets mis is. Normaal laten de nachtwakers hen binnen, maar op zondagochtend 18 maart 1990 zijn die nergens te bekennen. Ze reageren niet op de bel en nemen de telefoon niet op. De medewerkers bellen hun baas, Larry O’Brien, die zich naar het museum spoedt. Hij gaat via de achterdeur naar binnen en ruikt meteen onraad.
O’Brien kan de nachtwakers niet vinden en belt de politie, die om 8.15 uur arriveert. Wanneer ze het gebouw uitkammen, vinden de agenten de twee geboeide bewakers in de kelder.
Ze vormen zich snel een beeld van de overval van die nacht. De dieven hebben het alarmsysteem en de bewakingscamera’s van het museum uitgeschakeld en de videobanden meegenomen, maar overal in het gebouw zitten sensoren, die de bewegingen van de misdadigers hebben geregistreerd. Op die manier kan de politie de rooftocht van minuut tot minuut en van ruimte tot ruimte volgen.
De rechercheurs stellen tot hun verbazing vast dat de nepagenten het bij de begane grond en de eerste verdieping hebben gelaten, terwijl het beroemdste en kostbaarste werk, De verkrachting van Europa van de Italiaanse renaissancekunstenaar Titiaan, zich op de tweede verdieping bevindt. Het hangt onaangeroerd aan de muur, net als doeken van Rafaël en andere Italiaanse meesters. Het is een schrale troost.
De lege lijsten, vaak met resten gescheurd doek erin, op de eerste verdieping en begane grond duiden erop dat de daders niet bepaald kunstkenners of -liefhebbers zijn. Zonder acht te slaan op de waarde ervan hebben ze de doeken uit de lijsten gesneden en vermoedelijk opgerold, waardoor de eeuwenoude verf kan gaan craqueleren.
Vanwege deze handelwijze denkt de politie dat het om amateurs gaat. Het is vooral opvallend dat de dieven kostbare minuten hebben verspild aan het stelen van de vergulde adelaar, die niet veel waard is, terwijl ze in die tijd ook veel duurdere objecten hadden kunnen buitmaken.
‘Het ligt er dik bovenop dat de dieven geen idee hebben wat ze zouden meenemen, want de trots van het Isabella Stewart Gardner Museum zijn de Italiaanse schilderijen, en vooral De verkrachting van Europa van Titiaan, dat door velen als het belangrijkste Italiaanse renaissancewerk in de VS wordt gezien,’ schrijft Time Magazine.
Maar de vraag wie deze amateuristische dieven waren, blijkt moeilijk, zo niet onmogelijk te beantwoorden. De bewaker Richard Abath en zijn collega konden slechts een summier signalement van de daders geven: een van hen droeg een bril, en beiden hadden een donkere, glimmende snor, die vermoedelijk vals was.
Op onderzoek in Canada en Japan
Omdat vermoed wordt dat de objecten waarschijnlijk niet in Massachusetts zullen blijven – of de staat al hebben verlaten – neemt de federale politie, het Federal Bureau of Investigation, de zaak over. De FBI onderzoekt misdaden die de grenzen van de Amerikaanse staten overstijgen.
Er zijn echter nauwelijks sporen die de rechercheurs kunnen volgen. Enkele getuigen – jongeren op weg naar huis van een feestje en bewoners – hebben de mannen tussen circa 0.30 en 1.15 uur in de geparkeerde auto zien zitten, maar ze kunnen geen gedetailleerde beschrijving van de dieven geven.
Een van hen zou 1,78 meter lang zijn en een gemiddeld postuur hebben met kort, donker haar en een hoekige bril. De tweede wordt beschreven als circa 1,85 meter lang en steviger gebouwd, met zwart stekelhaar. De auto waar ze in zaten, was licht en middelgroot en had mogelijk een grote achterklep.
De forensisch experts van de FBI kammen het hele museum uit op bewijzen, maar vinden niets – geen vingerafdrukken, voetsporen, haar, kledingvezels of DNA. Helemaal niets. De gaffertape waar de bewakers mee zijn vastgebonden is overal ter wereld verkrijgbaar, en de handboeien zijn van een type dat volop verkocht wordt in beveiligings- en sekswinkels.
Hoewel de totale waarde van de werken is bepaald op zo’n 500 miljoen dollar, is er in feite geen prijskaartje aan te hangen. Bovendien zijn ze onverkoopbaar, ten eerste omdat er ruw mee is omgesprongen en ten tweede omdat ze zo beroemd zijn dat zelfs de meest gehaaide handelaren op de zwarte kunstmarkt er hun vingers niet aan willen branden.
In de hoop op een wonder looft het Isabella Stewart Gardner Museum een beloning uit van 1 miljoen dollar voor de gouden tip die naar de verdwenen schatten leidt.
Na de aankondiging van de beloning staat de telefoon roodgloeiend bij de FBI. Er komen duizenden tips binnen van lieden die dat miljoen wel willen hebben: helderzienden beweren de plaats te kunnen aanwijzen waar de werken verborgen zijn, en volgens een gevangene bevindt de buit zich bij een Franse kunsthandelaar.
Eén tipgever denkt te weten dat de roof is besteld door een Griekse zakenman die de werken cadeau wilde doen aan zijn geliefde. Dat spoor loopt, net als alle andere, dood. Na de zoveelste tip reist een FBI-agent af naar Toronto in Canada, waar hij een afspraak met een maffiabaas heeft. De gangster zegt zeker te weten waar de kunstwerken zich bevinden en biedt aan de agent erheen te brengen, maar hij komt niet opdagen op het afgesproken tijdstip en laat de politieman met lege handen achter.
Een andere agent gaat naar New York, waar een 2 meter lange Afro-Amerikaan beweert hem naar de dieven te kunnen leiden, maar daar zijn wel bepaalde voorwaarden aan verbonden, zo blijkt. De man wil pas praten als de agent een schilderij van Samuel Morse heeft gekocht, de ontwikkelaar van de morsecode. De rechercheur bedankt vriendelijk en keert onverrichter zake terug.
Wanneer de FBI-agent Daniel J. Falzon in 1992 geruchten opvangt dat De storm op het meer van Galilea gezien is bij een Japanse kunstenaar met maffiaconnecties, vliegt hij naar Japan. Helaas blijkt het om een amateuristische kopie van het beroemde werk te gaan. Ook dat spoor loopt dus dood.
Later komt aan het licht dat een bekende kunstdief uit Californië vlak vóór de roof naar Boston is gekomen en meteen erna verkleed als vrouw naar huis is gevlogen. Maar deze man heeft een waterdicht alibi: hij was in Boston om zijn minnares te bezoeken.
In 1994 ontvangt Anne Hawley, de directeur van het Isabella Stewart Gardner Museum, een brief van een anonieme afzender, die de gestolen werken in ruil voor 2,6 miljoen dollar wil terugbezorgen. Als het museum akkoord gaat, moet er een advertentie geplaatst worden in The Boston Globe met een codebericht. De geheime code verschijnt daadwerkelijk in de krant, maar van de onbekende briefschrijver wordt niets meer vernomen.
Corruptieschandaal bij FBI
Verhoren van plaatselijke gangsters, kunstdieven die in de gevangenis zitten, louche antiekhandelaren en bekende verzamelaars leveren niets op, en op aanraden van de FBI verhoogt het Isabella Stewart Gardner Museum in 1997 de beloning naar 5 miljoen dollar. In de zomer van dat jaar ontvangt Tom Mashberg, een verslaggever van de Boston Herald die de zaak al vanaf het begin op de voet volgt, een interessant aanbod.
Een lokale draaideurcrimineel en voormalig antiekhandelaar, de 38-jarige William Youngworth, die eerder veroordeeld is voor onder meer gewapende overvallen, neemt contact op met de journalist en biedt aan als tussenpersoon op te treden tussen de kunstdieven en het museum – in ruil voor de volledige beloning. Hij zegt te weten waar De storm op het meer van Galilea en tien van de overige gestolen objecten zich bevinden en wil een chauffeur sturen die Mashberg ophaalt.
In de nacht van 18 augustus 1997 brengt deze chauffeur de geblinddoekte verslaggever naar een verlaten loods op ongeveer een uur rijden van het centrum van Boston. Daar ontmoet hij Youngworth, die hem met een zaklantaarn in de hand door de kronkelige gangen van het donkere gebouw leidt.
Als ze in een afgesloten ruimte vol rommel komen, vist Youngworth een grote kartonnen koker tussen de spullen vandaan en trekt hij er behoedzaam een opgerold doek uit. In het schijnsel van de zaklamp ziet Mashberg de bekende signatuur van Rembrandt.
‘We hebben het gezien,’ kopt de Boston Herald een paar dagen later.
De journalist heeft Youngworth om bewijzen voor de authenticiteit van het werk gevraagd, en in oktober 1997 wordt er een brief met microscopisch kleine verfmonsters van de Rembrandt bezorgd bij Mashberg. Hij stuurt die naar een laboratorium, waar blijkt dat de verf circa 350 jaar oud is en uit de omgeving van Amsterdam komt, waar Rembrandt woonde toen hij het werk schilderde.
Volgens het museum is de verf echter niet van De storm op het meer van Galilea afkomstig, want de resten die op de vloer onder het gestolen doek zijn gevonden, komen volgens de conservatoren niet overeen met de monsters die Mashberg ontvangen heeft. Daarmee vervliegt de hoop dat Youngworth de werken kan terugbezorgen.
Na deze tegenslag gooit de FBI de handdoek echter nog niet in de ring. De politie vermoedt dat Youngworth een loopjongen is voor James ‘Whitey’ Bulger, een beruchte en gevreesde gangsterbaas uit Boston, die zich bezighoudt met moord, chantage, drugshandel, wapenhandel, overvallen en het witwassen van geld.
Deze Iers-Amerikaanse misdadiger is de koning van de onderwereld van de stad en was volgens de FBI in staat om de overval op het museum te hebben georganiseerd of besteld. In ieder geval moet hij volgens de politie een flink deel van de opbrengst hebben gekregen, zoals altijd wanneer anderen op zijn territorium opereren.
Maar Bulgers rol bij de roof wordt nooit aangetoond. In 1998 wordt Boston opgeschud door een enorm schandaal als blijkt dat Bulger sinds 1975 informant is van meerdere agenten van de plaatselijke FBI en hen bovendien heeft omgekocht met geld en vliegtickets.
In ruil daarvoor hielden de agenten de gangster de hand boven het hoofd, waardoor hij in alle rust zijn criminele imperium kon aansturen.
Nadat het corruptieschandaal aan het licht is gekomen, krijgt de maffiabaas een tip van John Connolly, een van de agenten die op zijn loonlijst stonden: de FBI staat op het punt Bulger te arresteren. De misdadiger verlaat onmiddellijk de stad, en er wordt in Boston niets meer van hem vernomen.
Nieuwe kunstdief is verdacht
In de jaren na de overval op het Isabella Stewart Gardner Museum verhoort de FBI meerdere keren een oude bekende. De kunstdief Brian Michael McDevitt woont in Boston en heeft eerder geprobeerd een dergelijke kunstroof te plegen. Net als Bulger behoort hij tot de hoofdverdachten van de politie. In december 1980 beraamde McDevitt de diefstal van kostbare kunstobjecten uit The Hyde Collection in Glens Falls, New York.
Hij en een medeplichtige hadden een busje van Federal Express gestolen na de chauffeur met ether te hebben bedwelmd. In Federal Express-uniform reden de mannen richting het Hyde-museum, maar ze kwamen vast te zitten in het verkeer. Toen ze weer verder konden, was het museum al dicht. De politie traceerde het gestolen busje, pakte de mannen op en bracht hen naar het bureau.
Achterin vonden de agenten een gedetailleerde kaart van het Hyde-museum, 14 paar handboeien, rollen gaffertape en diverse messen, die vermoedelijk bedoeld waren om schilderijen uit hun lijst te snijden. McDevitt en zijn kompaan werden veroordeeld voor poging tot beroving en gingen voor bijna een jaar achter de tralies.
De opvallende overeenkomsten met de roof in Boston hebben de FBI op het spoor van McDevitt gebracht. Tijdens de verhoren ontkent de crimineel echter elke betrokkenheid bij de diefstal uit het Isabella Stewart Gardner Museum. Toch lijkt hij uiterlijk op een van de daders: hij is lang en stevig gebouwd en kan zijn korte, rode haar onder een pruik met donker stekeltjeshaar hebben verborgen.
Ook blijkt McDevitt een zwak voor vlaggen te hebben. In de jaren 1980, toen hij aan de University of Massachusetts in Boston studeerde, zamelde hij geld in om meer dan 100 landenvlaggen te kopen om in de universiteit op te hangen.
De FBI vermoedt dat McDevitt daarom de verleiding niet kon weerstaan toen hij het vaandel van Napoleon met adelaar tegenkwam. Maar er is geen enkel bewijs, en de politie moet hem laten gaan. McDevitt overlijdt in 2004 op 43-jarige leeftijd. Daarna is de FBI weer terug bij af.
Museum verdubbelt beloning
Al bijna 30 jaar proberen rechercheurs vergeefs de grootste kunstroof aller tijden op te helderen. Ze hebben duizenden sporen nagetrokken zonder resultaat, en nu hoopt het museum dat een extreem hoge beloning soelaas zal bieden.
In mei 2017 wordt de beloning verdubbeld van 5 tot 10 miljoen dollar en wijst het museum erop dat de daders geen risico meer lopen op vervolging omdat de diefstal al in 1995 is verjaard.
Desondanks blijft een doorbraak uit. De bezoekers van het museum komen en gaan, zoals ze al 100 jaar doen. Op het eerste gezicht is er niets aan de hand: op zonnige dagen dringt het licht door tot in de tuin van de statige villa, waar het op de roze muren van marmer danst. In de tuin bloeien de orchideeën, en schoolkinderen staan in opperste concentratie gebogen over hun schetsboeken, begeleid door het zachte gespetter van de fonteinen.
In haar testament had de stichter van het museum, Isabella Stewart Gardner, bepaald dat elk voorwerp – elk Romeins beeld, elke Chinese figuur en elke Hollandse meester – ten eeuwigen dage op de plaats moesten blijven die zij had uitgekozen. In de Dutch Room op de eerste verdieping hangt een zelfportret van Rembrandt aan de noordelijke muur.
De Leidse schilder staart naar de muur tegenover hem, waar tot 18 maart 1990 zijn werk De storm op het meer van Galilea hing. De vergulde lijst is er nog, maar hij is pijnlijk leeg. En tot de kunstroof opgehelderd wordt, zal de Hollandse meester hetzelfde uitzicht houden.