Aan het begin van 12e eeuw stichten negen mannen een ridderorde, die spoedig diep ontzag afdwingt: de tempeliers, vrome monniken en meedogenloze strijders in één.
De orde bouwt in korte tijd een wijdvertakte organisatie op, die van het Midden-Oosten reikt tot in de uithoeken van Europa.
3. Saladin onthoofdde zijn machtigste vijanden
Sultan Saladin verenigde alle verzet tegen de christenen in het Heilige Land. Hij werd de gesel van de kruisvaarders, vooral van de tempeliers.
Toen de christenstrijders op 4 juli 1187 ontwaakten, werden ze verblind door de rook van vuren die de vijand tussen twee horenvormige heuvels bij Hattin aangestoken had.
Onder dekking van de rook schoten mohammedaanse boogschutters pijlenregens af op de belegerden.
De chaos was compleet. De aanvallers werden aangevoerd door sultan Saladin, die het verzet tegen de christenen had gebundeld.
Daarna schoten zijn boogschutters de paarden één voor één neer, zodat de zware ruiters te voet verder moesten strijden.
Slechts 3000 van de 20.000 christenstrijders ontkwamen en de moslimtroepen namen in de koninklijke tent koning Guy gevangen. De strijd was voorbij.
Twee dagen later liet Saladin de gevangen tempeliers onthoofden.
Hij beschouwde ze als zijn geduchtste tegenstanders, want hij besfte hoe gevaarlijk de combinatie van diep geloof en goede legertraining was.
Die dag stierven er 230 tempeliers. Kort ervoor waren er al 60 gesneuveld in de slag bij de bron van Cresson.
Historici schatten dat de orde in die twee slagen ongeveer de helft van al zijn ridders in het Heilige Land verloor.
5. Ridders dreven een reisbureau
De tempeliers richtten een van de eerste reisbureaus ter wereld op, toen ze tegen passende betaling bescherming boden aan bedevaartgangers naar Jeruzalem.
Hun veiligheid werd gewaarborgd door middel van een reeks vestingen vanaf de bergen in het huidige Syrië tot aan Jeruzalem.
In Safita rijst nog steeds de 38 meter hoge toren van de tempeliersburcht Chastel Blanc op uit de stad.
Vanuit de burcht beheersten de ridders de omgeving van de stad Tripoli en de handelswegen landinwaarts.
6. Laatste bastion in Heilige Land
Volgens de legende lieten de tempeliers op de valreep een scheepje uit Akko vertrekken voor de stad in mei 1291 viel.
Aan boord waren enkele ridders en de hoofdmoot van de schatten van de orde, die nu in veiligheid gebracht werden.
In Akko was de stormloop op de stad meedogenloos.
Akko was de hoofdstad van de nog overgebleven christelijke gebieden in het Heilige Land, en er zaten enkele ridderordes.
Maar ze zaten elkaar zo in de haren dat niemand luisterde toen de grootmeester der tempeliers waarschuwde voor de aanstaande bestorming.
De vesting viel als laatste christelijke bolwerk. Het draaide uit op een bloedbad voor de tempeliers.
8. Tempeliers wilden eigen staat
Toen de tempeliers hun laatste bezittingen in het Heilige Land verloren, werd Cyprus hun nieuwe basis. De orde had eerder geprobeerd dit eiland tot een eigen land te maken.
In 1192 kochten de tempeliers Cyprus van de Engelse koning Richard I, beter bekend als Richard Leeuwenhart.
Ze wilden hier een tempeliersstaat stichten. Het eiland lag op de belangrijke vaarroutes naar de havensteden van het Heilige Land. Dit plan werd echter ondermijnd doordat de vechtmonniken hebzuchtig geworden waren.
Ze hieven hoge belastingen en bestuurden het eiland zo hardvochtig dat de inwoners in opstand kwamen.
De vechtjassen werden belegerd in hun burcht in Nicosia, en slechts met de grootste moeite lukte het hen door de omsingeling heen te breken en de opstand neer te slaan. Toen de orde na de opstand slechts 20 ridders wilde inzetten om het eiland in handen te houden, moesten ze ook het idee van een eigen staat opgeven.
De tempeliers gaven Cyprus terug aan koning Richard, die het eiland doorverkocht zonder ze ervoor te betalen.
De nieuwe vorst van Cyprus liet de tempeliers enkele burchten houden, zoals Kolossi, dat nog steeds bestaat.
De bezittingen op het eiland werden 100 jaar later de nieuwe hoofdzetel van de tempeliers toen ze na de val van Akko het Heilige Land uit moesten.
Cyprus bleef hoofdzetel van de orde, tot de opheffing ervan in 1312.
9. Tempeliers beschermden koningskind
De orde bestreed de mohammedanen nu ook buiten het Heilige Land.
De tempeliers streden ook aan de zijde van de christelijke koningen om het Iberisch schiereiland op de Moren te heroveren, en werden daar vorstelijk voor beloond.
De orde kreeg in 1143 na de dood van koning Alfons I van Aragon de Noordspaanse burcht van Monzón.
In 1213 werd de leidende tempelier voogd over de minderjarige koning Jacobus I.
Die werd veilig opgeborgen in de grote toren van de burcht tot hij oud genoeg was om een eind te maken aan de machtsstrijd in het vorstendom. De veroveringslustige koning had zo lang hij op de troon zat tempeliers in dienst.
10. De erfgenamen van de orde namen zetel in Portugal over
Toen de paus in 1312 de orde opdoekte, kwam koning Dinis van Portugal met de tempeliers in zijn land overeen dat ze toetraden tot zijn eigen pas gestichte Christusorde.
Deze nieuwe ridderorde was minder krijgshaftig, maar beschikte over zo veel geld dat ze flink kon bijdragen aan de ontdekkingsreizen van Hendrik de Zeevaarder in de 15e eeuw.
Ook namen de Christusridders de zetel van de tempeliers in Portugal over.
De grote en goedbewaarde kloosterburcht staat nog steeds in Tomar en werd oorspronkelijk gebouwd op de grens met Moors gebied.
De orde had een eigen stoeterij
Al leed een tempelier honger, zijn paard slachtte hij nooit.
Goed afgerichte strijdpaarden waren een levensbehoefte voor de ridders in het Heilige Land, en de orde wilde koste wat kost een gestage aanvoer waarborgen.
Paarden waren in het Midden-Oosten namelijk duur, en moeilijk verkrijgbaar.
Al vanaf eind 12e eeuw hadden de tempeliers La Couvertoirade in bezit, waar de kostbare dieren gefokt werden.
Het was gunstig gelegen nabij wegen naar de havens aan de Middellandse Zee, vanwaar vrachtschepen de paarden naar het Heilige Land brachten.
12. Schotland werd noordelijkste bastion van de orde
In 1127 reisde de eerste grootmeester van de orde, Hugo van Payns, Europa rond om steun te krijgen voor het concilie van Troyes, waar de nieuwe orde goedkeuring van de paus kreeg.
Hij deed ook Schotland aan, waar koning David I de tempeliers stukken grond rond het dorp Balantradoch had gegeven.
Op de plek van de Schotse hoofdvestiging van de tempeliers ligt nu het plaatsje Temple, waar ruïnes van de kerk en het kerkhof van de orde te zien zijn. Iets verderop staat Rosslyn Chapel, dat vaak ten onrechte in verband wordt gebracht met de tempeliers.
De bouw ervan begon pas in 1446, 134 jaar na opheffing van de orde.
13. Laatste grootmeester in Parijs op brandstapel
Grootmeester De Molay stierf in vlammen. De geschiedenis van de orde stopte met z’n dood op een Parijs eiland, dat nu vastzit aan Île de la Cité.
Op de avond van 18 maart 1314 stegen twee rookzuilen op van het eilandje Île aux Juifs in de Seine. Hier werden de laatste grootmeester van de orde, Jacques de Molay, en zijn onderofficieren verbrand. Met hun dood was de orde der tempeliers verleden tijd.
De eigenzinnige tempeliers hadden het verbruid bij de Franse koning en de paus, de machtigste mannen van hun tijd.
Zeven jaar eerder, in oktober 1307, waren alle tempeliers in Frankrijk en hun grootmeester gevangengenomen. Wrede verhoren begonnen, waarbij De Molay ketterij, sodomie en godslastering bekende. Een kerkelijke rechtbank gaf hem levenslang.
Maar toen de uitspraak viel, trok De Molay zijn bekentenis in: ‘Ik getuig dat de orde onschuldig is. Zijn onbezoedeldheid en heiligheid zijn boven alle twijfel verheven.’ De geestelijken noemden De Molay een onverbeterlijke ketter en droegen hem over aan de Franse koning Filips de Schone, die grote schulden had bij de tempeliers. Hij zette het vonnis om in een veroordeling tot de brandstapel.
Onlangs gaf een Italiaanse geleerde vraaggesprekken met de paus vrij, waaruit volgens de onderzoeker blijkt dat De Molay van de aanklachten werd vrijgesproken.
De paus ontbond in 1312 onder druk van de Franse koning de orde en liet de grootmeester sterven.