Het flakkerende licht van de vele gaslampen schijnt door de grote zaal van de Moulin Rouge. Het orkest speelt een opzwepend stuk en de champagne bubbelt in de glazen van de gasten.
Cancandanseressen slaken hoge kreetjes en wervelen over het podium. Een van hen, La Goulue (de gulzige), danst naar het publiek toe en tilt haar been zo hoog op dat ze de hoed van een mannelijke toeschouwer raakt. De mannen om hem heen gooien enthousiast hun eigen hoed in de lucht.

Heren offerden graag hun hoed op om een glimp van het kanten ondergoed op te vangen.
La Goulue maakt een radslag en verdwijnt even in een zee van kanten rokken. Dan buigt ze voorover met haar rug naar het publiek, zodat haar jurk over haar hoofd glijdt en haar lange
zijden onderbroek in beeld komt.
De mannen kijken hun ogen uit, en als ze het hartje zien dat op haar achterste zit vastgespeld, beginnen ze te juichen.
Het is 1890, en het pikante Parijse cabaret Moulin Rouge viert zijn half-jarig bestaan. De cancan is de grote trekpleister van het theater. De rijke heren stromen toe om te kijken hoe de vrouwen hun rokken optillen om hun benen en ondergoed te laten zien.
De sensuele showdans is ontstaan uit de wilde, gewaagde danspassen die 60 jaar eerder in de arme Parijse arbeiderswijken hun intrede deden.
De armen van Parijs hadden behoefte aan vertier en vonden dit in goedkope danszaaltjes. Hier genoten mannen en vrouwen van elkaars gezelschap, zowel op de dansvloer als in donkere hoekjes.
Studenten verleiden arbeidsters
In 1830, lang voordat de Moulin Rouge zijn deuren opende, was de dictatoriale koning Karel X afgezet. Maar doordat de oude koning gewoon werd opgevolgd door een nieuwe, bleef het onrustig in de armste wijken van Parijs.
In danszaaltjes en feesttuinen liet het volk zich gaan. Hier heersten wilde ritmes en vierde de losbandigheid hoogtij.
Volgens historici vindt de cancan zijn oorsprong in de feesttuin Grande Chaumière in de voorstad Montparnasse ten zuiden van Parijs. Hier spoelden arbeiders hun zorgen weg met wijn en stonden studenten van de burgerij te smoezen onder de bomen met slierten vrolijke lampjes ertussen.

De zonen van de burgerij bezochten de danshallen van de arbeiders om meisjes te scoren.
De jongens kwamen om ‘de lessen des levens te leren’, zoals de Franse krant Journal pour Rire schreef, en arme meisjes en prostituees, ofwel grisettes, fladderden om de studenten heen.
De meisjes van de gegoede burgerij snoerden ondertussen hun korset strak in en knoopten hun jurk stijf dicht – net zoals in Engeland, waar de Victoriaanse moraal kuisheid en zedigheid voorschreef.
Jonge meisjes moesten zich omkleden met hun ogen dicht, zodat ze hun naakte lichaam niet konden zien. De ‘lessen des levens’ leerden ze niet.
Dans heeft als bijnaam ‘kabaal’
De elite danste les lanciers, waarbij lichamelijk contact streng verboden was, maar in de Grande Chaumière konden mannen en vrouwen zich laten gaan.
De muzikanten op het podium speelden de polka. Het vurige ritme hiervan inspireerde de gasten – vooral mannen – ertoe hun benen hoog op te zwaaien, en zo ontstond de cancan. De dans kreeg veel bijnamen en was onder andere bekend als de chahut, wat zoveel betekent als ‘kabaal’.
Mannen dansten in vrouwenkleding
Het hoogtepunt van de gemaskerde bals in de Opéra in het Parijs van de jaren 1860 was het moment dat de dansgroep Quadrille des Clodoches opkwam. De groep bestond uit vier mannen die de cancan dansten: een in een Schotse kilt, een verkleed als brandweerman en twee in een jurk.
De groep was zo succesvol dat de mannen ook mochten optreden in Londense uitgaansgelegenheden. In de jaren 1880 en 1890 werden mannen minder belangrijk in de cancan. Ze hadden toen nog slechts een bijrol in quadrilles, die uit drie vrouwen en één man bestonden.
Het optillen van de rokken was mogelijk afgekeken van de Spaanse flamenco, of misschien was het gewoon noodzakelijk om ruimte te maken voor de opzwaaiende benen.
Volgens een gast van de feesttuin stond de cancan gelijk aan lust en liefde. In een boek over de dans schrijft hij: ‘De muziek speelt en de student gaat klaarstaan: linkervoet vooruit, linkerhand in de zij. Hij leunt naar achteren en slaat zijn arm om zijn meisje. Zij legt haar hand op zijn schouder en klampt zich als een slingerplant aan hem vast.’
Talent mag gratis naar binnen
In de jaren 1830 en 1840 verspreidden de wilde passen zich naar andere danstuinen en naar bekende gelegenheden als de Opéra. Mensen die de cancan zo goed beheersten dat het publiek speciaal naar de bals kwam om hen te zien dansen, hoefden geen entree te betalen.
Een van hen was de danser Chicard, een man die graag vanaf de galerij van het orkest op de dansvloer sprong. Een andere welkome gast was de danseres Pavillon. Behalve dansen kon ze ook goed hoorn spelen en was ze in het drinken van absint de mannen de baas.
Als het danspaar La reine Pomaré en Brididi zijn opwachting maakte, waren alle ogen op de dansvloer gericht. De danser Brididi zwaaide met zijn armen alsof het molenwieken waren, terwijl zijn partner in het rond wervelde zodat haar vele oosterse sieraden fonkelden en schitterden dat het een aard had.
De grootste ster in die periode was de danseres die optrad onder de naam Céleste Mogador. Deze dochter van een prostituee liep weg van huis, maar kwam ten slotte zelf in een bordeel terecht.
Toen het meisje goed bleek te kunnen dansen, steeg ze in aanzien bij de heren en kon ze haar brood als danseres en luxe prostituee verdienen.
Deze Céleste Mogador bedacht ook de zogeheten quadrille naturaliste, een formatie van meerdere paren die samen de cancan dansten.
Vrouwen droegen geen ondergoed
Als een vrouw in de eerste jaren van de cancan haar been omhoog zwaaide, kon haar danspartner als hij geluk had tussen haar benen kijken – wat bijdroeg aan de populariteit van de dans.
Als een arbeidersvrouw al een onderbroek droeg, bestond deze uit twee aparte delen, die alleen in de taille aan elkaar waren genaaid. Pas in de jaren 1850 raakte ondergoed in zwang – maar dat maakte de dans er niet veel minder pikant op.

De eerste lange onderbroeken waren in het kruis niet aan elkaar genaaid.
Pikant ondergoed
In de 19e eeuw ontwikkelde ondergoed zich van iets praktisch tot een deel van de garderobe dat de vrouw mooier maakte. Korsetten, kant en jarretels werden symbolen voor seks.
‘Om haar huwelijk goed te houden moet een vrouw zeker eenvijfde van haar geld aan ondergoed besteden,’ aldus de modieuze Mrs. Pritchard in een boek uit 1902.
Rond dezelfde tijd kwam namelijk de hoepelrok in de mode. Door de kooiconstructie ging de jurk op een soort kerkklok lijken, en als de rokken op de dansvloer alle kanten op zwaaiden, was er voor de mannen meer te zien dan ooit.
De beroemde cancandanseres Nini liep op een avond op haar handen het hele podium over, zodat iedereen duidelijk kon zien dat ze geen ondergoed droeg.
Een politieman in het publiek, die haar had kunnen arresteren voor onbetamelijk gedrag, riep in plaats daarvan enthousiast: ‘Ach, wat een prachtige dijen!’ En zo kwam de frivole danseres aan haar bijnaam La-Belle-en-Cuisse, Nini met de mooie dijen.
Het nachtleven lonkt
Vanaf de jaren 1860 was de cancan niet meer alleen voor arbeiders en jongeren. Ook de mannen van de burgerij kwamen nu naar de danstuinen om zich te vermaken met de sexy danseressen.
De dans had inmiddels zijn weg naar Londen en andere grote steden gevonden. Volgens de strenge Victoriaanse moraal was lichamelijkheid nog steeds verderfelijk. Maar terwijl in het huwelijk de deugd heerste, lieten de mannen zich in de danszaal gaan.
Cancan was mysterieus
De hoog opgetilde benen en het pikante tintje maakten de cancan tot het stoute meisje van de dansklas. Maar het ontstaan van de dans was met raadselen omgeven.
De allergrootste cancanster was in de jaren 1880 populair: Louise Weber, ofwel La Goulue.
Een toeschouwer zei betoverd over haar optreden: ‘Meteen vanaf het begin gloeien haar wangen als rijpe perziken, en als zijde fladdert haar wilde haar. Ze hanteert geen regels of vaste volgorde, maar haar gevoel voor ritme is volmaakt en haar vrolijkheid is onweerstaanbaar.’
Louise Weber was de dochter van een wasvrouw. De luxe lingerie van de elite ging daardoor dagelijks door haar handen. Toen ze oud genoeg was om ’s avonds stiekem uit te gaan, leende ze het kanten ondergoed van de deftige dames om in te dansen.
De wijk Montmartre op een heuvel aan de rand van Parijs was van een klein plattelandsdorpje veranderd in een uitgaansparadijs, waar de taveernes als paddenstoelen uit de grond schoten. Hier opende in 1889 Moulin Rouge als een van de vele danshallen.
Grootste sterren worden rijk
La Goulue was niet direct de mooiste danseres, maar ze had een geweldige uitstraling. Haar vaste danspartner was een man met de artiestennaam Valentin le désossé – de slangenmens. Het leek alsof zijn ledematen van rubber waren.

Met een hoed op en een dikke sigaar in zijn mond maakte hij pirouettes en allerlei bokkensprongen. De twee waren het beroemdste danspaar van de stad, waardoor La Goulue – net als een aantal andere cancansterren – van een straatarm meisje plotseling een goedbetaalde danseres werd met een vrijheid die voor slechts weinig vrouwen was weggelegd.
Naarmate de populariteit van de bals in Montmartre groeide, nam de cancan steeds vastere vormen aan, bijvoorbeeld met quadrilles van drie vrouwen en één man en een hiërarchie tussen de dansers onderling.
Van pikante paardans tot smeuïge show

Port d’armes
Handen houden het been omhoog
De dame pakt haar enkel vast, strekt haar been uit en houdt die positie vast.

Rond de jambe
Opgetilde rok laat de dijen zien
De dame tilt met beide handen haar rokken op, tilt een knie op en draait rondjes met haar onderbeen, zodat haar dijen goed te zien zijn.

De waaier
Het handelsmerk van Jane Avril
De danser buigt voor- of achterover en strekt één been recht omhoog. De cancanster Jane Avril was beroemd om deze pas.
De dans vond zowel op het podium plaats als op een dansvloer te midden van het publiek. Eén cancanster kreeg het privilege om haar eigen, geïmproviseerde solo te dansen, zonder rekening te hoeven houden met de rest van de dansers van de Moulin Rouge. Dat was Jane Avril.
Zij verleidde de zaal in een wirwar van duur kant en kleurige zijden rokken met een omtrek van soms wel 12 meter. Het handelsmerk van Jane Avril was de waaier, waarbij ze helemaal achterover boog en tegelijkertijd één been recht de lucht in stak.
Cancan krijgt zijn definitieve vorm
Het succes van de Moulin Rouge als cancanpodium was overweldigend – maar kort. In 1892 verliet de charismatische directeur Zidler het theater en drie jaar later nam La Goulue afscheid om haar eigen show te beginnen. Het trotse meisje investeerde al haar geld in een eigen show, waarin ze een nieuwe weg insloeg: die van de buikdans.
De cancanshows onder de molen met de oplichtende wieken trokken nog wel publiek als onderdeel van een gemengd repertoire met onder andere Tiroler muziek en boksen.
De dans met de hoge schoppen verhuisde begin 20e eeuw naar nieuwe podia als Bal Tabarin, en hier kreeg hij de vorm die het dichtst komt bij de cancan zoals we die nu kennen: danseressen in petticoats met lange, zwarte zijden kousen aan en veren op hun hoofd, die in een soort lijndans nauwgezet een choreografie volgen.

Toulouse-Lautrec kwam graag in bars, bordelen en in de danszaal van Moulin Rouge.
Ongelukkige kunstenaar vereeuwigde de dans
De kleine Toulouse-Lautrec schilderde graag de danseressen met hun lange benen en maakte zo zichzelf en Moulin Rouge beroemd.
Dankzij de schilder Henri de Toulouse-Lautrec (1864–1901) weten we nu een beetje hoe de Parijse uitgaansgelegenheden er eind 19e eeuw uitzagen.
Hij werd door de Moulin Rouge ingehuurd om affiches te maken, maar schilderde ook de dansers die elders optraden: in restaurants en bars. Zijn favoriete model was de ster Jane Avril, die in veel werken figureert.
De kunstenaar kwam uit een aristocratische familie in Zuid-Frankrijk. Toen zijn ouders scheidden, verhuisde de jonge Toulouse-Lautrec echter met zijn moeder naar Parijs. Op 13-jarige leeftijd brak hij zijn beide bovenbenen.
Door een erfelijke aandoening genazen de botten niet goed en stopten ze met groeien. Bijgevolg had Toulouse-Lautrec als volwassene heel korte benen onder een normaal, volgroeid bovenlichaam.
Vanwege zijn handicap en andere kwalen greep hij naar de fles, of beter gezegd het cocktailglas. Het favoriete drankje van de kunstenaar was een mix van absint en cognac.
Op 36-jarige leeftijd stierf Toulouse-Lautrec aan syfilis en alcoholisme.