History World

Geschiedenis van het snoep: Zo werd de trommel gevuld

Cacao was goed voor de potentie, softijs werd uitgevonden door een bekende politicus en ooit was snoep zo kostbaar dat het als medicijn werd verkocht. HISTORIA onderzocht hoe onze favoriete lekkernijen in de snoeptrommel zijn beland.

1. Chocolade: Melkchocolade deed er 300 jaar over

Toen de Spanjaarden in de 16e eeuw Midden-Amerika bereikten, maakten ze kennis met de Azteekse cacaodrank. Ze waren niet meteen enthousiast, want de cacao werd ongezoet met rode peper gedronken.

Toch werden de bonen naar Europa gehaald, waar de cacao vermengd met suiker aan populariteit won – ook als medicijn en afrodisiacum.

In 1828 patenteerde de Nederlander Casparus van Houten een pers die het vet (cacaoboter) uit de bonen haalde.

Van het resterende cacaopoeder werden chocoladeplakken gemaakt, die echter nog steeds bitter smaakten.

Dat loste de Zwitser Daniel Peter in 1875 op toen hij gecondenseerde melk toevoegde aan het cacaopoeder: de melkchocolade was geboren.

Een paar jaar later vond een andere Zwitser, Rodolphe Lindt, conching uit: een procedé dat chocolade zo fijn maakt dat hij smelt op de tong.

Twee uitvindingen maakten Zwitserland tot een toonaangevend chocoladeland. Per jaar wordt er 150.000 ton chocola gemaakt.

© Polfoto/Corbis & Shutterstock

2. Marsepein: Goed tegen verstopping

Waarschijnlijk stamt marsepein uit Perzië – net als veel andere zoete waren met amandelen. Al in de 7e eeuw vermengden de Perzen fijngemalen amandelen met suiker.

Tijdens de kruistochten leerden de Europese ridders marsepein kennen, en zij namen het mee naar onder andere Venetië, waar zich in 1150 de eerste banketbakkers vestigden.

Suiker en snoepgoed werden echter vooral verkocht in apotheken, die marsepein aanprezen als middel tegen verstopping en impotentie.

3. Noga: Havenblokkade stimuleerde vindingrijkheid

De donkere noga is het resultaat van de blokkade die de Britten begin 19e eeuw tijdens de Napoleontische Oorlogen

instelden tegen Franse havens. Alle waren uit Amerika bleven weg, en net als vele anderen gingen chocoladeproducenten nieuwe wegen bewandelen om de klant tevreden te stellen.

In Turijn, destijds in Franse handen, vulden de producenten de chocoladereserves aan met gebrande en gemalen hazelnoten. Over die noodgreep was de consument het meest te spreken.

4. Lolly: Oermens kwam als eerste op het idee

De lolly bestond al lang voordat de geschiedenis van de moderne mens ongeveer 200.000 jaar geleden in Afrika begon.

De uitvinding werd gedaan door een oermens, die een stokje in een bijennest stak om de honing eraf te kunnen likken. De moderne lolly werd in 1908 uitgevonden door de Amerikaan George Smith – dat beweerde hij in elk geval zelf.

In 1931 liet hij de naam van de lekkernij vastleggen: lollipop, naar een beroemd renpaard met de naam Lolly Pop.

Volgens een andere versie is het woord lollipop een samenstelling van het oude Noord-Engelse woord lolly (‘zwaar’) en het woord pop (‘slaan’).

In ieder geval gebruikten de Britten het woord lollipop al in 1784 voor zoetigheden.

In de jaren 1850 kochten arme straatkinderen in Londen lolly’s van melasse, die iets zachter waren dan de huidige lolly’s.

5. Karamel: Vrouwen epileerden zich ermee

Karamel is een vondst van Arabische haremvrouwen. Zij aten hun kurat al milh echter niet op, maar gebruikten deze ‘bolletjes van zoet zout’ om ongewenste haargroei te verwijderen.

Door suiker te verhitten ontstond een bruin en kleverig mengsel – perfect om het haar er met wortel en al uit te trekken.

Later in de geschiedenis van het snoep werd het maken en bereiden van gekaramelliseerde suiker vooral een bezigheid van de Amerikanen.

Zij vonden het lekker, en bovendien was de suikermassa lang houdbaar en over grote afstanden te vervoeren – essentieel voor het succes van een product in een groot land.

Halverwege de 19e eeuw kwamen de Amerikanen erachter dat de suikermassa nog lekkerder werd na toevoeging van melk. Het nieuwe product werd caramel genoemd.

Van een hobby voor de Amerikanen ontwikkelde het maken van karamel zich tot een industrie.

© Polfoto/Corbis

6. Negerzoen: ‘Negerzoen’ was discriminerend

De eerste negerzoenen werden in de 19e eeuw door Parijse banketbakkers gemaakt. De met chocolade beklede schuimmassa kreeg de naam tête de nègre (negerhoofd).

Het recept werd door heel Europa verspreid, maar de naam varieerde. De Duitsers zeiden Negerkuss, de Belgen negerinnentet en de Nederlanders negerzoen.

Gaandeweg werd de benaming als racistisch ervaren en in veel landen gewijzigd, maar niet in Nederland.

Pas in 2005 ontstond ook in ons land ophef over de naam, en in maart 2006 wijzigde producent Buys de naam in Buys Zoenen

7. Softijs: Van ijskoningin tot Iron Lady

Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de voedingsproducent J. Lyons and Co. het idee om roomijs met lucht te vullen, zodat het goedkoper te produceren was.

Een jonge vrouwelijke scheikundige werd op het project gezet. Het resultaat was softijs, dat uit een machine werd getapt en in een hoorntje geserveerd.

Het ijsje veroverde de markt, terwijl de scheikundige de ijsbranche verliet en de politiek in ging. Het was Margaret Thatcher, de latere Britse premier.

Het eerste ijsje werd 4000 jaar geleden in China verorberd en bestond uit bevroren siroop.

De handelsroutes brachten de lekkernij naar de Perzen, die 2500 jaar geleden een soort sorbet uitvonden door fruitsap te mengen met sneeuw en ijs uit de bergen.

Voordat ze de politiek in ging, vond Margaret Thatcher het softijs uit.

© Polfoto & Shutterstock

8. Dragees: Noten en zaden bedekt met suiker

Toen de rietsuiker naar Europa kwam, gingen onder andere de Nederlanders experimenteren met nieuwe soorten snoep – bijvoorbeeld amandelen en walnoten bestrooid met suiker.

De Fransen noemden hun met suiker bedekte amandelen grosses dragées (grote dragees). Er zijn twee varianten: de perlé met een glad en glanzend oppervlak, en de lissée met een ruw oppervlak.

In de eeuwen daarop profiteerden ook apothekers van de techniek achter de suikerlaag. Ze begonnen de bittere smaak van pillen te maskeren met een laag suiker.

9. Winegum: Geheelonthouder vond de winegum uit

De Britse fabrikant Charles Maynard protesteerde hevig toen zijn zoon Gordon aan het begin van de 20e eeuw voorstelde dat de familie wine gum zou gaan maken.

Pas toen de geheelonthouder Charles ervan overtuigd was dat wine gum geen druppel alcohol zou bevatten, stemde hij toe. De familie Maynard maakte al sinds 1880 snoep.

Eerst thuis aan de keukentafel in Londen, en later in een fabriek aan de rand van de stad Harringay. Het is onduidelijk waarom Gordon Maynard de naam winegum voorstelde.

Een van de gangbare verklaringen is dat de strenggelovige Gordon een vlammende preek tegen alcohol had gehoord.

Daarop besloot hij het nieuwe snoepgoed op de markt te brengen in een poging het alcoholgebruik van de consument terug te dringen.

De snoepfabriek Maynards is nu overgenomen door het Britse concern Cadbury.

© Candy Babel & Shutterstock

10. Engelse drop: Klunzige verkoper vindt dropsensatie uit

Sinds 1842 produceerde de fabriek van George Bassett in Sheffield een groeiend aantal soorten snoep. Een vertegenwoordiger van de fabriek, Charlie Thomson, was erg klunzig.

Volgens de fabriek zelf bezocht Thomson in 1899 een onwillige klant in Leicester, die geen enkele van de zoete waren wilde afnemen.

Per abuis liet de onhandige Thomson zijn bak met het volledige dropassortiment op de toonbank vallen. Toen de klant het kleurrijke geheel van snoepjes zag, werd hij zo enthousiast dat hij meteen een zending van het nieuwe snoep bestelde.

De verkoper haastte zich om het snoep Bassett’s Allsorts te noemen. De naam bleef in Engeland hangen – in Nederland wordt het snoepgoed ‘Engelse drop’ genoemd.

Het symbool van Bassett is een klein snoepmannetje. Hij debuteerde in 1929 en heet Bertie Bassett.

11. Marshmallows: Zoet plantensap tegen verkoudheid

Tegenwoordig bestaat het recept voor marshmallows uit eiwit, suiker, gelatine en kunstmatige smaakstoffen.

Maar de voorloper van dit snoepje is duizenden jaren oud en werd gemaakt van het sap van de plant Althaea officinalis, echte heemst.

Het sap van de wortels van de plant is een kleverige witte substantie, die de oude Egyptenaren mengden met honing en noten.

In Europa werd het sap van de heemst in de 11e eeuw gebruikt tegen verkoudheid, en in de 16e eeuw tegen infecties aan de urinewegen.

De luchtige marshmallow ontstond pas in de 19e eeuw, toen de Fransen het wortelsap gingen mengen met eiwit en suiker en zo de pâte de guimauve maakten – de Franse naam voor spekjes.

Begin 20e eeuw werd het sap vervangen door gelatine, waardoor de marshmallow van nu weinig meer te maken heeft met het oorspronkelijke snoepje.

12. Kauwgom: Indianen kauwen al 4000 jaar

De moderne kauwgom werd in 1871 bij toeval ontdekt door de Amerikaan Thomas Adams. Bij zijn afscheid als secretaris van een Mexicaanse politicus kreeg hij bij wijze van afscheidscadeau een ton chicle.

Chicle is het gedroogde melksap uit de bast van de sapodillaboom. Adams had geen idee wat hij aan moest met het rubberachtige goedje. Hij probeerde er banden, laarzen en speelgoed van te maken, maar niets lukte.

Net toen hij dacht aan opgeven en de chicle wilde weggooien, zag hij een meisje kauwen op een stukje paraffine, dat als snoepgoed werd verkocht.

Plotseling herinnerde Adams zich dat Mexicaanse indianen al 4000 jaar lang op chicle kauwden vanwege de rustgevende werking.

Adams begon zijn kauwgom te verkopen onder de naam Adams New York No. 1. In 1884 bracht hij een variant met dropsmaak op de markt – Adams’ Black Jack.

De Amerikanen vielen als een blok voor chicle, het kauwbare sap van de sapodillaboom.

© Polfoto/Corbis

13. Drop: Gezonde wortel

Al sinds de oudheid is de kleine zoethoutplant met zijn lange wortels een populair geneesmiddel.

De Chinezen gebruikten de plant 5000 jaar geleden al bij kwalen, en nog steeds is het een geliefd middel tegen bijvoorbeeld maagzweren, verkoudheid en huidziekten.

De Griek Theophrastus, bekend als de ‘vader van de plantkunde’, schreef in de 3e eeuw v.Chr. dat drop goed werkte tegen hoesten en astma.

En de Romeinse legionairs kauwden tijdens lange marsen graag op zoethout tegen de honger en dorst.

In 1731 ontwikkelde het Italiaanse bedrijf Amarelli een methode om het sap uit de zoethoutwortel te winnen.

Een kleine 30 jaar later vermengde de Britse scheikundige George Dunhill suiker met drop en verkocht het voor de eerste keer als snoepgoed.

14. Zuurtjes: Van ‘Indisch zout’ ging men snoep maken

In de middeleeuwen was suiker zeldzaam en kostbaar in Europa.

Het werd per schip of kameelkaravaan vanuit het Oosten naar de Arabische markten vervoerd en vervolgens aan de Europeanen verkocht onder de naam ‘Indisch zout’.

De naam lijkt niet meteen logisch, maar ontstond doordat suiker dezelfde kleur en dezelfde consistentie heeft als zout.

De suikerprijs daalde pas vanaf 1812, toen de Franse keizer Napoleon de boeren dwong suikerbieten te gaan telen, om de Franse afhankelijkheid van geïmporteerde rietsuiker uit West-Indië te verminderen.

De prijsdaling zou een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis inluiden. Voor het eerst was suiker voor iedereen beschikbaar, en dat leidde tot de uitvinding van allerlei nieuwe soorten snoepgoed.