Science & Society/Bnf/Jeff Widener/AP/Nasa/Polfoto/Library of Congress

Geschiedenis van de fotografie: zo werd de foto van iedereen

Duizenden jaren werkten kunstenaars dagen of weken aan het weergeven van de werkelijkheid. Maar de fotografie maakte het mogelijk het moment te bevriezen. Uitvinders en ingenieurs verbeterden het medium constant, en algauw keek de camera mee op het slagveld, de maan en in de baarmoeder.

Asfalt en olie vangen het licht

Een Fransman wist als eerste een motief op een foto vast te leggen. De eerste foto’s waren

belabberd, maar ijverige uitvinders ontwikkelden algauw nieuwe en betere technieken.

Begin 19e eeuw liepen Engelse en Franse pioniers zich het vuur uit de sloffen om de eerste foto te maken.

Al eeuwen kende men de ‘camera obscura’, waarbij een lens een motief projecteert op een donkere achtergrond, maar het beeld was niet vast te houden.

Daartoe moest er een lichtgevoelig materiaal komen dat een tafereel kon vangen zonder dat de belichting – de tijd dat er licht in de camera wordt gelaten – te lang zou duren. En de foto moest later bij daglicht bekeken kunnen worden.

De Brit William Henry Fox Talbot en de Fransman Joseph-Nicéphore Niépce ontwikkelden onafhankelijk van elkaar een techniek.

Niépce was na een aantal pogingen tot een methode gekomen waarbij hij asfaltpoeder, olie en andere stoffen mengde tot een lichtgevoelige vloeistof. In 1826 nam hij vervolgens de eerste foto.

Met acht uur belichtingstijd was het proces tijdrovend, maar Niépce wist de zakenman Louis-Jacques-Mandé Daguerre ervoor te winnen.

In Engeland ontwikkelde Fox Talbot tegelijkertijd een andere techniek: de calotypie. Talbot gebruikte zilverzouten als lichtgevoelige stof.

Zijn techniek had het grote voordeel dat de belichtingstijd ‘slechts’ een half uur was, en dat er een negatief bij ontstond – precies zoals bij de techniek die fotografen tot aan het digitale tijdperk veel hebben gebruikt.

Toen Niépce in 1833 overleed, nam Daguerre het over. Na jaren vergeefs experimenteren legde hij op een dag een stel belichte, mislukte foto’s in zijn scheikundekast en ging naar de kroeg.

Tot zijn verrassing merkte hij later dat de foto’s veel mooier waren geworden; dit kwam door de kwikdampen van een kapotte thermometer.

De daguerreotypie was uitgevonden. Al snel doken studio’s op in grote steden en maakten fabrieken miljoenen daguerreotypiecamera’s.

De hoge prijs, schadelijke kwikdampen en het eenmalige karakter van de techniek zorgden er echter voor dat de markt werd overgenomen door latere versies van Fox Talbots proces.

Frankrijk, 1826: Niépce neemt met een omgebouwde camera obscura een foto van het

uitzicht vanuit zijn raam: de oudste die we kennen.

© JOSEPH-NICÉPHORE NiÉPCE

Kwik tovert beeld tevoorschijn

Daguerres proces zouden we nu omslachtig vinden, maar werd snel verspreid. De fotograaf moest de met zilver belegde platen zelf prepareren en dan voorzichtig in de camera paatsen.

Hij had voor de belichting maar enkele minuten, en de foto moest tevoorschijn komen in gevaarlijke kwikdampen. Maar het resultaat was er ook naar, en algauw schoten fotostudio’s in Europa en de VS als paddenstoelen uit de grond.

Donkere kamer ging mee het veld in

De dure koperen platen van de daguerreotypie waren onhandig, en in 1851 presenteerde Frederick Scott Archer de ‘natteplaattechniek’. De glazen plaat moest vlak voor het gebruik

met collodium worden ingesmeerd en direct daarna worden belicht en ontwikkeld.

© Getty Images

Geniale uitvinder stierf berooid

In 1871 introduceerde Richard Leach Maddox ‘droge fotoplaten’. Nu konden fotografen de plaat thuis prepareren óf kant-en-klare platen kopen, en bovendien konden ze wachten met ontwikkelen. Maddox kreeg echter nooit patent op zijn vinding en stierf berooid.

© All over press

Félix Nadar verlegde de grenzen van fotografie

De Fransman Gaspard-Félix Tournachon opende in 1854 een portretstudio in Parijs, waar de sterren algauw de deur plat liepen.

Félix Nadar, zoals hij zich noemde, werkte niet met een geschilderde achtergrond, maar liet zijn modellen in een rustige omgeving met mooi licht poseren. Hij verlegde de grenzen van de fotografie door met kunstlicht in de Parijse catacomben te werken en nam de eerste luchtfoto, vanuit een luchtballon.

Gaspard-Félix Tournachon werd onder zijn artiestennaam Nadar beroemd.

Félix Nadar

Bankbediende rolt de film op

De eerste camera’s waren alleen te bedienen door specialisten. Daar bracht de Amerikaan George Eastman verandering in toen hij een flexibele film uitvond, die je opgerold in de camera deed.

De vakantieplannen van een jonge man gooiden de geschiedenis van de fotografie om: bankassistent George Eastman verpandde op zijn 24e zijn hart aan de fotografie, en voor een reis naar de Dominicaanse Republiek kocht hij alle benodigde apparatuur.

Hij experimenteerde eerst met de drogeplaattechniek, zodat hij de foto’s niet direct hoefde te ontwikkelen, en dat pakte zo goed uit dat hij zijn vakantie liet schieten en kant-en-klare droge platen begon te maken. In 1888 richtte hij het bedrijf Kodak op.

Eastman leverde zijn grootste bijdrage aan de ontwikkeling van de fotografie toen hij de flexibele gelatinefilm lichtgevoelig wist te maken.

Zo werd het mogelijk de film op te rollen en in de camera te plaatsen, zodat je niet langer platen hoefde te vervangen als je een foto had genomen. Dat was een geweldige doorbraak, maar niet de enige uitvinding die Eastman deed.

Later ontwikkelde hij onder meer bioscoopfilms en röntgenfilms, waarna hij een van de rijkste mannen van de VS werd. Hij trouwde niet, trok zich op zijn 71e terug en doneerde grote sommen gelds voor culturele doeleinden.

Toen de jaren zwaar op hem gingen drukken, schreef hij een kort afscheidsbriefje aan zijn vrienden, waarna hij zich door het hart schoot. Op het briefje stond: ‘The work is done – why wait?’

Fotografen legden zich en masse toe op de nieuwe techniek. De Deen Jacob Riis was rond 1888 een van de eersten die reportagefoto’s maakte van de New Yorkse getto’s.

Voor de belichting strooide hij magnesiumpoeder in een bak, dat hij liet branden terwijl hij de foto nam. Twee keer veroorzaakte Riis brand in het vertrek waar hij fotografeerde.

Veel fotografen leerden hun films te ontwikkelen en er een sepiatint aan te geven om ze langer houdbaar te maken. In 1907 presenteerden de Franse broers Auguste en Louis Lumière als eersten een bruikbare techniek voor kleuren­fotografie.

‘Autochrome’, zoals ze de techniek noemden, sloeg echter alleen aan bij zeer toegewijde en bemiddelde amateurfotografen. Het probleem was dat de foto’s duur waren om te maken, lastig om te ontwikkelen en bovendien niet te reproduceren waren.

Kleurenfotografie was in het begin een duur en omslachtig proces.

© Library of Congress

Ansel Adams was de virtuoos

Vanwege de imposante natuur rond zijn woonplaats Los Angeles in Californië zei Ansel Adams zijn loopbaan als concertpianist vaarwel.

Als fotograaf streefde Adams naar de ultieme kwaliteit en ontwikkelde hij nieuwe technieken in de donkere kamer om overal in zijn foto’s perfecte details weer te geven.

Zijn natuurfoto’s behoren tot de beste die ooit zijn gemaakt, en naast zijn fotocarrière was Adams betrokken bij de natuurbescherming.

Hij zette zich in voor de oprichting van nationale parken in zijn vaderland, dat hij slechts bij hoge uitzondering verliet.

De foto’s van de nationale parken in de VS – zoals hier de berg Half Dome in Yosemite

in Californië – worden nog steeds gerekend tot de ultieme landschapsfoto’s.

© Polfoto/Corbis

Camera gaat mee naar het slagveld

Met een nieuwe generatie kleine, betrouwbare camera’s kon je in het heetst van de strijd fotograferen. Een Japanner bootste de Europese fabrikanten na en noemde zijn camera Canon.

In het interbellum kwamen er nieuwe cameraconstructies, andere werden verbeterd en objectieven werden steeds beter. Kranten en weekbladen plaatsten foto’s van hoge kwaliteit en de belangstelling voor fotografie was enorm.

Een camera apart was de Leica. Eerst waren professionele fotografen er niet over te spreken vanwege het compacte 35mm-filmformaat, maar bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog waren ze blij met kleine kwaliteitscamera’s.

Naast de Rolleiflex en de Contax verscheen de Leica op het krijgstoneel.

In die tijd kwamen de eerste, simpele spiegelreflexcamera’s op de markt, maar ze sloegen niet aan.

De kleurenfilm won wel terrein, en de camerafabrikanten maakten ook nieuwe objectieven met een ongekende scherpte, die bij zeer zwak licht foto’s konden nemen.

Terwijl veel fotografen gericht waren op de ontwikkelingen in Europa en de VS, groeide de foto-industrie in Japan gestaag. In 1933 in Tokio maakte Goro Yoshida een Leica na en hij noemde zijn kopie Kwanon, naar de boeddhistische godin voor barmhartigheid.

De camera kwam in 1935 op de markt onder de vereenvoudigde naam Canon, en de objectieven liet Yoshida maken in een fabriekje elders in de stad, Nikon, dat geen fototoestellen maakte.

Deze twee fabrieken werden later concurrenten, en tegelijk verschenen er meer Japanse cameramerken. De Japanners bouwden handige, goedkope fototoestellen van goede kwaliteit en begonnen algauw de wereldmarkt te domineren.

NORMANDIË, 1944: Tijdens een hevig vuurgevecht rent Capa samen met de soldaten van het 16e Infanterieregiment tijdens D-day Omaha Beach op.

© Robert Capa/Magnum Photos

Bourke-White liet Stalin glimlachen

Margaret Bourke-White was altijd op het juiste moment op de juiste plaats en had een sterk gevoel voor compositie. Ze was de eerste westerse fotograaf die in de Sovjet-Unie mocht fotograferen, waar ze Stalin een glimlach ontlokte.

Ze werd de eerste vrouwelijke fotograaf van het weekblad Life Magazine en in de Tweede Wereldoorlog de eerste oorlogscorrespondente die in gevechtsgebied kon werken.

Haar foto’s waren van zo’n hoge artistieke kwaliteit dat ze nu vaak te vinden zijn in musea, waaronder het Museum of Modern Art in New York.

De foto van de glimlachende dictator kwam op 29 maart 1943 in Life Magazine.

Getty Images

Ledereen wordt fotograaf

Europese fabrikanten maakten formidabele camera’s, maar konden het niet winnen van de Japanse pocketcamera’s, waarmee ook beginnelingen schitterende foto’s konden maken.

Na de Tweede Wereldoorlog lag de foto-industrie op z’n gat. Leica wist zich echter snel te herstellen en bracht camera’s uit van een kwaliteit waar de Japanners niet tegenop konden.

Daarom ontwikkelden de Aziatische fabrikanten de spiegelreflexcamera verder, en in 1957 verscheen de Pentax SP, de eerste handzame camera van dit type. In 1959 presenteerde Voigtländer de eerste zoomlens en in 1964 de eerste camera met ingebouwde elektronische flitser.

Het Zweedse Hasselblad maakte vanaf 1948 fototoestellen die meer dan 50 jaar lang niet ontbraken in de uitrusting van veel beroepsfotografen, maar de goede en goedkope Japanse camera’s zetten de meeste Europese fabrikanten onder druk.

Het Amerikaanse Kodak had groot succes met de gebruikersvriendelijke pocketcamera Instamatic uit 1963, en in de jaren 1970 gingen de Japanners het mechaniek van hun fototoestellen door elektronica vervangen.

Beginnelingen konden dankzij de automatische functies nu ook prima foto’s maken – slechts 150 jaar na Niépces eerste korrelige foto.

De maan, 1971: Astronaut James B. Irwin salueert bij de Amerikaanse vlag

voor de 4000 m hoge berg Hadley Delta op de stoffige maanbodem.

© Nasa

Nilsson zag pril leven

Als kind fotografeerde de Zweed Lennart Nilsson al graag. Hij maakte reportages in binnen- en buitenland, maar fotografeerde ook insecten onder de microscoop.

Als medisch fotograaf bracht hij in 1965 het boek Het grote wonder uit, met foto’s van de ontwikkeling van een embryo vanaf de conceptie tot de geboorte.

Dit had nog nooit iemand gezien, en het boek is een van de best verkochte fotoboeken ooit. Nilsson rustte niet op zijn lauweren. Op 81-jarige leeftijd slaagde hij er in 2003 in om als eerste een foto te maken van het SARS-virus.

De foto van een acht dagen oud embryo in de baarmoeder wekte bewondering alom.

© Polfoto/Corbis