Norteno / Shutterstock

Wie bedacht champagne?

De benedictijner monnik Dom Pérignon geldt als de uitvinder van champagne, maar 150 jaar eerder experimenteerden Franse monniken al met deze bruisende drank.

‘Kom snel, ik drink de sterren!’

Deze woorden zou de benedictijner monnik Dom Pierre Pérignon hebben geroepen toen hij in 1693 zijn nieuwste brouwsel proefde.

Sindsdien geldt de monnik uit de Franse regio Champagne als uitvinder van de gelijknamige bruisende drank, maar mousserende wijn was al veel eerder bekend.

Slechte flessen ontploften

De eerste variant zou in 1531 geproduceerd zijn door monniken die altaarwijn maakten. In een klooster in Zuid-Frankrijk ontdekten ze dat de wijn ging bubbelen als ze hem eerder in flessen goten dan ze normaal deden.

Dat komt omdat de fermentatie dan in de fles doorgaat, en dat proces levert de bubbels op.

Er kwam echter ook een hoge druk op het glas te staan, en flessen van geringe kwaliteit ontploften regelmatig in de wijnkelder van het klooster. Daarom spraken de monniken van ‘duivelswijn’.

Populariteit stijgt naar ongekende hoogten

Halverwege de 17e eeuw ontdekte de Engelse natuurvorser Christopher Mer­ret dat hij nog een fermentatie op gang kon brengen door suiker in een wijnfles te gooien.

In combinatie met sterkere flessen zorgde hij zo voor een meer gecontroleerd proces, dat vandaag de dag nog gevolgd wordt.

Mousserende wijn brak door in de eerste helft van de 19e eeuw, toen de productie flink steeg: van 300.000 flessen per jaar in 1800 tot 20 miljoen in 1850. In 2007 bereikte de champagneverkoop een toppunt met maar liefst 338,7 miljoen flessen.