Bij een Italiaanse kathedraal legt een kerkdienaar William Buckland uit dat de donkere vlek op de vloer bloed van een heilige is.
De vlek kan niet worden weggepoetst, maar er is nog een ander, belangrijker teken van het wonder:
‘De vlek verbleekt nooit. Hij is altijd vers,’ zegt de dienaar, wijzend op de mysterieuze verkleuring.
Buckland bestudeert de vlek, gaat op handen en knieën zitten en begint eraan te likken als een hond.
De excentrieke wetenschapper stopt even en smakt wat met zijn tong. Dan kijkt hij op en komt hij met een conclusie.
‘Nee, die vlek is geen heiligenbloed. Ik ken die smaak heel goed, het is de urine van een vleermuis.’
Als iemand smaken van elkaar kan onderscheiden, is het Buckland.
Hij is al een eind op weg met het verwezenlijken van de lang gekoesterde droom om alle diersoorten in het dierenrijk te proeven.
Van panterragout tot gekookte gnoe, de rare Brit eet het, en kennelijk heeft hij ook vleermuizennieren geproefd.
Een jeugd vol fossielen
William Buckland werd geboren op 12 maart 1784 in Axminster in het graafschap Devon, bij de zuidelijke punt van Engeland.
Zijn vader, die schoolhoofd is, neemt hem mee op lange wandelingen om fossielen te zoeken in de groeven die Devon rijk is.
Ook al zou Buckland zijn leven lang in de ban van fossielen blijven, in 1801 ging hij theologie studeren; niemand kon leven van zijn eigen onderzoek naar versteende dieren.
Dankzij een beurs kon Buckland naar de prestigieuze University of Oxford, waar hij naast zijn studie lezingen ging bijwonen over alles wat maar met fossielen en stenen te maken had.
Zodoende kreeg hij het beste onderwijs op het gebied van mineralen, anatomie en scheikunde.
Dankzij die extra vakken kon hij in 1813 aan de slag als docent mineralogie aan de University of Oxford. Buckland hield bizarre voordrachten, waarbij hij bij diverse gelegenheden lesgaf vanaf de rug van een paard, dat midden in de zaal stond.
Wanneer en waardoor Buckland op het idee kwam dat hij van alle dieren wilde proeven, is niet bekend.
We hebben alleen een ooggetuigenverklaring van de jonge student Henry Acland, die aanwezig was bij een van Bucklands lezingen in Oxford.
Acland keek verbijsterd toe hoe Buckland de trap naar het podium op en af vloog terwijl hij een grote hyenaschedel in zijn hand hield.
Plotseling stopte hij voor een jongeman op de eerste rij en riep hij uit: ‘Wat stuurt de wereld aan?’
De jongeman wist het antwoord niet. Daarop liep Buckland op Acland af en herhaalde hij zijn vraag.
‘Ik heb geen idee,’ antwoordde die.
‘De maag stuurt de wereld aan.
De grote eten de kleinere, en de kleinere de kleintjes,’ donderde Buckland.
Egels en panters happen lekker weg
Welgesteld was Buckland allerminst in zijn jonge jaren, dus om zijn lekkere trek in exotisch vlees te stillen vroeg hij de mensen in zijn omgeving te helpen.
Zo kwam hij aan dieren uit verre contreien.
Collega’s, vrienden en kennissen die op reis gingen, moesten niet vergeten om zeldzame soorten voor Buckland mee naar huis te nemen – als het geen hele dieren waren, dan toch een filetje.
Zo belandden de cavia, de neushoorn en de panter op Bucklands bord – samen met egels, kauwen en veel andere lokale dieren die hij zelf in Groot-Brittannië te pakken kon krijgen.
Met zijn kinderlijke nieuwsgierigheid zette Buckland zijn tanden in de gekste dieren, maar niet ieder dier beviel hem.
Hij vertrouwde zijn gasten toe dat hij nooit een bromvlieg of een gewone mol uit de tuin zou aanbevelen.
‘Bromvliegen blijven steken in je keel,’ schreef hij aan een nieuwsgierige collega in een brief, en mollen vond hij gewoon ‘niet te eten’.
In beslag genomen als hij was door zijn twee vreemde hobby’s – fossielen en wonderlijk voedsel – had Buckland makkelijk zijn hele leven alleenstaand kunnen blijven, maar op zijn 41e vond de vrijgezel de perfecte partner.
In 1825 trouwde hij met de fossielenverzamelaar en vermaarde illustrator Mary Morland.
Gelukkig voor Buckland deelde ze al snel het enthousiasme van haar man voor het eten van allerlei wezens, die ze met plezier haar gasten voorschotelde – van puppy tot bruine beer.
Het viel dan ook te verwachten dat de huwelijksreis uitliep op een schandaal.
Allereerst bezocht het stel enkele van de bekendste fossielenvindplaatsen van Europa en geologen die er spectaculaire vondsten hadden gedaan.
Uiteindelijk kwam het echtpaar terecht in Palermo op zonnig Sicilië.
Buckland raakte er in gesprek met enkele priesters, die wisten dat de kathedraal het stoffelijk overschot van de heilige Rosalia bevatte.
Deze kluizenaar had in de 12e eeuw haar leven gewijd aan het gebed.
Toen haar gebeente tijdens een pestepidemie in 1624 in processie door de stad werd gedragen, verliet de ziekte Palermo.

Tijdens zijn huwelijksreis in Palermo op Sicilië stootte Buckland de priester in de kathedraal voor het hoofd.
Rosalia werd heilig verklaard en haar beenderen werden in een schrijn in de kathedraal geplaatst.
Buckland wilde het beroemde relikwie wel zien, maar toen de priester de schrijn opende en hij een korte blik op de botten had geworpen, barstte hij uit:
‘Die botten zijn nooit van een vrouw geweest, het is het overschot van een geit. Die heb ik zo vaak ontleed en gegeten dat ik ze direct herken.’
Zijn gastheer keek woedend naar de Brit, die hem ook nog eens feliciteerde met de heiligverklaring van een simpel hoefdier.
Daarop moesten Buckland en zijn vrouw Palermo ontvluchten.
Muis op toast is een delicatesse
Terug in Groot-Brittannië vormden de exotische diners bij de Bucklands het trefpunt van de Britse onderzoekselite.
Uitnodigingen gingen de deur uit zodra er een partij vers vlees arriveerde uit een ver land of de dierentuin van Londen.
In het bescheiden huis woonden niet alleen veel kinderen (Mary baarde er negen, van wie er echter vier op jonge leeftijd stierven), maar ook twee apen, een tamme hyena en cavia’s, die er vrij rondliepen.
Bij het serveren van het diner hielden de gasten hun adem in, want niemand wist wat er op het menu stond.
Alleen muis op toast – Bucklands lievelingsgerecht – was een terugkerend voorgerecht, maar wat er vervolgens zou komen, daar konden de genodigden alleen maar naar gissen.
Een van de enthousiaste bezoekers was Caroline Owen. Ze was gehuwd met de beroemde bioloog en paleontoloog Richard Owen, en het stel kwam vaak bij de familie Buckland over de vloer.
In haar brieven bejubelde mevrouw Owen Bucklands gerechten met bijvoorbeeld de gewone tuinslak en alligator, of een heerlijke reptielenstoofpot.
‘Op een avond kregen we gegrilde struisvogel, die net zo smaakt als onze eigen kalkoenen,’ schreef ze, maar ze vermeldde erbij dat haar man, Richard, na afloop helaas een lange nacht had gehad waarin hij door diarree werd geplaagd.
Koningshart: hap, slik, weg
Met zijn ongebruikelijke menu’s schrikte Buckland veel mensen af, maar andere sprak hij juist aan.
Ze moesten er wel aan wennen dat de gekke docent niet bijster diplomatiek was en geen rekening hield met tere zielen – daarvoor was hij te zeer in beslag genomen door zijn onderzoek.
Hoe hij om zich heen kon slaan bij het najagen van zijn droom om zich door het hele dierenrijk heen te eten, ondervond een deftige Engelse familie.
In 1848 gaf lord Harcourt een etentje op het slot Nuneham House ten zuiden van Oxford, waar Buckland voor was uitgenodigd.
Lord Harcourts overleden vader, de aartsbisschop van York, was een verwoed verzamelaar van vreemde voorwerpen uit de wereldgeschiedenis geweest, en het topstuk van zijn verzameling was een stuk gemummificeerd hart dat van koning Lodewijk XVI zou zijn geweest.
In de nadagen van de Franse Revolutie was de koning in 1793 onthoofd door de guillotine, waarna de aartsbisschop een stuk hart te pakken had gekregen, dat hij in een kostbaar zilveren kistje bewaarde.
Tijdens het eten in Nuneham House liet zijn zoon het kistje van hand tot hand gaan, zodat de gasten zich aan de inhoud konden verlustigen.
Toen Buckland aan de beurt was, bekeek hij de inhoud nauwkeurig. Het vlees was gedroogd en zo groot als een walnoot.
Door alle gaatjes deed het denken aan puimsteen of een fossiele natuurspons, die hij kende van reizen in Zuid-Europa.
Nieuwsgierig en sceptisch als altijd besloot Buckland het hart aan een nader onderzoek te onderwerpen om te kijken of het geen vervalsing was.
‘Ik heb veel rare dingen gegeten, maar het hart van een koning heb ik nog nooit geproefd,’ zei hij tegen de verbijsterde gasten, die als versteend toekeken hoe Buckland het hart oppakte, in zijn mond stopte, fijnkauwde en doorslikte.
Buckland proeft de weg naar huis
Dat Buckland van het hele dierenrijk zou hebben geproefd is onwaarschijnlijk, maar ooit wisten zijn smaakpapillen hem uit een moeilijk parket te redden.
Tijdens een uitstapje met paard en wagen verdwaalde Buckland.
Resoluut stapte hij uit de koets, pakte een handvol aarde van de grond en stopte die in zijn mond.
Nadat hij het grondmonster goed had geproefd, stelde hij met behulp van zijn enorme kennis van de Engelse bodemgesteldheid vast dat hij zich in Uxbridge bevond, niet ver van Londen, waarna hij naar huis reed.
De laatste tientallen jaren van zijn leven wijdde Buckland aan de kerk.
Zo werd hij deken van de meest historische kerk van Londen: Westminster Abbey.
Zijn eetlust verloor hij nooit, en je zou denken dat hij genekt zou worden door een ziekte die veroorzaakt wordt door de microben van exotische dieren.
Maar nee. In 1850 kreeg de vreemde Brit de longziekte tuberculose, die zijn gezondheid danig ondermijnde.
Al was zijn kennishonger niet gestild, William Buckland stierf in 1856 op zijn 72e.