Dankzij drie brutale diefstallen drink jij koffie
De Arabieren waren de eersten, toen volgden de Europeanen en nu wordt er over de hele wereld dampend hete koffie gedronken. En dat hebben we te danken aan drie gedurfde diefstallen.

Verfijnde vrouwen dronken het, maar stoere mannen net zo goed. Koffie is er al eeuwen voor iedereen.
Twee miljard. Zo veel bakjes troost drinkt de mensheid per dag. Per persoon komt dat neer op 1,3 kilogram koffiebonen per jaar.
En het verbruik neemt alleen maar toe, want ook landen zoals India, waar van oudsher vooral thee wordt gedronken, kennen steeds meer koffieliefhebbers.
In Nederland is koffie het meest genuttigde drankje. In 2012 ging er 119 miljoen kilo koffie door, ca. 7,5 kilo bonen per persoon, oftewel zo’n 3,2 koppen per persoon per dag. De Belgen doen er nog een schepje bovenop met 3,8 koppen.
In Europa zijn de Scandinaviërs de grootste koffiedrinkers. Finland spant de kroon met circa 12 kilo koffiebonen per inwoner per jaar. Daarna volgen Denemarken, Zweden en Noorwegen.
Dat koffie zo’n wijdverbreide drank is, danken we aan drie mannen. Drie dieven, die de zeldzame koffieplant van het Arabisch Schiereiland naar alle uithoeken van de aarde brachten.
Zonder hen was koffie een exotisch, peperduur genotmiddel gebleven, dat slechts een enkeling zich kon veroorloven.
Mokka bewaakt zijn koffieplanten
De geschiedenis van koffie begint met de Oost-Afrikaanse plant buna, waarvan de bessen een opwekkende werking hebben. De Ethiopiërs aten deze bessen vers of gedroogd.
Ze maakten energiebommetjes van in dierenvet gerolde geplette bessen en stookten wijn van het gegiste vruchtvlees.
Het enige wat niet in hen opkwam, was een warme drank te brouwen van het binnenste van de bessen, de bonen. Dat gebruik ontstond pas toen de buna in Arabië belandde.
De koffieplant zou tussen 575 en 850 n.Chr. de Rode Zee zijn overgestoken. Hoe dat is gebeurd, is niet bekend.
Eerst deden de Arabieren net als de Ethiopiërs: ze aten de koffiebessen vanwege de vermeende geneeskrachtige werking. Pas rond 1000 n.Chr. ontstond de voorvader van onze koffie in de vorm van een aftreksel van hele bessen.
Dit drankje ontwikkelde zich in de loop der tijd tot de koffie zoals we die nu kennen. Ook kreeg het drankje zijn naam. Ons woord ‘koffie’ stamt indirect van het Arabische qahwa.
Koffiedrinken begon als een gebruik onder islamitische geestelijken en werd gaandeweg door het gewone volk overgenomen.
Niet alleen in de stad Mokka, waar de koffieplanten groeiden, maar in heel Arabië. In de 15e eeuw kwam de drank naar Mekka, en in 1554 openden twee Syrische handelaren een koffiehuis in Constantinopel.
Het enthousiasme over koffie is terug te lezen in een lofzang die van de hand van de zoon van de profeet Mohammed zou zijn: ‘Oh, koffie! Jij leidt de afgedwaalden terug naar het pad der kennis.’
Koffie maakt mensen slimmer, dacht men dus in het Midden-Oosten. Daar profiteerden de Jemenieten flink van. Zij waren de enige leveranciers, en dat wilden ze graag zo houden.
Totdat een brutale Hollander handel rook en een einde maakte aan het monopolie.

De kolonisten lieten slaven en inboorlingen koffie kweken.
Hollander brengt koffie naar Indië
Begin 17e eeuw waren de Nederlanden hard op weg om de grootste handelsnatie van Europa te worden.
De Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) voer om Afrika heen naar het oosten en keerde terug met de meest exotische koloniale waren. Een van deze expedities had in 1614 de eerste van drie gewiekste koffiedieven aan boord.
De koopmanszoon Pieter van den Broecke was pas 29 jaar, maar kende de Indische Oceaan als zijn broekzak omdat hij al bijna 10 jaar voor de VOC voer.
De talentvolle en ondernemende jongenman klom razendsnel op binnen het bedrijf, en voerde het bevel over de schepen die op 17 augustus bij de Jemenitische plaats Aden aanmeerden.
Van den Broecke wilde zijn laadruim vullen met kostbare Arabische waren, maar dat ging zomaar niet. Aden en de omliggende havens hoorden in die tijd bij het Ottomaanse Rijk, en vreemdelingen mochten alleen met speciale toestemming van de sultan in Constantinopel handel drijven in deze ver weg gelegen provincie.
De Hollanders moesten Aden onverrichter zake verlaten, maar Van den Broecke voer langs de kust tot net buiten Ottomaans grondgebied.
Hij legde aan bij de kleine haven van Shishr, waar de lokale vorsten wel oren bleken te hebben naar een lucratief handeltje. Al snel vertrok de Hollander met een partij goederen die hij op Java met flinke winst wist te verkopen.
In januari 1616 beproefde Pieter van den Broecke opnieuw zijn geluk in de Ottomaanse havens, omdat het kleine Shishr toch te weinig te bieden had.
Dit keer ging hij naar Mokka, dat bekendstond om zijn ‘zwarte water’, zoals de Arabische koffie werd genoemd in Europa.
Vandaar trok Van den Broecke verder het land in, vergezeld door twee soldaten, een koopman en een hoornblazer. Hij wilde de stadhouder van de Ottomaanse sultan, de pasja, opzoeken om te vragen of hij handel mocht drijven. Toestemming uit Constantinopel had hij nog steeds niet.
De onderhandelingen slaagden, en eenmaal terug in Mokka ging de handel van start. In maart voer de vloot weer uit met een lading koffie.
Wat de pasja niet wist, was dat de Hollanders ook een aantal stekjes van de koffieplant achterover hadden gedrukt. Ze waren van plan die in Indië te planten, en dat zou het einde betekenen van het monopolie van Mokka.
De stunt zou echter pas jaren later gevolgen krijgen, want er was in Europa nog weinig vraag naar het onbekende drankje.
Pas halverwege de 17e eeuw nam de consumptie toe, en zelfs toen leverden de Indische plantages zo weinig bonen, dat de Hollanders de meeste koffie nog steeds in Mokka kochten.
Pieter van den Broecke maakte het niet meer mee. Hij stierf in 1640 na vele jaren in dienst te zijn geweest van de VOC.
Het resultaat van zijn koffieroof werd pas zichtbaar in de jaren 1720, toen de Nederlanden eindelijk zelf meer bonen gingen produceren dan ze in Mokka kochten. Rond die tijd sloeg koffiedief nummer twee zijn slag.

Een Franse officier nam het eerste koffieplantje in 1723 mee de Atlantische Oceaan over.
Zeeofficier op strooptocht in Parijs
De volgende diefstal vond plaats in Europa, en het slachtoffer was Zijne Majesteit de koning van Frankrijk. In 1714 bezocht de burgemeester van Amsterdam de machtige Lodewijk XIV, en hij deed zijn gastheer een jonge koffieplant uit de Hortus Botanicus cadeau. Dat bleek geen slimme zet.
Het geschenk kreeg een plaatsje in de Jardin des Plantes, waar speciaal voor de kwetsbare plant een broeikas werd gebouwd. Hij stond er nog steeds toen in 1723 een Franse zeeofficier met verlof terugkeerde van de Franse Antillen.
De 41-jarige Gabriel-Mathieu de Clieu was tot de conclusie gekomen dat de omstandigheden op Martinique ideaal waren voor het kweken van koffieplanten.
Hij vroeg de koning daarom of hij een paar stekjes van de vorstelijke plant mee mocht nemen als hij zou terugvaren naar de Franse Antillen.
Hij kreeg nul op het rekest, maar net als Van den Broecke was De Clieu niet voor één gat te vangen. Terwijl hij zich vermaakte met de adellijke dames van Parijs, beraamde hij in stilte een plan.
Er bestaan een paar varianten van het verhaal van de koffiediefstal door De Clieu. Zo zou hij twee stekjes hebben gekregen van de koninklijke lijfarts Chirac, die begreep wat Frankrijk bij de koffieproductie te winnen had.
Chiracs vaderlandsliefde werd nog wat aangewakkerd door de verrichtingen van een door De Clieu betaalde jongedame.
In een alternatieve versie van het verhaal klautert de zeeofficier in een maanloze nacht zelf over de muur van de botanische tuin, bereikt ongezien de broeikas en verzekert zich van een stek van de koninklijke koffieplant.
Een paar dagen later stapte hij met de plant aan boord van de Franse korvet de Dromedaire op weg naar Martinique.
Piraterij bedreigt plantje
Tijdens de tocht over de Atlantische Oceaan bewaarde de officier zijn stekje in een glazen kist die elke dag een paar uur in de zon werd gezet voor hij weer in het duister onder het dek verdween. Maar gebrek aan licht was niet het enige probleem voor De Clieu.
Op het eerste deel van de reis vielen Noord-Afrikaanse piraten het schip aan. Maar met zijn 24 kanonnen wist de Dromedaire de aanval af te slaan. Ook kon De Clieu de pogingen van een medereiziger verijdelen om het kostbare stekje kapot te maken.
‘Het kostte me onvoorstelbaar veel moeite mijn broze stekje te redden uit de handen van een man die het wilde vernietigen uit jaloezie over de vreugde die het mij zou opleveren’, schreef De Clieu in een brief. Maar het lukte hem. Toen diende zich nieuw onheil aan: het drinkwater begon op te raken.
‘Er was zo weinig water dat ik ruim een maand lang mijn toch al bescheiden rantsoen moest delen met mijn koffieplantje’, herinnerde de officier zich.
Ondanks alle tegenslagen overleefde het stekje de reis, en kon De Clieu het in zijn tuin op Martinique planten. Het duurde drie jaar voor het plantje de eerste koffieoogst opbracht, bepaald geen onbezorgde tijd voor De Clieu.
‘Ik was de hele tijd bang dat iemand de plant zou stelen’, vertelde hij. ‘Op het laatst heb ik er zelfs doornstruiken omheen geplant en hem laten bewaken tot hij volgroeid was.’
De diefstal van De Clieu kreeg grote gevolgen. Niet alleen voor de beurs van de dader zelf, maar voor de hele Franse economie. 50 jaar na aankomst van dat ene plantje groeiden er wel 10 miljoen koffieplanten op Martinique.
In 1734 werden er stekjes naar Saint-Domingue (het huidige Haïti) gebracht, waarna de kolonie tonnen koffie begon te leveren. In 1788 kwam de helft van de wereldwijde productie hiervandaan.
De Clieu spon er goed garen bij. De koffie leverde hem een dik belegde boterham, onderscheidingen en een bevordering op. Hij keerde op zijn oude dag terug naar Frankrijk en overleed in 1774 in de wetenschap dat hij koffie groot had gemaakt in Zuid-Amerika.

In de 19e eeuw werd er zo veel koffie geproduceerd dat de bonen soms in zee werden gegooid om de prijs hoog te houden.
Geen zuivere koffie
Historici noemen deze Portugese kolonel Francisco de Melo Palheta wel gekscherend ‘de James Bond van de koffie’. Hij zette zijn slimheid en al zijn charmes in om in 1727 een geheime missie te volbrengen.
Officieel was hij een gezant van de koning die ging onderhandelen over de grens tussen Frans-Guyana en de uitgestrekte Portugese kolonie Brazilië.
Maar eigenlijk moest De Melo Palheta koffieplanten stelen en meenemen naar Brazilië, zodat de Portugezen een aandeel konden krijgen in de koffiemarkt.
Het was niet mogelijk om de stekjes zonder omwegen van de plantages mee te nemen. De Franse gouverneur had donders goed in de gaten dat er op de waardevolle planten werd geaasd en liet ze goed bewaken.
De Melo Palheta begreep dat hij het zonder hulp niet voor elkaar zou krijgen. Nu was de kolonel een echte casanova, en ook op 57-jarige leeftijd kostte het hem geen moeite om vrouwen te versieren.
Hij wist de echtgenote van de gouverneur te strikken, de lieftallige Marie d’Orvilliers, die als een blok viel voor zijn charmes. Ze was uit liefde bereid haar man en haar vaderland te verraden, en bezorgde de Portugees de zo felbegeerde stekjes.
Volgens een mogelijk geromantiseerd verslag kreeg hij de stekjes in zijn bezit tijdens een plechtigheid die de gouverneur had georganiseerd om de geslaagde grensonderhandelingen te vieren.
Als afscheidsgeschenk gaf madame d’Orvilliers haar minnaar een boeket bloemen, waarin ze de stekjes van de koffieplant had verstopt.
De geslaagde missie van de Portugees zou leiden tot het allergrootste koffie-imperium ter wereld. Hij stierf in 1750 en zou zelf niet meer meemaken hoe koffie in de 19e eeuw het belangrijkste exportproduct van Brazilië werd.
Koffiegrootmacht komt op
Toen Brazilië in 1822 onafhankelijk werd, maakte het meteen werk van de koffieteelt. Er werd een enorm aantal bomen gekapt, en de vrijgekomen grond kwam in handen van koffieboeren.
De jonge koffienatie werd een handje geholpen door Moeder Natuur. In de jaren 1860 dook in Azië en Afrika de schimmel Hemileia vastatrix op, waardoor de koffieplanten een ziekte kregen die ‘koffieroest’ werd genoemd. Op het blad ontstonden roestkleurige vlekken, en uiteindelijk gingen de planten dood.
Toen de concurrentie wegviel wisten de koffieplantages in Brazilië een groot deel van de wereldmarkt te veroveren.
De plant was echter niet meer het kostbare en felbegeerde product van weleer. De Europeanen koloniseerden grote delen van de wereld, en overal waar het klimaat en de bodem het toelieten, kweekten ze koffieplanten.
Begin 20e eeuw plantten Duitse kolonisten koffie op de hellingen van de Kilimanjaro in het huidige Tanzania.
En daarmee was de koffie weer terug in Oost-Afrika, na een meer dan 1000 jaar lange reis waarbij de plant door Arabische, Nederlandse, Franse en Portugese handen was gegaan.