Het begon in 1917, toen de 16-jarige Elsie bezoek kreeg van haar nichtje Frances van tien uit Zuid-Afrika. Ondanks het leeftijdsverschil raakten de meisjes bevriend.
Ze konden uren spelen bij een beekje. Tot ergernis van Elsies vader beweerden de meisjes steeds dat ze feeën bij het beekje zagen. Om haar vader te overtuigen, vroeg Elsie zijn camera te leen.
Al snel kwamen de meisjes terug met een foto van zichzelf en vier dansende feetjes en een foto van een klein kaboutertje met een muts.
Elsies vader had zo zijn bedenkingen, maar haar moeder was spiritueler van aard en nam de foto’s in 1919 mee naar een theosofische bijeenkomst in Bradford.
Hier trokken ze enorm veel bekijks, en al snel stond het verhaal in alle kranten. Na enige aansporingen slaagden de meisjes erin om nog drie foto’s te overleggen.
De feeën van Cottingley hadden veel aanhangers, die er het bestaan van bovennatuurlijke verschijnselen mee bewezen achtten.
Verschillende experts verklaarden dat er geen sprake was van manipulatie, al was fotobewerking toen al mogelijk.
Maar critici roken onraad. Toch bleven de meisjes bij hun verhaal, ook jaren later nog.
De kwestie werd pas opgehelderd in 1983, toen de nichtjes toegaven dat ze de boel hadden gefopt.
De feeën hadden ze uit een kinderboek geknipt en met spelden en garen vastgezet.
De foto’s waren vooral voor de lol gemaakt, maar toen iedereen er ineens door gegrepen werd, durfden de meisjes niet te bekennen dat ze nep waren.