De geschiedenis van het potlood
De geschiedenis van het potlood begint met een storm in 1565, en wordt er niet minder turbulent op. Zo waren er een eenogige Franse uitvinder, Russische aristocraten op de vlucht en schrijvende soldaten in de loopgraven.

Soldaten gebruikten in de Eerste Wereldoorlog potloden, omdat deze anders dan de balpen op nat papier kunnen schrijven.
In 1565 werd het Engelse dorpje Borrowdale opgeschrikt door een verwoestende storm. Toen een van de bewoners de schade ging opnemen, viel zijn oog op een omgewaaide eik met een glimmende, zwarte substantie in de wortels. Hij voelde eraan, en merkte dat zijn vingers zwart werden. De man noemde het spul ‘zwart lood’ vanwege de kleur en het voorkomen. Maar in werkelijkheid had hij grafiet ontdekt. In de bodem van Borrowdale bleek het ervan te barsten.
Dieven gaan achter grafiet aan
Plaatselijke boeren gingen het grafiet gebruiken om hun varkens te merken. Maar ze vogelden al snel uit dat je er ook prima mee kon schrijven. Potloden van grafiet werden snel populair in heel Engeland, en later ook op het continent. In 1599 schreef de natuurhistoricus Ferrante Imperato dat het potlood ‘veel praktischer dan pen en inkt’ was.
‘De strepen die je trekt zijn niet alleen op een witte achtergrond zichtbaar, maar even goed op een donkere omdat het zo glimt.’ In de begindagen van het potlood waren er meestal stukjes touw of leer om het grafiet heen gewikkeld, maar omstreeks 1600 gingen de Italianen het grafiet verpakken in hout en kreeg het potlood zijn moderne uiterlijk.
Gelijktijdig ontstond er in de Duitse stad Neurenberg een potloodindustrie, omdat de vindingrijke inwoners een manier hadden gevonden om het schrijfgerei in massaproductie te nemen. Maar het Duitse grafiet was niet zo goed als het Engelse. De koninklijke mijnen van Borrowdale produceerden het beste grafiet ter wereld, en ze trokken zo veel grafietdieven aan dat er maatregelen nodig waren. Als er genoeg grafiet was gewonnen, ging de ingang van de mijnen op slot. En soms werden de mijngangen zelfs onder water gezet.
Maar omdat er nog steeds grafiet verdween, moest zwaarder geschut ingezet worden. Op 26 maart 1752 zat koning George II een vergadering van het Hogerhuis voor. Hij sprak volgens de Normandische traditie de woorden ‘le Roy le veult!’ (de Koning wil het), waarmee altijd een nieuwe wet aangenomen werd. Deze wet heette: ‘Een wet om de mijnen van zwart lood beter tegen diefstal en roverij te beschermen.’ De straf voor grafietdiefstal was nu een enkele reis naar de Engelse koloniën.