Op een stormachtige maandag in maart 1827 stierf de Duitse componist Ludwig van Beethoven na een lange ziekte. Hij was al maanden bedlegerig en leed aan geelzucht, diarree, gezwollen ledematen en een ernstig verzwakte ademhaling.
Toen de nabestaanden de bezittingen van de componist sorteerden, vonden ze een document dat Beethoven een kwart eeuw eerder had geschreven. Een testament waarin hij zijn broers vroeg om details bekend te maken over de ziekte die volgens hem erger was dan sommige andere waaraan hij leed. De ziekte die hem had gedwongen ‘in ballingschap te leven’ – zijn doofheid.
Bijna twee eeuwen later begon een onderzoeksteam van het Duitse Max Planck-instituut voor evolutionaire antropologie zijn wens te vervullen op een manier die hij niet had kunnen bedenken – door DNA te analyseren van zijn haar.
‘Ons voornaamste doel was licht te werpen op Beethovens gezondheidsproblemen, waaronder een progressief gehoorverlies dat begon toen hij achter in de 20 was en waardoor hij vanaf 1818 functioneel doof was,’ zegt biochemicus Johannes Krause van het Max Planck-instituut over de revolutionaire nieuwe studie.