Wikimedia / Scanpix / Akg-images

Zoektocht naar Troje: Excentriek genie vond legendarische stad

Op 27 mei 1873 legt de zeer intelligente amateurarcheoloog Heinrich Schliemann een kostbare gouden schat bloot onder de stadsmuur van het oude Troje. Een jarenlange zoektocht met de Ilias als gids heeft resultaat opgeleverd.

H einrich Schliemann zag op een vroege meimorgen in 1873 iets ongewoons. Tonnen grond hadden zijn 120 Turkse arbeiders in de heuvel Hissarlik in het huidige West-Turkije weggehaald, maar het jarenlange gezwoeg had tot nu toe alleen wat muurresten opgeleverd.

Die ochtend ontwaarde Schliemann bij een van de muren echter de contouren van een soort kist. Hij keek snel om zich heen. De werklui stonden zo ver weg dat ze het niet konden zien. Schliemann zei tegen Sophia, zijn vrouw: ‘Snel, zeg dat ze kunnen stoppen!’

Verbaasd keek Sophia haar man aan: ‘Nu? Het is pas zeven uur.’

‘Ja – nu! Zeg maar dat ik jarig ben en dat ik daar nu pas aan denk’, antwoordde Schliemann.

Heinrich Schliemann wijdde zijn leven aan de zoektocht naar Troje. Hij leerde Oud-Grieks om bewijzen te vinden en bestudeerde intensief Homerus’ Ilias.

Sophia deed wat haar man haar had opgedragen en al spoedig waren alle Turken vertrokken. Ondertussen begon Schliemann met trillende handen de kist met zijn zakmes uit te graven. Na enige tijd kon hij de eerste voorwerpen uit de oude kist opdiepen.

‘De grote vestingwal waaronder ik aan het graven was, dreigde ieder moment in te storten. Maar de aanblik van al die voorwerpen, elk voor zich van onschatbare waarde, maakte me roekeloos; ik dacht totaal niet meer aan het gevaar’, schreef hij later.

De 51-jarige rijke avonturier twijfelde niet. Hij had de schat van koning Priamus gevonden, 3000 jaar eerder in de rokende puinhopen van Troje achtergelaten, toen de stad was weggevaagd.

Vader vertelde over Troje

Dit fantasierijke verslag van de Trojaanse gouden schat is van Schliemann zelf. Na zijn ontdekking werd hij wereld­beroemd, vanwege zijn fantastische vondst, maar ook door zijn ongewone levensverhaal. Want het relaas over de zoektocht naar Troje is ook de geschiedenis van een opmerkelijk archeoloog.

‘Als we geen bewijs zouden hebben van de onverzettelijkheid van deze man, zou je het nauwelijks kunnen geloven’, aldus een collega na Schliemanns dood.

Heinrich Schliemann werd geboren in 1822 in Neubukow, Noord-Duitsland. Zijn vader was een arme dominee, die ’s avonds zijn kinderen over de Griekse heldendaden vertelde.

In een groot houten paard kwamen de Grieken binnen en brandden Troje plat.

© Polfoto/Corbis

De Grieken legden Troje in puin

Zoals over de tien jaar durende Griekse belegering van de stad Troje, die vervolgens ingenomen, verwoest en platgebrand werd. Als achtjarige zag Schliemann in een boek een prent van de Trojaanse prins Aeneas, die met zijn vader op de rug het brandende Troje ontvluchtte.

Ademloos bekeek de jongen de enorme Trojaanse muren. Zijn vader legde uit dat het verzinsels waren, maar de kiem was gelegd: als Troje zulke gigantische muren had, konden ze onmogelijk helemaal verdwenen zijn, dacht hij.

De leraren verwachtten veel van de makkelijk lerende jongen. Maar toen hij 14 was, kon zijn vader de school niet langer betalen en de jonge Heinrich moest in de leer om de kost te verdienen.

Zijn droom van een wetenschappelijke carrière binnen de universiteit spatte uiteen. In plaats daarvan beulde hij zich af in een kruidenierswinkeltje. Het was zwaar werk, zonder perspectief, en na vijf jaar nam Schliemann ontslag.

Hij vertrok naar Hamburg om als scheepsjongen aan te monsteren. Al na twee weken verging het schip in een storm voor de Nederlandse kust. Wonder boven wonder overleefde de jonge Duitser, maar zijn spaargeld was weg.

Binnen zes weken een taal leren

De straatarme Schliemann besefte dat hij geld moest verdienen wilde hij aan de armoede ontsnappen. Hij woonde in de meest armetierige kamers, gaf niets uit aan pleziertjes en werkte onafgebroken van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.

Maar elk vrij moment gebruikte hij om talen te leren. Geen Latijn en Grieks, waar hij vroeger van droomde, maar talen waarin je kon handelen: Engels, Frans, Spaans, Italiaans en Nederlands.

‘Voor mij was zes weken meer dan voldoende om een taal vloeiend te kunnen spre­­­­ken en schrijven’, zo vertelde Heinrich Schliemann later.

Toen hij als 22-jarige een baan kreeg bij een Amsterdamse handelsfirma die zakendeed met Rusland, ging hij direct Russisch leren met behulp van een grammaticaboek, een stukgelezen Russisch boek en een encyclopedie.

Door hardop te lezen leerde hij alles uit het hoofd, maar dat leidde tot klachten bij de buren, en hij moest tot twee keer toe verhuizen. Maar Schliemann zette door, en dat loonde toen hij twee jaar later als handelsagent naar Rusland werd uitgezonden. Spoedig vestigde de ambitieuze jongeman er zijn eigen handelshuis. Net als in talen blonk hij uit in getallen, en na een paar jaar was hij een van de rijkste zakenlieden in Sint-Petersburg.

In 1850 kreeg hij het bericht dat zijn broer was omgekomen in een gouddelversgebied in Californië, en Schliemann reisde naar Amerika voor zijn begrafenis. Kort na zijn aankomst besefte hij dat daar geld te verdienen viel en hij richtte een bank op voor de handel in goudstof. Negen maanden later had hij 400.000 dollar verdiend – in die tijd een gigantisch vermogen. Hij verkocht de bank en keerde terug naar Rusland, nu met het doel een vrouw te vinden.

Na een lange, harde strijd doodde Achilles prins Hektor, de beste Trojaanse krijger. Hij bond het lijk achter zijn wagen. Troje was verloren.

© Scanpix/Akg-images

Zo uitnemend als Schliemann in talen en zaken was, zo beroerd bracht hij het er in relaties af. Hij koos Ekaterina Lishin als vrouw, die al snel op zijn geld uit bleek te zijn. Ze weigerde met hem in één bed te slapen, bespotte hem en leek alleen maar op zijn dood te wachten. Wanhopig stortte Schliemann zich op het enige wat hem rust gaf: meer geld verdienen.

Hij verkocht van alles en nog wat, van thee tot wapens, en zijn vermogen groeide in snel tempo.

‘Hoe kan het dat ik, die drie keer een vermogen heb vergaard, zo ongelukkig ben’, verzuchtte hij in zijn dagboek.

Om zijn zorgen te verdrijven ging hij Oud-Grieks studeren, waar hij naast zijn zaken helemaal in op kon gaan.

‘Ik bestudeer Plato zo grondig dat als hij over zes weken een brief van me zou krijgen, hij deze zou kunnen begrijpen’, schreef hij aan een vriend.

Maar vooral de heldendichten Ilias en Odyssee van de Griekse dichter Homerus maakten hem enthousiast. In 1863 deed hij zijn zaken­imperium van de hand ‘om me uitsluitend te kunnen wijden aan de studies die mij het meest bekoren’.

Schliemann vindt zijn bestemming

In Schliemanns tijd meenden onderzoekers dat Homerus’ verhalen fictie waren. De dichter beschreef in de Ilias een Griekenland – dat volgens latere berekeningen rond 1200 v.Chr. zijn bloeitijd had – met fraaie paleizen, een goed georganiseerd leger en sterke vloot. Maar ze kenden toen alleen de hoogontwikkelde Helleense beschaving, die pas in de achtste eeuw v.Chr. opkwam, en dachten dat de Grieken vóór die tijd een primitief volk waren.

Men kon zich niet voorstellen dat Griekenland al eeuwen eerder een imposante bronzen beschaving bezat, die ten onder was gegaan.

De algemene opvatting maakte geen indruk op Schliemann. Voor hem was Homerus’ werk non-fictie en waren de wijze Priamus, de brute Agamemnon en de sluwe Odysseus historische figuren.

Schliemann gebruikte Ilias als stafkaart

Met de Ilias op zak ging Schliemann op zoek naar Troje. Volgens de beschrijving in dit boek zou de stad op de heuvel Hissarlik liggen.

Troje lag dichter bij de kust

De heuvel van Hissarlik voldeed aan de beschrijving in de Ilias. De kustlijn is veranderd, Hissarlik ligt nu verder van de kust dan 3200 jaar terug, ten tijde van de Trojaanse Oorlog.

Scanpix/Akg-images

Pinarbasi lag verkeerd

Troje zou bij de heuvel van Pinarbasi liggen. Geografisch gezien klopte dit volgens Schliemann niet. Homerus repte over uitzicht op de Idaberg, maar die was daarvandaan niet te zien.

Scanpix/Akg-images

In 1868 besloot Schliemann naar het Griekse eiland Ithaka te vertrekken, waar volgens Homerus Odysseus had geregeerd. Schliemann was weliswaar geen archeoloog, maar dat weerhield hem er niet van werkkrachten in te huren om te gaan graven op de plaats waarvan de lokale bewoners beweerden dat daar de burcht van Odysseus had gestaan.

Er werden muren en lemen kruiken opgegraven, de meeste gevuld met as. Schliemann was ervan overtuigd dat in een ervan de as van Odysseus zelf zat. De vondst bracht hem in extase.

Eindelijk had hij zijn bestemming bereikt: de archeologie. Niet lang daarna verliet Schliemann Ithaka weer om naar West-Anatolië te gaan, waar volgens Homerus Troje moest liggen.

Hissarlik werd het doel

De weinige mensen die geloofden dat Troje had bestaan, meenden dat de stad bij de heuvel Pinabasi had gelegen.

Schliemann huurde een lokale gids om de omgeving te onderzoeken. Maar hij concludeerde al gauw dat deze heuvel het machtige Troje nooit kon herbergen. Er waren geen muurresten of scherven, waarvan er doorgaans dui-zenden werden gevonden in een groot archeologisch gebied. Schliemann verplaatste zijn aandacht naar de heuvel Hissarlik, een paar kilometer verderop.

Na twee onderzoeksrondes en vergelijkingen met de beschrijvingen in de Ilias twijfelde hij niet meer: hier lag Troje. De helft van de heuvel was van Frank Calvert, een Engelsman die er ook van overtuigd was dat er zich resten van Troje bevonden.

De enthousiaste Duitser zocht Calvert meteen op, die hem beloofde te helpen. Calvert wees erop dat ze eerst toestemming van de autoriteiten moesten krijgen om in het gebied te mogen graven. Teleurgesteld reisde Schliemann naar Europa terug. Wel met een nieuw doel: scheiden van Ekaterina en een nieuwe vrouw vinden.

Test moest juiste vrouw aanwijzen

Schliemann besloot dat zijn nieuwe vrouw Grieks moest zijn want, schreef hij, Griekse vrouwen waren ‘mooi als de piramiden’.

Hij schreef naar de aartsbisschop van Athene, een goede vriend, om te helpen bij het vinden van een vrouw die klaar was voor het huwelijk. Ze moest arm zijn, mooi, goed ontwikkeld en van Homerus houden. De bisschop stuurde enkele foto’s van jonge vrouwen en Schliemann koos voor de 17-jarige Sophia. Hij ging naar Athene om haar te ontmoeten en haar drie vragen te stellen:

‘Wil je mee op een lange reis?’ Ja, antwoordde Sophia.

‘Wanneer heeft Hadrianus Athene bezocht?’ Sophia noemde het juiste jaartal.

‘Kun je enkele passages van Homerus uit je hoofd opzeggen?’ Ook dat kon ze.

Schliemann vond Trojes enorme goudschat bij de heuvel Hissarlik. Op de foto poseert zijn vrouw, behangen met oude sieraden.

© Polfoto/Ullstein Bild

Heinrich Schliemann was tevreden en enkele maanden later huwde de 47-jarige welgestelde Duitser de mooie jonge Sophia. Nu was hij klaar om Troje op te gaan graven.

Hoewel toestemming van de Turken uitbleef besloot Schliemann alvast maar te beginnen. Hij huurde tien arbeiders en ging in april 1870 aan de slag. Schliemann hield hen in de gaten met een pistool aan zijn riem en een rijzweep in de hand.

Al na een uur vonden ze 60 centimeter onder het oppervlak resten van een muur. Deze was van een later Romeins gebouw, dacht Schliemann, maar toen verschenen wat dieper nog oudere muren. Schliemann was dolblij en maakte trots bekend dat hij de eerste resten van het Troje van Homerus had gevonden. Maar omdat de Turken nog geen toestemming hadden gegeven, moest hij het werk staken en wachten.

‘Een groot historisch vraagstuk’

Die toestemming kwam er pas in 1871, nadat Schliemann beloofd had even­tuele schatten te delen. Twee jaar lang haalden zo’n 100 arbeiders van zes uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds in rap tempo tonnen grond weg, zonder acht te slaan op hun veiligheid. Verschillende muren stortten in boven de hoofden van de arbeiders, maar als door een wonder liet niemand daarbij het leven.

Het bleek al snel dat zich in Hissarlik niet één stad bevond, maar wel negen. In de loop van de tijd waren steden boven op elkaar gebouwd en de heuvel was als een reuzenui die Schliemann laag voor laag afpelde.

Toen hij in de laag die bij het zogenaamde ‘Tweede Troje’ hoorde, sporen van een groot vestingwerk en een brand aantrof, was Schliemann er zeker van het Troje van Homerus te hebben gevonden.

‘Iedereen moet erkennen dat ik een groot historisch vraagstuk heb opgelost’, zei een trotse Schliemann.

Hij dacht te hebben bewezen dat de verhalen van Homerus geen mythen of sagen waren. Toch bleven wetenschappers sceptisch over zijn ontdekking en zijn gepoch en sensatiezucht maakten geen indruk.

Het maakte Schliemann niet uit, hij werkte hard door. In mei 1873 stond hij op het punt met graven te stoppen, toen hij de goudschat vond die hem wereldberoemd zou maken.

Kritiek verstomde

‘De schat van Priamus’, in Schliemanns woorden, was een van de rijkste schatten ooit gevonden. Hij bevatte kunstig versierde gouden bekers en vazen, oorbellen van goud en wel 8750 gouden ringen en knopen.

Het opmerkelijkst waren twee diademen van goud, waarvan er een uit 90 gouden blaadjes en bloemen bestond. De wereld had nooit eerder iets dergelijks gezien.

Ondanks zijn belofte aan de Turken smokkelde Schliemann zijn vondst in het grootste geheim het land uit. Toen stuurde hij brieven aan vrienden en bekenden over wat hij noemde ‘de grootste ontdekking uit onze tijd’.

Hoe onwaarschijnlijk ook, die arme sloeber Heinrich Schliemann uit Neubukow had Troje gevonden, en nu ook de schat, die de Trojanen hadden verborgen voor de allesverwoestende Grieken in de laatste uren van de stad. Zijn naam lag op ieders lippen en zelfs zijn felste tegenstanders gaven zich gewonnen.

Pas veel later werd duidelijk dat het ‘Tweede Troje’, door Schliemann als Troje gezien, bijna 1000 jaar ouder was dan de Trojaanse Oorlog. Het Troje van Homerus lag juist in een veel jongere laag, het ‘Zevende Troje’. En

Schliemann dramatiseerde zijn leven graag, wellicht om zich interessanter voor te doen.

© Polfoto/Ullstein Bild

Heinrich Schliemann poetste zijn avonturen op

Schliemann werd verweten de bovenste Trojaanse lagen te hebben vernield bij zijn naarstige zoektocht, wat hij aan het eind van zijn leven zeer betreurde. En ook bij hem begon de twijfel te knagen: had hij wel het echte Troje gevonden?

In 1890 besloot hij in Troje op zoek te gaan naar sporen die zijn theorieën onomstotelijk konden bewijzen. ‘Als de hemel het toestaat, pak ik mijn werk weer op (…) met alle levenskracht die ik tot mijn beschikking heb’, schreef hij aan rijkskanselier Otto von Bismarck.

Maar Schliemann zag zijn geliefde Troje nooit meer terug. Hij stierf op 26 december 1890. Tijdens zijn begrafenis hield zijn vriend en assistent, de archeoloog Wilhelm Dörpfeld, een grafrede. Hij eindigde met de woorden: ‘Rust in vrede. Je hebt genoeg gedaan.’