Monnik vond prehistorische supermens
Nieuw onderzoek toont aan dat de prehistorische denisovamens op meer plaatsen voorkwam dan gedacht en zelfs op 3000 meter hoogte kon leven. Het DNA van deze ‘supermens’ werkt nog door in het genetisch materiaal van sommige moderne mensen.
Toen een boeddhistische monnik in 1980 naar een Chinese berggrot ging om te bidden, deed hij een verrassende ontdekking: een halve onderkaak die opvallend groot was. Hij nam de vondst mee terug naar zijn klooster, waar het botfragment 30 jaar bewaard werd voor het ter beschikking werd gesteld aan de wetenschap.
Nu heeft een internationaal onderzoeksteam uit onder meer China en Denemarken aangetoond dat het kaakfragment circa 160.000 jaar oud is en heeft toebehoord aan een denisovamens.
Maar één andere vindplaats
Tot nu toe waren er alleen resten van de denisovamens gevonden in één grot, in Siberië. De unieke vondst uit China wijst erop dat de mensensoort op meer plaatsen in Azië leefde tot hij zo’n 50.000 jaar geleden uitstierf.
De Chinese grot waar het kaakfragment is gevonden, ligt op 3280 meter hoogte – en het is verrassend dat de prehistorische mens op die hoogte kon leven. Het voorlopige onderzoek wijst erop dat de denisovamens speciale genen had om de ijle lucht aan te kunnen.
‘Ze konden zich aanpassen aan hooggelegen gebieden met weinig zuurstof lang voordat Homo sapiens daartoe in staat was,’ legt onderzoeker Dongju Zhang uit.
Tibetanen hebben nog denisova-DNA
DNA-onderzoek heeft aangetoond dat de denisovamens en Homo sapiens niet gescheiden leefden, en sommige mensen dragen nog steeds sporen van denisova-DNA in hun cellen.
Dit is met name opvallend bij de Tibetanen, en de genetische erfenis van deze prehistorische soort verklaart gedeeltelijk waarom dit volk zo goed is aangepast aan het leven op grote hoogte.