IJzer komt veel meer voor in de natuur dan de metalen die de ijzertijd verdrong.
Toch duurde het een paar millennia voor onze verre voorouders ontdekten dat je meer kunt met metaal dan siervoorwerpen van goud of zilver maken.
Metaal kan ook ruwe kracht zijn – zoals ijzer.
Lees alles over de krachten die de ijzertijd ontketende.
De ijzertijd in vogelvlucht
Rond 2000 v.Chr. ontdekten bronstijdmensen in Anatolië (het Aziatische deel van het huidige Turkije) de kunst van het smeden van ijzer.
Dat metaal was sterker dan brons: een legering van de metalen koper en tin, die in de bronstijd vaak van ver moest komen.
IJzer was ook ruimer beschikbaar en op veel plaatsen makkelijker te winnen.
In de ijzertijd was ijzer het dominante materiaal voor wapens en gereedschap.
Het duurde echter meer dan een millennium voordat de ijzertijd West- en Noord-Europa bereikte: de Lage Landen rond 700 v.Chr. en uiteindelijk Scandinavië rond 500 v.Chr..
Europese historici laten de ijzertijd vaak eindigen met de opkomst van het Romeinse Rijk in de 1e eeuw n.Chr., gevolgd door de historische tijd.
In Scandinavië loopt de ijzertijd echter traditioneel door tot de Vikingtijd (ca. 750-1050 na Chr.), toen nieuwe scheepstypen de Scandinaviërs in staat stelden op rooftocht te gaan in verre oorden.
De ontdekking van ijzer

Alaca Höyük - de plaats van de eerste vondst van gesmeed ijzer.
Deskundigen weten nog niet hoe de mens ontdekte dat hij ijzer kon winnen uit gesteenten, of waarom deze ontdekking werd gedaan in het Midden-Oosten en niet op andere plaatsen met ijzererts.
Het land rond de rivieren de Tigris en de Eufraat – bekend als de Vruchtbare Sikkel – was duizenden jaren lang toonaangevend op het gebied van techniek.
Het gebied tussen Anatolië in het noorden en de Perzische Golf in het zuiden was een centrum van landbouw, geschreven taal en het gebruik van brons.
De experimenten met ijzer waren dus een natuurlijk gevolg van een lange technologische ontwikkeling.
Volgens één theorie werd ijzer ontdekt tijdens de productie van koper.
Veel kopererts bevat het mineraal chalcopyriet, dat bij het smelten een kleine hoeveelheid ijzer kan afgeven.
Volgens de theorie waren de mensenin Anatolië nieuwsgierig naar de nieuwe stof en gingen ze op zoek naar roestkleurig gesteente.
In het Anatolische Alaca Hüyük maakte een smid rond 2200 v.Chr. een van de oudste smeedijzeren voorwerpen ter wereld: een dolk met een gouden handvat.
Kaart van de geleidelijke verspreiding van ijzer in Europa






Vóór 2200 v.Chr.
IJzer komt van nature op zeer veel plaatsen voor, maar er zijn geen sporen van ijzerproductie van vóór circa 2200 v.Chr.
Ca. 1600-1200 v.Chr.
De eerste systematische productie van ijzer vindt plaats in het Hittitische Rijk. De Hittieten hielden het geheim van ijzer lang voor zichzelf.
Circa 1100 v.Chr.
Kennis van de ijzerproductie slaat over naar het huidige Griekenland. Dankzij de reislustige Feniciërs wordt ijzer een handelswaar in het Middellandse Zeegebied.
Ca. 900 v.Chr.
De ijzertechnologie verspreidt zich naar Italië en naar Egypte en Soedan. De Scythen en andere Kaukasische volkeren brengen het ijzer naar de streken ten noorden van de Zwarte Zee.
Circa 700 v.Chr.
Volkeren ten noorden van de Alpen tot in de Lage Landen leren de ijzertechnologie beheersen.
Ca. 500 v.Chr.
Ook Scandinavië en Groot-Brittannië gaan de ijzertijd in.
IJzer kwam uit de lucht vallen
Rond 3000 v.Chr. kreeg een Egyptische farao in El Gerzeh een ijzeren kraal mee in zijn graf. Uit analyse is gebleken dat het ijzer afkomstig was van een meteoriet die was ingeslagen in het land aan de Nijl.
Ook andere vroege ijzeren voorwerpen zijn volgens archeologen gemaakt van ijzer uit meteorieten.
Het geheim van de Hittieten

De Hittitische koning Suppiluliuma II, die regeerde na de ‘ineenstorting van de bronstijd’ (1207–1178 v.Chr.).
In het 2e millennium v.Chr. stampten de Hittieten een machtig rijk uit de grond in Anatolië, de bakermat van de ijzersmederij.
De Hittieten spraken een Indo-Europese taal – ver verwant aan bijvoorbeeld het Nederlands, Russisch en Spaans – en zij begonnen als eersten ijzer te smeden.
IJzer hielp de Hittieten om de grootmacht van het Midden-Oosten te worden. De meeste naburige volkeren leefden nog in de bronstijd, waardoor sommige historici stellen dat de Hittieten de gunstige technologie voor zichzelf hielden.
Archeologisch bewijs suggereert inderdaad dat het ijzer zich relatief snel verspreidde na de val van het Hittitische Rijk rond 1200 v.Chr.
Het eerst bekende ijzer ten noorden van de Alpen is dat van een scheermes van rond 1000 v.Chr.
Het lemmet, gevonden in Arnitlund in Denemarken, is van brons, maar het scheermes is versierd met twee afbeeldingen: – een schip van goud en een slang van ijzer.
Net als goud was het ijzer een exotische nieuwigheid, mogelijk geïmporteerd uit het zuiden. Gedurende lange tijd werd ijzer op de meeste plaatsen alleen voor decoratieve doeleinden gebruikt, terwijl brons nog steeds het belangrijkste materiaal was voor wapens en werktuigen.
De kunst van het smeden van ijzeren gebruiksvoorwerpen verbreidde zich even langzaam vanuit het Midden-Oosten, en gebied na gebied ging de ijzertijd binnen: Griekenland rond 1100 v.Chr., Italië en Soedan rond 900 v.Chr.
Via Soedan bereikte de technologie Afrika ten zuiden van de Sahara, en vanuit Italië rukte het ijzer via de Alpen langzaam op naar het noorden.
De grote voordelen van ijzer

Hét grote voordeel van ijzer was dat het veel meer voorkomt dan koper, tin, zilver en goud.
In Zuid-Scandinavië konden boeren bijvoorbeeld ijzer maken uit ijzeroer, een gesteente dat in veengebieden voorkomt.
Maar voordat een smid het ijzer een vorm kon geven, moest het verhit worden tot meer dan 1500 °C.
Dit kon alleen in speciale ovens, waarvoor veel brandhout en zuurstof nodig waren.
De smid moest veel moeite doen om het vuur met een blaasbalg brandend te houden.
Ter vergelijking: brons smelt bij veel lagere temperaturen. Een gewoon vuurtje was voldoende.
De vloeibare legering van koper en tin werd in mallen gegoten, waar het brons stolde en zo zijn vorm kreeg.
IJzeren voorwerpen moesten echter zorgvuldig gesmeed worden met hamer en aambeeld, waarvoor een goede conditie en sterke armen onmisbaar waren.
Keltische meestersmeden gaven ijzertijd vorm

De maliënkolder is een Keltische uitvinding uit ca. 400 v.Chr., die tot ver in de middeleeuwen op het slagveld in gebruik was.
In de overgang tussen de ijzertijd en de bronstijd werden de Alpen bewoond door Keltische stammen. Het tegenwoordige Iers en Welsh stammen van hun dialecten af.
De Kelten bekwaamden zich als ijzersmeden, en dat was van groot belang voor twee invloedrijke culturen:
- De Hallstatt-cultuur (750-450 v.Chr., genoemd naar een plaats in Oostenrijk)
- De La Tène-cultuur (450 v.Chr.-43 n.Chr., genoemd naar een Zwitserse vindplaats)
Rond 400 v.Chr. vonden de Kelten de maliënkolder uit. Dit beschermende kledingstuk van ijzeren ringetjes sloeg aan en werd al snel nagemaakt, zowel door de Romeinen als door de Germaanse volkeren van West- en Noord-Europa.
De Keltische meestersmeden waren ook de eersten die de wielen van hun wagens voorzagen van ijzeren velgen.
De Kelten experimenteerden ook met ijzeren landbouwwerktuigen.
In de Keltische nederzetting Manching in het huidige Beieren vonden archeologen honderden kilo’s ijzeren spijkers, die dienden om de houten verdedigingsmuur van de stad bijeen te houden.
De Vendeltijd – een Zweeds gouden tijdperk

Twee helmen uit de ijzertijd. Het 7e-eeuwse masker van Sutton Hoo (l) komt uit het oosten van Engeland. Het is gemaakt van verschillende soorten metaal: ijzer, goud, zilver, brons en tin. De decoraties van het masker zijn verwant aan die van de Zweedse Vendelcultuur (r).
In Zweden was de zogeheten Vendeltijd (550-800 n.Chr.) een tijdperk van bloei, dat voor Zweden bijna even belangrijk is als de Vikingtijd voor Noren en Denen.
Langs de rivier de Fyriså ten noorden van het Mälarmeer zijn rijke graven met prachtige helmen en andere schatten gevonden, onder andere in de oude Zweedse hoofdstad Gamla Uppsala en in het dorp Vendel, waarnaar dit tijdperk is genoemd.
De Zweedse invloed reikte mogelijk tot in Engeland: het beroemde 7e-eeuwse graf van Sutton Hoo bevat een prachtige helm, die qua ontwerp lijkt op de exemplaren uit Zweden.
De Vendeltijd is vereeuwigd in het Oud-Engelse epos Beowulf, opgetekend in de 8e eeuw.
De held Beowulf verlaat in de 6e eeuw het Zweedse Götaland om in dienst te treden van de Deense koning Hrothgar in Lejre op Seeland.
IJzer veranderde het dagelijks leven
Ploeg uit de ijzertijd
Voor brons waren koper en tin nodig, maar ijzererts was op de meeste plaatsen in Europa voorhanden.
Dit betekende dat ijzer lokaal geproduceerd kon worden. Elk dorp had zijn eigen smid, die de inwoners kon voorzien van goede wapens en landbouwwerktuigen.
IJzer was sterker dan brons, en ijzeren ploegen, sikkels en zeisen maakten de landbouw veel efficiënter dan die met de oude werktuigen van steen en brons was geweest.
Hierdoor kregen de mensen meer gelegenheid om zaken als kleding en kunstvoorwerpen te produceren. Nederzettingen schoten als paddenstoelen uit de grond.
Op het slagveld boden ijzeren maliënkolders en helmen voor een betere bescherming tegen de sterke ijzeren zwaarden, die veel langer meegingen dan exemplaren van brons.
Oorlogen werden grootschaliger en bloediger – na een veldslag bij Illerup Ådal in Denemarken in 205 n.Chr. gooiden de overwinnaars stapels speren, schilden, zwaarden en zelfs paarden van de vijand in een meer als offer aan de goden.
In Noord-Europa brachten machtige hoofdmannen hun strijders onder in grote hallen; zo bouwde een heerser in de Deense stad Lejre in de 5e eeuw een 45 meter lange hal op een heuvel.
In Borg op de Lofoten in Noorwegen woonde de lokale heerser in een langhuis, oorspronkelijk gebouwd in de ijzertijd en 83 meter lang in de Vikingtijd.
Deze ‘halcultuur’ was een bijzondere Scandinavische strijdcultuur, die de ijzertijd met de Vikingtijd verbond.
3 belangrijke vondsten uit de ijzertijd

Illerup Ådal (Denemarken, 203 n.Chr.)
Na een bloedige strijd offerde de overwinnaar de uitrusting van de vijand in een meer. Archeologen vonden duizenden fragmenten van het grootste wapenoffer van Noord-Europa.

Sutton Hoo (Engeland, 7e eeuw n.Chr.)
Een onbekende heidense heerser werd te ruste gelegd in een 25 meter lange roeiboot. Het graf bevatte onder meer een fraaie helm, een schild en meer dan 4000 bewerkte stukjes granaat (een mineraal), ingebed in gouden voorwerpen als vaten en sieraden.

Valsgärde (bij Uppsala, Zweden, vanaf 6e eeuw n.Chr.)
Vijf bootgraven uit de late ijzertijd bevatten onder meer prachtige helmen. De doden werden in boten gelegd, die uit de nabijgelegen rivier de Fyriså kwamen. De boten en grafgiften werden vervolgens bedekt met een grafheuvel. De begraafplaats, waar mogelijk de eerste Zweedse koningen liggen, bevat ook tien bootgraven uit de Vikingtijd.
IJzer vs. andere metalen

Het bekende Romeinse masker uit Leiden (ca. 80-125 n.Chr.).
De mensen uit de ijzertijd stopten niet met het gebruik van brons, dat met zijn gouden kleur zeer decoratief was. Archeologen hebben bijvoorbeeld veel bronzen armringen uit de ijzertijd blootgelegd.
In de zuidelijke Lage Landen trokken Romeinse ruiters aan het begin van de jaartelling ten strijde met angstaanjagende bronzen maskers.
Gedurende de hele ijzertijd waren ook de zeldzame metalen zilver en goud in gebruik.
Beide waren echter te kostbaar en te broos voor dagelijks gebruik en werden vooral verwerkt in sieraden en decoraties.
Zo lieten sommige vorsten drinkbekers van goud maken.
Hoe eindigde de ijzertijd?

Het ijzertijddorp in Lejre in Denemarken. De huizen zijn typisch voor de Deense ijzertijd.
Historici hebben geen eenduidig antwoord op de vraag hoe de ijzertijd eindigde.
Bij ons wordt de komst van de Romeinse legioenen doorgaans beschouwd als het einde van de ijzertijd, hoewel er ook daarna nog ijzeren wapens gebruikt werden op het slagveld.
Scandinavië, waar de Romeinen zich niet vertoonden, bleef langer in de ijzertijd. Daar leidde de introductie van het zeil in de jaren 700 tot een belangrijke innovatie: het Vikingschip.
De Scandinaviërs kozen het ruime sop en vielen de christelijke rijken in het zuiden aan.
Zo kwam er een eind aan de oude manier van leven, en historici rekenen de volgende drie eeuwen tot een nieuw tijdperk: de Vikingtijd.
Daarmee was de ijzertijd in heel Europa voorbij.
Terminologie van de ijzertijd

Wapens uit de ijzertijd in Denemarken. Van een 19e-eeuws aquarel.
IJzertijd is een vaag begrip
Archeologen uit verschillende landen verdelen de ijzertijd in meerdere subperioden. De ontwikkeling van onder meer wapens en het ontwerp van sieraden verschilde per gebied, en helaas is er geen eenduidige terminologie die in alle landen gangbaar is.
De ijzertijd in de Lage Landen
In Nederland wordt de ijzertijd vaak verdeeld in:
- Vroege ijzertijd (800-500 v.Chr.)
- Middenijzertijd (500-250 v.Chr.)
- Late ijzertijd (250-12 v.Chr.)
De periode tussen de late ijzertijd en de middeleeuwen (12 v.Chr. tot 450 n.Chr.) – toen de Romeinen de scepter zwaarden in onze contreien – wordt beschouwd als een apart tijdperk: de Romeinse tijd.
De ijzertijd in Denemarken
Deense archeologen trekken een lijn bij 400 n.Chr. De tijd daarvoor wordt de vroege ijzertijd genoemd, het tijdperk daarna de late ijzertijd. De vroege ijzertijd werd gekenmerkt door grote volksverhuizingen na de val van het Romeinse Rijk.
Een andere Deense indeling is:
- Pre-Romeinse ijzertijd of Keltische ijzertijd (500 v.Chr.-1 n.Chr.).
- Romeinse ijzertijd (1-400 n.Chr.)
- Germaanse ijzertijd (400-750)
- Vroege Germaanse ijzertijd (400-550)
- Late Germaanse ijzertijd (550-800)