De uitwerpselen zijn afkomstig van mijnwerkers die zeker 3000 jaar geleden zout in Hallstatt delfden. De mijnwerkers poepten in de mijn, en dankzij een constante temperatuur van ongeveer 8 °C en een hoge concentratie zout zijn de resten bewaard gebleven.
Dankzij de goede conserveringsomstandigheden kunnen onderzoekers nu parasieten in de uitwerpselen onderzoeken met behulp van DNA- en eiwitanalyses.
‘Tot voor kort onderzochten wetenschappers de uitwerpselen van oermensen met een microscoop. Met de nieuwe instrumenten wordt de kennishorizon enorm verbreed,’ zegt Kerstin Kowarik van de Medische Universiteit van Wenen, die het onderzoek samen met de Oostenrijkse Academie van Wetenschappen (ÖAW) en het Weense Natuurhistorisch Museum organiseert.
Bij het analyseren van 35 monsters ontdekten de onderzoekers onder andere dat besmettingen met spoel- en zweepwormen wijdverspreid waren.
De wormen verspreiden zich tussen mensen via de eitjes die met de ontlasting naar buiten komen. Besmetting vindt meestal plaats via de handen of voedsel.
Maar even interessant is de afwezigheid van bepaalde parasieten zoals lintwormen, die worden overgedragen via onbereid vlees zoals varkensvlees, rundvlees of vis.
Dit duidt erop dat de mijnwerkers hun voedsel gaar kookten of dat de dieren die ze aten geen lintwormen hadden.
Daarom bekijken de onderzoekers nu de kookgewoonten van de mijnwerkers, en ze zullen de resultaten ook vergelijken met soortgelijke bevindingen in Europa, aldus de ÖAW.