Imageselect & Wikipedia

Vikingen namen heel Europa bij de neus

Eeuwenlang verdienden de Vikingen en hun nakomelingen goudgeld met de verkoop van de hoorn van eenhoorns. Niemand had het fabeldier ooit gezien, maar het lange, kronkelige uitgroeisel zou ziekten kunnen genezen en water kunnen zuiveren. Zelfs voor kleine stukjes hoorn werd een vermogen neergeteld.

Na vijf maanden varen in het hoge noorden van Canada keerde de Engelsman Martin Frobisher op 23 september 1577 terug met 200 ton erts in zijn laadruim.

De dappere ontdekkingsreiziger nam aan dat de zwarte steentjes in zijn schip grote hoeveelheden goud bevatten, maar hij kwam van een koude kermis thuis.

Bij nader onderzoek door deskundigen bleek het erts waardeloos pyriet te zijn – ook bekend als gekkengoud.

De stenen werden gebruikt om gaten in de Engelse wegen te dichten, maar gelukkig had Frobisher nog een troef achter de hand die koningin Elizabeth I en de andere geldschieters zeker zou motiveren om een nieuwe expeditie naar Noord-Canada te steunen.

In een brief aan de koningin beschreef Frobisher de waardevolste schat die hij in het hoge noorden had gevonden: een hoorn van een dier. Maar niet zomaar een dier: ‘Deze hoorn is gedraaid en kaarsrecht en heeft waarschijnlijk aan een zee-eenhoorn toebehoord.’

De hoorn van dit beest schonk de ontdekkingsreiziger aan de koningin, die hem bij haar kroonjuwelen onderbracht: eind 16e eeuw was er niets waardevoller dan de hoorn van een eenhoorn.

De Deense eenhoorntroon is nog te bewonderen in paleis Rosenborg in Kopenhagen.

© Kongernes samling

Deense koning pronkte met eenhoorntroon

Vorsten telden vermogens neer voor het lange, gekronkelde statussymbool: net zo veel als voor een heel kasteel.

Scandinavische handelaars die deze eenhoornhoorns naar Europa brachten werden slapend rijk, maar het was natuurlijk één grote oplichterij.

Vikingen verkopen valse hoorns

De eenhoornzwendel is terug te voeren tot de Vikingtijd. Tijdens de kolonisatie van Groenland in de 11e eeuw kwamen de Vikingen de narwal tegen, die een lange slagtand heeft die in een spiraal loopt. Deze slagtand deed denken aan de hoorn die volgens middeleeuwse sagen op de kop van een eenhoorn prijkte.

Wie op het idee kwam om de slagtand van de narwal aan de man te brengen als de hoorn van een eenhoorn is niet bekend, maar al snel verkochten Vikingen de slagtanden voor woekerprijzen aan kooplieden en vorsten in heel Europa.

De oplichterij was een goed bewaard geheim, want ruim 500 jaar lang trokken de Vikingen en hun nakomelingen in Scandinavië naar het noorden om jacht te maken op narwals.

Pas in de tijd van Frobisher begonnen andere landen belangstelling te krijgen voor de ijzige wateren: reizigers gingen op zoek naar de Noordwestelijke Doorvaart, een korte route naar Azië.

Eenhoornjacht was een geliefd motief op 15e-eeuwse schilderijen.

© Imageselect

Toen de expeditie van Frobisher in 1577 aankwam op Christopher Hall Island, een eiland tussen Groenland en Canada, troffen zijn mannen een dode narwal aan op het strand.

Zo’n raar beest hadden deze Engelse zeelieden nog nooit gezien, maar de hoorn was bekend. Frobisher doopte het dier dan ook zee-eenhoorn.

Eenhoorn komt voor in de Bijbel

Frobishers overhaaste conclusie betekent niet dat de Engelse ontdekkingsreiziger niets van de wereld snapte – hij baseerde zich op de Bijbel, waar zwart op wit stond dat de eenhoorn bestond.

In de Heilige Schrift wordt het dier zelfs maar liefst zeven keer genoemd, en voor de gelovigen van de 16e eeuw was dat meer dan genoeg: vanzelfsprekend was de eenhoorn een echt wezen.

Dat het fabeldier per ongeluk in de Bijbel terechtgekomen was, kon Frobisher niet weten. De fout is zelfs ouder dan het christendom: rond 250 v.Chr. droeg de Egyptische farao Ptolemaeus II 72 joodse schriftgeleerden op om hun heilige boeken van het Hebreeuws in het Grieks te vertalen om ze beter te kunnen lezen.

Tijdens het vertalen stuitten de joden op een probleem. In hun teksten werd verwezen naar een dier met de naam re’em. Het werd beschreven als sterk, ontembaar en angstaanjagend. Maar niemand wist om welk dier het precies ging.

Moderne Bijbelgeleerden denken dat de joodse teksten het hebben over een oeros met twee hoorns, die in de tijd van Ptolemaeus II al was uitgestorven in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

De oorspronkelijke boeken vermelden niet dat het dier een bijzondere hoorn had, maar de schriftgeleerden van de farao kozen voor de naam monoceros – eenhoornige. Deze vertaling werd overgenomen toen de joodse geschriften het Oude Testament gingen vormen.

Geleerden beschrijven fabeldier

Naast de Bijbel konden Frobisher en andere ontdekkingsreizigers de eenhoorn opzoeken in zogeheten bestiaria – wetenschappelijke werken over de dieren van de wereld.

Ze waren vooral populair in de middeleeuwen, maar ook nog in de renaissance, de tijd van Frobisher, werden deze geïllustreerde boeken verslonden in Europa. Ze beschreven niet alleen koeien en paarden, maar ook draken, de vogel Feniks en de eenhoorn.

De meeste bestiaria waren niet gebaseerd op waarnemingen in de natuur. De schrijvers bleven meestal gewoon thuis en penden hun beschrijvingen neer aan de hand van oude teksten.

Met name de Romeinse staatsman en schrijver Plinius de Oudere (23-79) werd veel gelezen, en hij beschreef de eenhoorn in bloemrijk proza:

‘De eenhoorn is het meest geduchte beest ter wereld, en het is onmogelijk er een levend te vangen. Hij heeft het lijf van een paard, de kop van een edelhert, hoeven als een olifant, de staart van een wild zwijn en een hoorn, drie voet lang, op zijn voorhoofd.’ De Bijbel en de bestiaria namen alle twijfel weg: dit dier moest bestaan.

Bijgeloof komt de verkoop ten goede

In de tijd van Frobisher was de eenhoorn op het toppunt van zijn populariteit. Na eeuwen van lucratieve handel in het felbegeerde artikel kregen Scandinavische kooplieden nog een geschenk uit de hemel: een boek stuwde de prijs op tot astronomische hoogten.

In 1508 publiceerde de Italiaanse ontdekkingsreizier Ludovico di Varthema het verhaal van zijn reis van ruim vijf jaar door het Midden-Oosten en Azië.

Het boek bevatte een beschrijving van de magische krachten van de eenhoornhoorn, die Di Varthema met eigen ogen aan het werk had gezien bij ’s werelds machtigste man: de Ottomaanse sultan.

‘De hoorn van de eenhoorn werkt tegen pest, zwellingen en gif. Hij drijft de mazelen en de pokken uit en geneest de vallende ziekte bij kinderen.’

Volgens Di Varthema, de artsen van zijn tijd en vooral de Scandinavische verkopers was er geen ziekte die de eenhoornhoorn niet kon genezen.

In de 16e eeuw werd zijn boek vertaald en kon heel Europa de boeiende beschrijving van Di Varthema over de werking van de hoorn lezen.

De Schotse koningin Maria Stuart (1542-1587) telde een fortuin neer voor een stukje eenhoornhoorn uit Frankrijk. Daar controleerde ze elke dag haar eten mee op gif, want ze was bang voor haar talrijke vijanden.

Tot aan de Franse Revolutie doopte een bediende een stukje eenhoornhoorn in het glas van de Franse koning om te voorkomen dat hij vergiftigd werd. Andere rijke Europeanen lieten hele drinkbekers maken van eenhoornhoorn, want je kon niet voorzichtig genoeg zijn.

Omdat de hoorn naar verluidt water kon zuiveren, deden rijke kerken een stukje in hun wijwater.

Europa in de ban van de eenhoorn

In de 16e eeuw bezocht een Italiaanse schrijver Engeland, en hij beschreef de rijke kloosters, die ‘eenhoornhoorns van buitengewone afmetingen bezaten’. Niet alleen onder geestelijken was de vraag naar de hoorn in Engeland groot.

Edelen droegen kleine stukjes eenhoornhoorn bij zich, op hun kleren genaaid of als sieraad, en als ze aan tafel gingen, waren hun borden, bestek en ander tafelgerei rijkelijk versierd met eenhoornhoorn, zo meldde de Italiaan.

Modegrillen van de middeleeuwen

Niet alleen eenhoornhoorns gingen voor een vermogen over de toonbank in de middeleeuwen en renaissance. De prijs van de bizarste dingen steeg soms tot grote hoogten.

© Shutterstock

Spiegels

In de 16e eeuw ontwikkelden Venetiaanse glasblazers een manier om spiegels te maken van glas en kwik. Ze maakten de helderste spiegels ter wereld en de prijs rees de pan uit.

Eind 17e eeuw ruilde een Franse gravin een hele boerderij voor een Venetiaanse spiegel. Zolang de productiemethode geheim bleef, had Venetië vrijwel een monopolie op de vervaardiging van spiegels in Europa en verdiende de stad er goed aan.

© Shutterstock

Relikwieën

Voor een klein vermogen konden rijke middeleeuwers een relikwie kopen dat hen beschermde tegen ongelukken en wonderen kon verrichten. Het waren meestal zogenaamde stukken van het lichaam van Bijbelse personen of dingen die een geestelijk leider had aangeraakt.

Voor een splinter van het kruis van Jezus, een teennagel van een van de discipelen of de schedel van een heilige werd diep in de buidel getast.

© Shutterstock

Slakken

Al in de oudheid was de adel dol op de zachte, paarse kleur purper. De kleurstof werd gewonnen uit de brandhoren, een slak uit het oostelijke Middellandse Zeegebied.

Voor één gram purper waren 10.000 slakken nodig, en omdat er 200 gram purper in één kilo gekleurde stof ging, was de kleurstof razend duur.

Hij was zijn gewicht waard in zilver, schreef de historicus Theopompos in de 5e eeuw v.Chr. In het Byzantijnse Rijk droegen alleen koningen purper.

© Shutterstock

Valken

In de middeleeuwen en de renaissance waren edelen in de ban van de valkenjacht. De vogels waren zo kostbaar dat de johannieter orde in 1530 de eilanden Malta en Gozo huurde voor één jachtvalk per jaar.

Al deze positieve aandacht voor de hoorn dreef de prijs verder op, wat nog het best geïllustreerd wordt door koningin Elizabeth I, die in de tijd van Frobisher over Engeland regeerde.

Op een lijst van haar bezittingen staat een eenhoornhoorn vermeld als het belangrijkste.

De Duitse advocaat Paul Hentzner bezocht haar hof en kreeg de hoorn te zien, die volgens hem 10.000 pond waard was. De koning van Frankrijk bezat een hoorn die naar verluidt het dubbele kon opbrengen. Voor zo’n bedrag kon een koning ook een stad kopen of een kasteel bouwen.

Niet alleen de hoorn, maar ook de eenhoorn zelf werd een symbool van macht en rijkdom. Kunstenaars maakten het ene schilderij naar het andere waarop de jacht op het edele dier was afgebeeld. Alleen een maagd kon het temmen.

Elke zichzelf respecterende vorst liet een beeld van een steigerende eenhoorn maken voor boven de ingang van zijn kasteel.

Het paard met de lange hoorn prijkte op borden boven de zaak van veel Londense goudsmeden, en talloze Europese adellijke geslachten lieten het afbeelden op hun wapenschild.

Deen prikt mythe door

Het geloof in het dier en zijn magische hoorn tierde welig tot de Deense wetenschapper Ole Worm in 1638 de zaak onderzocht.

Worm genoot veel aanzien en had al aangetoond dat lemmingen niet, zoals het volk geloofde, spontaan uit het niets ontstaan.

Ze bleken zich op precies dezelfde wijze voort te planten als andere knaagdieren. Worm nam een eenhoornhoorn onder de loep en stelde al snel vast dat het in werkelijkheid om de slagtand van een narwal ging.

Het nieuws over de ontdekking van Worm verspreidde zich maar langzaam door Europa, maar zodra de mensen het wisten, kelderde de prijs. In 1630 was een eenhoornhoorn van de Engelse vorst Karel I getaxeerd op 8000 pond, maar in 1659, ruim 20 jaar na de onthulling, was het ding nog maar 600 pond waard.

Hoewel Worm had aangetoond dat de hoorns van narwals afkomstig waren, was hij ervan overtuigd dat ze geneeskrachtige eigenschappen hadden.

Daarom bleef de slagtand van de narwal nog een eeuw lang een geliefd statussymbool onder de rijken, en tot in de 19e eeuw werd hij als medicijn gebruikt.