Het jaar 792 was één grote ramp. Het ene onheil volgde op het andere: er waren ernstige wervelwinden en hevige onweersbuien.
En kort daarna teisterde een hongersnood het koninkrijk Northumbrië in Noordoost-Engeland. Monniken in het klooster op het eiland Lindisfarne waanden zich echter veilig. Ze baden, leefden nederig en wijdden hun leven aan God.
Maar toen de monniken op 8 januari 793 na hun ochtendgebed uit de kapittelzaal kwamen, zagen ze twee schepen met drakenkoppen het strand bij het klooster naderen.
De schepen meerden aan en 100 zwaarbewapende en barbaars uitziende mannen renden schreeuwend op de verbijsterde monniken af.
Sommige monniken knielden en baden vurig tot God. De rest rende de kloosterkerk in. Door de ramen hoorden ze hoe de gebeden van hun kloosterbroeders veranderden in pijnkreten. De monniken vielen bij het altaar op hun knieën.
Vikingen plunderen het klooster
Maar het mocht niet baten. De deur zwaaide open en de rest van de hulpeloze monniken werd binnen een paar minuten neergemaaid. Zwaar beladen met heilige gouden en zilveren voorwerpen vertrokken de Deense Vikingen weer.