Deze analyse van genetisch materiaal bevestigde het vermoeden van de onderzoekers dat het genoom van de Scandinaviërs in de Vikingtijd tussen ongeveer 75o en 1050 vermengd was met genen van buitenstaanders, zoals de Britten en Ieren en mensen uit het oostelijke Baltische gebied en Zuid-Europa.
Maar een van de meer opzienbarende ontdekkingen is nu dat er vooral vrouwen vanuit Oost-Europa naar Scandinavië migreerden, en dat de genen uit het oosten na de Vikingtijd snel uit het noordelijke DNA verdwenen, terwijl de invloeden uit het westen nog steeds in de genen van de Scandinaviërs te traceren zijn.
Hierdoor zijn de onderzoekers tot de conclusie gekomen dat de Vikingen vaker kinderen kregen en gezinnen stichtten met immigranten uit het westen – dat wil zeggen de Brits-Ierse eilanden – en minder met migranten uit het oosten.
Een andere grote verrassing is de massaliteit van de migratie, vooral vergeleken met de periode vóór en na de Vikingen. Het primaire vergelijkingsmateriaal uit de periode vóór de Vikingen was DNA van skeletten uit een bloedbad in Sandby borg op het Zweedse eiland Øland, rond 450 n.Chr.
Aangevuld met DNA van enkele andere opgravingen, werd duidelijk dat de genenpoel van de Scandinaviërs uit de ijzertijd – enkele eeuwen voor het begin van de Vikingtijd – nog bijzonder uniform was. Uit de studie blijkt ook dat het DNA van de mensen uit die tijd opmerkelijk veel lijkt op dat van de moderne Zweden.
De onderzoekers vonden ook een soortgelijk genoom in skeletten uit het Zweedse oorlogsschip Kronan, dat in 1676 voor de kust van Öland kapseisde en ontplofte. Hoewel er 1200 jaar tussen zit, lijkt het DNA van de skeletten sterk op dat van de doden in Sandby borg, en ook op dat van de Zweden van nu.
Reden voor migratiestop nog onzeker
Historici en archeologen zijn het erover eens dat de gevarieerde genenpoel uit de Vikingtijd het resultaat is van betere mogelijkheden voor vervoer over zee, meer handel en meer internationale interactie in het algemeen.
‘In de Vikingtijd werd de wereld ineens veel groter. Als je naar de handelssteden ging, kon je mensen ontmoeten die heel anders waren dan jij,’ zegt archeoloog Søren Michael Sindbæk tegen Historia.
Onderzoekers weten echter nog niet echt waarom er enkele eeuwen na het einde van de Vikingtijd nog zo weinig sporen van de migranten uit die tijd zitten.
Volgens de onderzoekers zou een verklaring kunnen zijn dat de nieuwkomers handelaren waren die na een kort verblijf terugkeerden of monniken die celibatair leefden en daarom hun genen niet doorgaven. Het kunnen ook slaven geweest zijn die ontvoerd waren en geen kinderen mochten krijgen.
Søren Sindbæk wijst ook op een andere mogelijkheid. Door de begrafenisrituelen vanaf de middeleeuwen zijn er veel meer skeletten en is er dus een grotere verscheidenheid aan DNA-materiaal bewaard gebleven.
We weten niet of de graven uit het verleden die we hebben gevonden representatief zijn, benadrukt Sindbæk.
Maar de studie leert ons niet alleen meer over de ijzertijd en de Vikingtijd, voegt de archeoloog eraan toe. DNA-analyse biedt nieuwe mogelijkheden om onze kennis over het verleden en de mensheid te nuanceren. Door betere instrumenten kunnen we aan de hand van DNA steeds beter iemands afkomst en geschiedenis bepalen.
Zo kunnen we dichter bij gewone mensen komen, zelfs die uit het verre verleden.
‘Een museumbezoek wordt interessant als we daar een boerenzoon uit Jutland kunnen ontmoeten met een Engelse voorouder of een slavendochter uit Bornholm met wortels in Finland,’ zegt Sindbæk enthousiast.