Rond 980 ging een grote groep Vikingen uit IJsland zich in het zuiden van Groenland vestigen.
Ze profiteerden van de warme periode in de middeleeuwen, waardoor de oceanen niet dichtvroren en ze in staat waren om huizen te bouwen, landbouw te bedrijven en dieren te fokken op het grootste eiland ter wereld.
In het noorden van Groenland joegen de kolonisten zelfs op walrussen en verkochten ze de slagtanden aan handelaars in Europa, waar ivoor zeer gewild was.
Maar rond 1450 verdwenen de zeevaarders plotseling uit de Noord-Atlantische nederzetting, en noch schriftelijke bronnen, noch mondelinge overleveringen maken duidelijk waarom.