Nu gebruiken we het woord ‘dictator’ in negatieve zin over een leider die zijn land met harde hand bestuurt. Maar oorspronkelijk verwijst het begrip naar een ambtenaar in de Romeinse republiek die in een beperkte termijn de autoriteit kreeg om zelfstandig besluiten te nemen.
Het idee was dat een leider met onbeperkte macht nodig was in crisissituaties, als er snel beslist moest worden – bijvoorbeeld als er een opstand uitbrak en de staatsveiligheid in het geding was. Dan kon een van de twee gekozen consuls, die Rome bestuurden, tot dictator uitgeroepen worden.
Dictator kreeg zes maanden
Een dictator had meestal een specifieke taak, zoals een oorlog voeren of een opstand neerslaan. Hij mocht alle andere Romeinse politici overrulen en wetten veranderen als hij dat nodig achtte. Maar hij mocht Italië niet verlaten en moest genoegen nemen met het geld dat hij van de Senaat kreeg.
De dictator gaf zijn titel doorgaans terug zodra hij zijn opdracht had uitgevoerd, ook als de zes maanden nog niet voorbij waren. Titus Larcius werd volgens de traditie als eerste tot dictator uitgeroepen. Hij moest Rome beschermen omdat er een oorlog met naburige volken dreigde.
Veel historici beschouwen vandaag de dag Napoleon als de eerste dictator naar huidige maatstaven. Hij was een populaire generaal die langzaam de carrièreladder beklom, net zo lang tot hij de grondwet kon wijzigen, de senaat kon ontbinden en zichzelf tot eerste consul voor het leven kon benoemen – en in 1804 zelfs tot keizer.