Waarom raakten de Romeinse cijfers in onbruik?

In de 13e eeuw introduceerde de wiskundige Leonardo Fibonacci een revolutionair talstelsel in Europa dat ons werelddeel voor altijd zou veranderen.

In tegenstelling tot Arabische cijfers waren Romeinse cijfers niet geschikt om geavanceerde wiskunde mee te beoefenen. Berekeningen werden daarom uitgevoerd op telramen of borden.

© AKG Images

De Italiaanse wiskundige Leonardo Fibonacci publiceerde in 1202 het boek Liber abbaci, dat Europa voor altijd zou veranderen.

In Noord-Afrika had Fibonacci kennisgemaakt met de ‘kunst van de negen Indische symbolen’ – de cijfers van 1 tot 9 – die door Arabische handelslieden uit India was meegenomen naar het Midden-Oosten.

In Europa gebruikten handelaren nog steeds het Romeinse talstelsel. De getallenreeks van dit stelsel bestond uit slechts zeven symbolen, die de waarden 1 (I), 5 (V), 10 (X), 50 (L), 100 (C), 500 (D) en 1000 (M) vertegenwoordigden.

Andere cijfers werden geschreven door deze symbolen bij elkaar op te tellen of van elkaar af te trekken – het cijfer 6 werd bijvoorbeeld geschreven als 5 + 1 (VI). Dat resulteerde in ingewikkelde getallen die ongeschikt waren om wiskunde mee te beoefenen.

Europeanen kregen een flexibel talstelsel

Europese handelslui maakten daarom vaak gebruik van telramen om dingen uit te rekenen en gebruikten de Romeinse getallen alleen om hun resultaten te noteren.

Met de komst van de Arabische cijfers kregen de Europeanen echter een flexibel talstelsel dat ook voor geavanceerde berekeningen gebruikt kon worden.

De invoering van het cijfer 0 bood bovendien de kans om geavanceerde wiskundige formules te ontwikkelen, met onbekenden en variabelen.