Miłek Jakubiec
Dieven, rovers en ander gespuis maakten Rome onveilig

Romeinse dieven stalen het liefst van de armen

Zakkenrollers, dievenbendes en struikrovers – in Rome krioelde het van het gespuis. En er was geen politie, dus in de strijd tegen de misdaad moesten de Romeinen creatief denken.

Toen het in het Romeinse Pompeï in 79 n.Chr. gloeiende puimstenen uit de Vesuvius begon te regenen, sloeg niet iedereen halsoverkop op de vlucht.

Onder de ongeveer 20.000 inwoners van de stad bevond zich namelijk een aantal professionele dieven, die beseften dat de vulkaanuitbarsting een unieke kans bood om zichzelf te verrijken.

In een gang in een fraaie villa, die nu bekendstaat als het Huis van Menander, vonden archeologen de beenderen van zo’n tien mensen, die omkwamen toen de laatste grote aswolk Pompeï binnentrok.

Naast de slachtoffers lagen houwelen, scheppen en een lamp. Het heeft er alle schijn van dat deze tien mensen leden waren van een bende, die temidden van de paniek de villa aan het leeghalen was.

Verder dan de gang kwamen ze nooit: ze werden ingehaald door een gloeiend hete aslawine die met 100 km/h over Pompeï raasde.

De theorie over de onfortuinlijke dievenbende is helemaal niet zo vergezocht, want de misdaad tierde welig in Rome. Op elke straathoek kon je een overvaller of inbreker tegenkomen, en niemand kon zich veilig wanen – arm of rijk.

Het Romeinse boevengilde liet zich door niets en niemand tegenhouden.

Dieven, rovers en ander gespuis maakten Rome onveilig

Dieven en overvallers hadden vrij spel in het oude Rome. Alleen de dapperste burgers waagden zich ’s nachts naar buiten.

© Miłek Jakubiec

Inbrekers gaan dwars door de muur

Dieven en overvallers beleefden gouden tijden in het oude Rome. Rond het begin van de jaartelling telde de stad circa een miljoen inwoners, maar politie was er niet. En dat was te merken.

Volgens de bronnen waren vooral woningen en winkels doelwit.

‘Als je je huis op slot gedaan hebt, als je winkel achter slot en grendel zit, word je bestolen door een inbreker,’ schreef de satiricus Juvenalis in de 2e eeuw.

Een van de oorzaken was de grote ongelijkheid. Terwijl de elite in weelde leefde in grote villa’s, woonde de onderklasse opeengepakt in smerige huurkazernes in de dichtbebouwde arme wijken.

In de roman De gouden ezel laat Lucius Apuleius een van de bandieten zeggen dat ze mannen zijn ‘die door de ketenen van de armoede naar het beroep zijn gedreven’.

In een poging de misdaad te bestrijden riep keizer Augustus een korps van 7000 man in het leven: de vigiles.

Vanwege de talloze inbraken werden ze gedwongen luiken voor de ramen te plaatsen. De schrijver Plinius de Oudere over maatregelen tegen inbrekers

De vigiles moesten ’s nachts door de straten patrouilleren en branden blussen, maar konden ook optreden tegen misdaad. Het lijkt er echter niet op dat dat enig effect had.

Daarom moesten de Romeinen hun woningen steeds beter beveiligen. Zo meldt Plinius de Oudere dat de burgers graag planten in hun ramen zetten.

‘Maar dat was voordat ze vanwege de talloze inbraken gedwongen werden er luiken voor te plaatsen,’ merkt de schrijver op.

Schotten beschermden de inwoners van Pompeï tegen inbrekers

In Pompeï hebben archeologen aangetoond dat er dikke luiken voor de ramen zaten. Die hielpen tegen zon, regen en inbrekers.

© Niels-Peter Granzow Busch

Wanhopige huizenbezitters gaven ook kapitalen uit aan sloten, maar die konden de inbrekers ook niet buiten de deur houden.

Volgens de bronnen groeven dieven tunnels om huizen binnen te dringen of sloegen ze gewoon een gat in de buitenmuur.

Omdat de huizen van de rijken goed bewaakt werden door de slaven, hadden de criminelen het meestal gemunt op hun eigen arme buren. Een papyrus uit Tebtynis in de provincie Egypte laat zien hoe vindingrijk het gespuis was.

‘Ze trokken alle spijkers uit de deuren en verdwenen met al mijn bezittingen.’ Inwoner van Tebtynis in een klacht aan de Romeinse gouverneur

In een brief uit de 2e eeuw aan de Romeinse gouverneur klaagt een man dat dieven de muur van zijn huis hebben ondermijnd en een schaap hebben gestolen.

Een stadgenoot, Soterichos, schrijft dat dieven zijn hele huis hebben leeggehaald:

‘Ze trokken alle spijkers uit de deuren en verdwenen met al mijn bezittingen.’

Dorotheus van Sidon, die ook in Romeins Egypte woonde, vermeldt een bijzonder brutale dief, die de huissleutel van een kennis in handen kreeg en er een kopie van maakte.

‘En dat terwijl hij bevriend is met de bewoners van het huis en ze hem vertrouwen,’ schrijft Dorotheus verontwaardigd.

Diefstal en plundering in het oude Rome

De straf die een dief kreeg, hing af van de aard van de misdaad. De afgebeelde rovers hing zeker een strenge straf boven het hoofd.

© Look and Learn/Bridgeman Images

Rovers schuilen in het donker

Ook in de buitenlucht moesten de Romeinen uitkijken, vooral ’s avonds. In de donkere steegjes wachtten overvallers op kwetsbare slachtoffers.

Volgens de satiricus Juvenalis maakte een man geen enkele kans als hij te maken kreeg met een overvaller die groter was dan hijzelf:

‘Of je nu iets zegt of niet, of in stilte probeert te ontsnappen, het maakt allemaal niet uit. Hij zal je hoe dan ook in elkaar slaan en je geld afpakken in ruil voor je vrijheid.’

Rome werd geteisterd door georganiseerde, gewelddadige bendes. Volgens de schrijver Suetonius stuurde keizer Augustus soldaten naar de zwaarst getroffen gebieden en liet hij de etablissementen sluiten van waaruit de misdaadbendes opereerden.

Ook de Romeinse provincies bleven niet gespaard. In 131 braken dieven in bij de inwoner Akous van Tabtynis. Ze sloegen hem bont en blauw en gingen ervandoor met de buit, die volgens het slachtoffer onder meer een toga, wat bier en zout omvatte.

En zelfs de gegoede burgerij zag er geen been in om te stelen als de gelegenheid zich voordeed.

Marcus Cicero beschuldigde landvoogd Verres van diefstal

In 70 v.Chr. verzamelde advocaat Marcus Cicero getuigenverklaringen van Sicilianen om hun landvoogd Gaius Verres te beschuldigen van uitbuiting.

© Classic Vision AGE/Imageselect

Rijken stalen het meest en kwamen ermee weg

Niet iedereen stal uit noodzaak. De Romeinse elite kon graaien als de beste, en generaal Quintus Caepio was de onovertroffen kampioen.

De Romeinse armen waren niet de enigen die stalen. De elite schuwde geen middel om zichzelf te verrijken op kosten van de gemeenschap.

Op Sicilië werd landvoogd Gaius Verres rond 70 v.Chr. stinkend rijk door de bevolking te chanteren. Zijn rijke vrienden hielden hem de hand boven het hoofd, tot de onkreukbare advocaat Marcus Cicero Verres betichtte van uitbuiting.

De ambtenaar Julius Licinus uit Gallië verging het beter. Rond het begin van de jaartelling liep hij binnen met de maandelijkse belasting door de Galliërs wijs te maken dat een jaar 14 maanden had.

De grootste graaier was echter de veldheer Quintus Caepio. Hij werd in 106 v.Chr. naar Tolosa gestuurd, nu Toulouse, om een opstand neer te slaan.

Caepio onderwierp de stad en trof een grote schat aan in de tempel, die toeviel aan de Romeinse staat. Volgens de geschiedschrijver Strabo lagen er 15.000 talenten (zo’n 500 ton) zilver en goud.

De Romeinse staatskas bleef echter gespeend van deze rijkdommen, want het transport werd aangevallen en de begeleidende soldaten werden gedood. Het edelmetaal verdween spoorloos, en velen verdachten Caepio.

Tijdens een diner bij keizer Claudius drukte de latere generaal Titus Vinius een gouden drinkschaal achterover.

‘Een daad die je van een slaaf zou verwachten,’ moppert de geschiedschrijver Tacitus.

De keizer besloot de legerleider met de lange vingers niet te vervolgen, maar te vernederen door hem opnieuw uit te nodigen.

‘De volgende dag gaf Claudius het bevel dat Titus als enige van simpel aardewerk moest eten,’ aldus Tacitus.

Dit soort gelegenheidsdiefstallen kwamen zo veel voor dat de Romeinen er moppen over vertelden. In een verzameling met Romeinse grappen en grollen laat een man een arts komen om zijn slechte ogen te behandelen.

De arts smeert een zalf in de ogen van de patiënt, zodat deze niets meer ziet, en gaat ervandoor met zijn lamp. De volgende dag komt de geneesheer terug bij de man om te vragen hoe het gaat.

‘Nou, sinds je zalf in mijn ogen hebt gesmeerd, zie ik zelfs mijn lamp niet meer,’ antwoordt de man.

Reizen is riskant

Door het Romeinse Rijk reizen was een hachelijke onderneming. Omdat er geen banken waren, moesten reizigers geld op zak hebben – en dat wisten de struikrovers.

De politicus Marcus Cicero klaagt in een brief dat een andere brief hem nooit bereikt heeft. Dat kwam omdat de vriend die de brief vervoerde, onderweg was overvallen.

Romeinse reizigers werden voortdurend overvallen

Romeinen die tussen de steden reisden, waren een makkelijke prooi voor struikrovers.

© Look and Learn/Bridgeman Images

Reizigers probeerden soms delen van hun vermogen te stallen bij zeelui, herbergiers of stalbazen. Zo wilden ze hun geld spreiden, maar het was een riskante strategie.

Volgens een wetstekst waren de ontvangers van het geld zelden te vertrouwen. Ze speelden vaak onder één hoedje met de dieven, zodat reizigers met een volle portemonnee helemaal kaalgeplukt konden worden.

Daarom werden grote sommen geld meestal gedeponeerd in Romeinse tempels, waar priesters en slaven de hele dag een oogje in het zeil hielden. Maar zelfs dat bood geen garantie.

Volgens een voorbeeld uit de Digesta, een verzameling Romeinse wetten en jurisprudentie, gaf een prominente familie op een dag een grote kist in bewaring in een tempel.

Toen het donker was, kroop er een jongeman uit de kist en graaide hij een aantal waardevolle voorwerpen bij elkaar, die hij weer meenam in de kist.

‘In één nacht bracht deze brand vele rijken aan de bedelstaf.’ De schrijver Herodianus over een brand in een grote tempel

Het was de bedoeling dat handlangers de kist zouden ophalen, maar er ging iets mis en de man werd voor straf verbannen.

Een ander gevaar in de tempels was brand. Zo brandde in 238 een van de grootste tempels van Rome af, inclusief alle waardevolle spullen die er lagen.

‘In één nacht bracht deze brand vele rijken aan de bedelstaf,’ meldt de ambtenaar en schrijver Herodianus.

Dieven worden verbannen

Ondanks al die diefstallen werd maar een fractie van de criminelen opgepakt, laat staan veroordeeld. Zolang de maatschappij niet ontwricht werd, maakten Romeinse rechters zich niet zo druk om de beslommeringen van het individu.

Uit antwoorden van het orakel van Astrampsychus – een wijze die de toekomst van betalende klanten voorspelde – blijkt hoe erg het gesteld was. Een van de meest gestelde vragen was: ‘Zal ik ooit terugkrijgen wat ik heb verloren?’

Het orakel probeerde het antwoord te geven dat het waarschijnlijkst was, en bij deze vraag luidde 70 procent van de antwoorden ronduit ‘nee’.

Zelfs burgers die erin slaagden hun klachten over diefstal op het bureau van de plaatselijke gouverneur te krijgen, waren niet verzekerd van hulp. Een Egyptische zaak sleepte zich 34 jaar voort, en toen er uitspraak werd gedaan, waren alle betrokkenen allang dood.

‘Gun degene – man of vrouw, slaaf of burger – die mij onrecht heeft aangedaan, slaap noch gezondheid.’ Romeinse vervloeking van een dief die een toga had gestolen

Uit wanhoop zochten de Romeinen hun toevlucht tot vervloekingen: magische spreuken op loden platen.

‘Gun degene – man of vrouw, slaaf of burger – die mij onrecht heeft aangedaan, slaap noch gezondheid, tenzij hij zichzelf bekendmaakt en het gestolene aflevert bij jouw tempel,’ schrijft iemand die van zijn tunica en toga was beroofd in een badhuis, waar de kleedruimte steevast zwart zag van de dieven.

De schrijver van een andere vervloeking wilde afstand doen van de gestolen goederen als de godin in kwestie de dief liet lijden:

‘Godin van het lot, ik geef je deze mantel en deze schoenen. Moge degene die ze weggenomen heeft met zijn eigen leven en bloed boeten.’

Er werd zoveel gejat uit badhuizen dat rijken een slaaf meebrachten die maar één taak had: de toga en sandalen van zijn meester bewaken. Minder welgestelden namen een openbare bewaker in de arm: een capsarius.

Dieven stalen uit Romeinse badhuizen

In de stad Herculaneum legden bezoekers van het badhuis hun spullen op planken in de kleedruimte. Vanwege de constante diefstallen moesten velen naakt naar huis lopen.

© akg-images/De Agostini Picture Lib./G. Dagli Orti

Deze bewakers waren echter zo onbetrouwbaar dat de keizer besloot dat de leider van de vigiles hen in de gaten moest houden:

‘Hij let ook op hen die tegen betaling op kleding passen in de badhuizen.’

Geen van deze maatregelen haalde echter veel uit. De diefstallen gingen gewoon door, op straat, thuis en in het badhuis. Wellicht probeerde een enkeling de boosdoener daarom te kijk te zetten.

‘Ampliatus Pedania is een dief,’ staat er kortweg op een muur in Pompeï.