Al eeuwenlang hadden de Cimbren een goed leven in het noorden van Denemarken. Elk jaar groeide het graan tot hoog boven de velden en iedereen had genoeg te eten.
Het waren goede tijden en er werden dan ook veel kinderen geboren. Maar de bevolking groeide zo snel dat de grond uitgeput raakte door de intensieve landbouw. Er brak een hongersnood uit en mensen en dieren kwamen om.
Rond 120 v.Chr. beseften de Cimbren dat het tijd was om op zoek te gaan naar een beter bestaan. Van handelaren die uit het zuiden waren gekomen om barnsteen en dierenhuiden te kopen, hadden ze gehoord over verre landen met vruchtbare grond en een prettig klimaat.

Toen de Cimbren door Europa trokken, sloten andere Germaanse stammen zich bij hen aan. De strijdmacht zou – inclusief vrouwen en kinderen – uit honderdduizenden mensen hebben bestaan.
De Cimbren verlangden naar de zoete vruchten en bedwelmende rode dranken waar de kooplui over vertelden. Ze hunkerden naar een beter leven en besloten te vertrekken – met duizenden tegelijk.
Het gerucht ging als een lopend vuurtje door de dorpen, en in het voorjaar laadden de Cimbren hun ossenkarren vol met al hun bezittingen. Hele dorpen werden verlaten terwijl de inwoners in een enorme karavaan over de hobbelige zandwegen van Jutland naar het zuiden trokken.
Zo ging het volgens historici toen zo’n 30.000 Cimbren rond 120 v.Chr. emigreerden uit het noorden van Jutland in het huidige Denemarken. Maar het is allemaal hoogst onzeker: het volk kende het schrift niet en liet geen monumenten achter. De stam is alleen bekend uit oude Romeinse geschriften.
VIDEO: Bekijk de plundertocht van de Cimbren
12 jaar lang zwierven de Cimbren door Europa op zoek naar een plek om zich te vestigen. En ze gingen een gevecht niet uit de weg.
Idee en productie: Jonas Sjöwall Haxø en Bue Kindtler-Nielsen
Romeinse Rijk was oppermachtig
Toen de Cimbren met hun karavaan richting het zuiden trokken, was het Romeinse Rijk oppermachtig.
De Romeinen hadden alle landen langs de noordkust van de Middellandse Zee veroverd, van Spanje tot Turkije, net als het huidige Tunesië in Noord-Afrika. Ze plunderden, inden belastingen en maakten mensen tot slaaf: Rome was een supermacht.
De noordgrens van het rijk liep langs de Alpen. De Romeinen hadden geen interesse in het grondgebied en de stammen aan de andere kant van deze bergketen. Ze zagen alle stammen als Kelten, die op militair, cultureel en politiek vlak ver achterliepen.
De Kelten hadden niet eens een rijk: elke stam had zijn eigen gebied – soms werkten ze samen, maar vaak waren ze in oorlog met elkaar. Terwijl de Romeinen grote steden hadden met prachtige tempels, paleizen, badhuizen, aquaducten, geplaveide straten, riolen en grote sportarena’s, leefden de Kelten in primitieve hutten van hout en turf.
En waar de Romeinse elite wijn dronk uit zilveren bekers en genoot van delicatessen op gouden borden, aten de Keltische koningen van een plank en dronken ze bier uit een houten nap.
De Romeinen wisten niets over de Cimbren en de andere Germaanse stammen in het noorden.

In 110 v.Chr. hadden de Romeinen net grote gebieden veroverd in Spanje, het huidige Turkije en Afrika. Maar de plunderende Cimbren maakten een einde aan de Romeinse zegetocht.
Andere stammen volgden de Cimbren
Tijdens de eerste winter sloegen de Cimbren hun kamp op langs de rivier de Elbe. Hier woonden de Teutonen, die gefascineerd raakten door de verhalen van de Cimbren over een nieuw land in het zuiden.
Waarschijnlijk sloten de Teutonen en de Cimbren een pact, maar ze gingen hun eigen weg richting het zuiden. De Cimbren volgden de Elbe, bereikten het huidige Tsjechië en volgden daarna de Donau naar de Balkan. De Teutonen trokken naar Zuid-Duitsland.
De Cimbren plunderden wat ze maar konden. Op de Balkan ontmoetten ze Keltische stammen die op de grens met het Romeinse Rijk woonden. Van gevangenen en handelaren hoorden de Cimbren waarschijnlijk over de rijkdom van de Romeinen. Die verhalen maakten indruk, want in 113 v.Chr. – na zeven jaar rondzwerven – verlegden de Cimbren hun koers. Ze trokken langs de rivier de Drau naar het westen en drongen het Romeinse Rijk binnen in de provincie Noricum (nu Oostenrijk).
‘Hun helmen leken op de kaken van verschrikkelijke roofdieren en ze hadden vreemde gedaantes.’ Plutarchus over de Cimbren
Ze vroegen de Romeinse consul Papirius Carbo om land, maar hij weigerde. Hij verklaarde hun zelfs de oorlog. Maar de consul had de Cimbren onderschat: bij de stad Noreia (tegenwoordig Neumarkt) werd het Romeinse leger in de pan gehakt.
Het nieuws over de nederlaag stuurde een schokgolf door Rome. De Cimbren waren ineens opgedoken als angstaanjagende barbaren uit een onbekend land in het noorden.
De Romeinse geschiedschrijver Livius meldde: ‘Een rondzwervend volk, Cimbren genaamd, trekt plunderend door Illyricum (de Balkan, red.). Ze versloegen de consul Papirius Carbo en zijn leger.’
Met een combinatie van ontzag en verwondering beschreef de Grieks-Romeinse historicus Plutarchus de oprukkende Cimbren: ‘Hun helmen leken op de kaken van verschrikkelijke roofdieren en ze hadden vreemde gedaantes. Boven op hun helmen zaten bosjes veren als een soort vleugels.’
Dat betekent waarschijnlijk dat de Cimbren hun helmen hadden versierd met gesmede details, zoals wolfs- of berenkoppen. Daarnaast droegen Cimbrische soldaten maliënkolders en waren ze uitgerust met speren, zwaarden en schilden.

De Cimbren waren vooral berucht vanwege hun priesteressen. Zij offerden krijgsgevangenen en voorspelde de toekomst met het bloed van gevangenen.
Een andere auteur, Strabo, beschreef de vrouwen van de Cimbren: ‘Hun vrouwen worden geleid door priesteressen. Die droegen witte gewaden en mantels van het fijnste linnen, vastgezet met spelden. Om hun middel droegen ze bronzen riemen, maar hun voeten waren bloot.’
De Cimbrische priesteressen hadden een groot bronzen vat bij zich, dat diende voor mensenoffers. Krijgsgevangenen moesten knielen, waarna een priesteres hun keel doorsneed en het bloed in het vat stroomde. Uit de damp van het warme mensenbloed lazen de priesteressen de toekomst af.

Tijdens een plundertocht in de Balkan veroverden de Cimbren dit Keltische vat en namen het mee terug naar huis. Deze Ketel van Gundestrup werd in 1891 gevonden in het noordwesten van Denemarken.
Leger van Cimbren en Teutonen
Na hun overwinning in Noreia hadden de Cimbren Noord-Italië binnen kunnen vallen, maar ze hielden zich schuil ten noorden van de Alpen. Waarschijnlijk wisten ze dat het Romeinse Rijk enorm groot was en een sterk leger had. Alleen konden de Cimbren niet tegen de Romeinen op, maar met hun Germaanse vrienden, de Teutonen, misschien wel.
Het was een strategische keuze, want de Cimbren wisten dat de Teutonen intussen Zuid-Duitsland hadden bereikt en daar een groot kamp hadden opgeslagen.
Ten noorden van de Alpen werd de karavaan nog groter, omdat veel mannen van de Keltische stam de Helvetii zich erbij aansloten.
De Helvetii hadden al vaker tegen de Romeinen gevochten, en ze sloten zich dus maar wat graag aan bij de Cimbren in de strijd tegen hun gemeenschappelijke vijand. Ook zagen de Helvetii al het goud en de kostbaarheden die de Cimbren hadden verzameld, waardoor ze nog meer zin kregen in een plundertocht tegen het Romeinse Rijk.

De Cimbrische krijgers stonden bekend om hun ronde, houten schilden met metalen schildknop.
Hoe groot de karavaan van Cimbren, Teutonen en Helvetii was, weten we niet, maar het zullen ongeveer 80.000 strijders zijn geweest. Bovendien gingen minstens twee keer zo veel ‘burgers’ – herders, slaven en handelaren – mee als hulptroepen. En dan waren er nog vrouwen, kinderen en ouden van dagen.
De Cimbren, Teutonen en hun bondgenoten staken de Rijn over bij Straatsburg en trokken via de Rhônevallei naar Marseille in Zuid-Frankrijk. Al vóór onze jaartelling was Marseille een belangrijke havenstad en het centrum van de Romeinse provincie Gallia Narbonensis.
De Germaanse barbaren trokken op tegen Rome, en de Romeinen bereidden zich voor op oorlog.

Deze stier werd gevonden in een moeras in Noord-Denemarken.
God was een stier
‘De Cimbren zwoeren bij de koperen stier, die later als buit werd meegenomen,’ schreef de Romeinse historicus Plutarchus na de nederlaag van de Cimbren bij Vercellae in Noord-Italië.
Tijdens hun tocht hadden de Cimbren deze grote stier met zich meegenomen. Nu belandde hij als oorlogsbuit in de woning van een Romeinse officier.
De stier werd door veel Germaanse stammen vereerd. Voor de Kelten was het een heilig dier, en ook in Denemarken hebben archeologen kleine stierenkoppen gevonden. Het geloof in de stier was waarschijnlijk ingegeven door de wilde oeros, die volgens de oude stammen het wildste en gevaarlijkste dier was.
Barbaren zwierven plunderend rond
Tussen 109 en 105 v.Chr. vochten de Romeinen in Zuid-Frankrijk twee grote veldslagen uit tegen de Cimbren. En ze verloren ze allebei.
Tijdens de laatste kwamen 80.000 Romeinse soldaten en 40.000 hulptroepen om. Het was een enorme vernedering volgens de Romeinse schrijver Orosius, die meldde dat slechts tien Romeinen de slag overleefden.
Het nieuws veroorzaakte opnieuw paniek in Rome, aldus Orosius: ‘In Rome was niet alleen veel verdriet, maar ook angst dat de Cimbren de Alpen zouden oversteken en Italië zouden binnenvallen.’
Volgens de Romein Livius was de leider van de Cimbren een jonge en wrede man, Boiorix. Na de veldslag werd de Romeinse bevelhebber Scaurus gevangengenomen en ondervraagd door Boiorix. Scaurus adviseerde hem Italië niet binnen te vallen omdat hij het land nooit zou veroveren. Even later werd de legerleider door Boiorix geëxecuteerd.

Zo’n 50 jaar na de Cimbrische Oorlog plaatsten de Romeinen deze steen in het huidige Beieren. Hij markeerde de grens tussen het Romeinse Rijk en de Germaanse stammen in het noorden.
Andere Romeinse gevangenen ondergingen hetzelfde lot – ze werden opgehangen of doodgestoken. Alle buit – Romeinse wapens, paarden en munten – werd in de Rhône gegooid als offer aan de Cimbrische goden.
De Cimbren hadden het Romeinse leger nu drie keer verslagen – één keer in Oostenrijk en twee keer in Zuid-Frankrijk – maar ze durfden de Alpen nog steeds niet over te steken.
Misschien had het advies van Scaurus toch indruk gemaakt op Boiorix en Teutobod, de leider van de Teutonen. Hoe dan ook, de stamhoofden hielden het voorlopig bij plunderingen en verwoestingen in Frankrijk en Noord-Spanje.

De Cimbren kwamen uit Noord-Denemarken. We weten niet waarom ze op pad gingen, maar mogelijk waren er overstromingen in het gebied.
Marius’ leger verslaat de Teutonen
In 201 v.Chr. bereidden Boiorix en Teutobod – nadat ze het hele gebied tussen België en Noord-Spanje hadden geplunderd – een invasie van Italië voor. De stammen splitsten zich in twee groepen op. Terwijl Teutobod via de Rhônevallei naar de Alpen in Zuid-Frankrijk trok, gingen Boiorix en zijn Cimbren naar de noordkant van de Alpen, om via de Brennerpas Italië binnen te vallen.
Het was een goed plan: de stammen zouden de Romeinen op twee fronten aanvallen. Maar dit keer werden de Romeinen geleid door de ervaren bevelhebber Gaius Marius, die een paar jaar eerder de Noord-Afrikaanse koning Jugurtha had verslagen.
Het leger van Marius was heel gedisciplineerd. In plaats van slaven en dienaren te gebruiken, moesten de soldaten zelf hun uitrusting dragen.
‘Ze moesten hardlopen en lange dagmarsen afleggen, en hij dwong ze om hun eigen uitrusting te dragen en zelf hun eten klaar te maken.’ Plutarchus over hoe Marius het Romeinse leger trainde
Plutarchus schreef over het leger van Marius: ‘Ze moesten hardlopen en lange dagmarsen afleggen, en hij dwong hen om hun eigen uitrusting te dragen en zelf hun eten klaar te maken. Daarom werden deze mannen later ‘Marius’ muilezels’ genoemd, omdat ze stilzwijgend al zijn bevelen opvolgden.’
Door de tactiek van Marius waren de Romeinse soldaten minder afhankelijk van logistieke troepen, en dus wendbaarder bij de confrontatie met een vijandelijk leger. Ze hoefden niet te wachten op voorraden, maar konden direct de aanval inzetten.
De Romeinse soldaten, die zichzelf ‘muilezels van Marius’ noemden, moesten honderden kilometers richting de Alpen marcheren. Dat maakte ze hard en gedisciplineerd.
Bovendien nam Marius arme Romeinen op in zijn leger. Voorheen werden de armen niet opgeleid tot soldaten omdat ze dan hun vaardigheden zouden kunnen gebruiken om in opstand te komen tegen de elite. Maar door Marius’ discipline veranderden deze plebejers in bikkelharde beroepssoldaten – die later de ruggengraat werden van de Romeinse legioenen.

De Teutonen werden verslagen tijdens de Slag bij Aquae Sextiae. Hun leider Teutobod werd gevangengenomen en waarschijnlijk geëxecuteerd.
Met dit gemotiveerde leger trok Marius in Zuid-Frankrijk ten strijde tegen de Teutonen om hun invasie in Italië te stoppen. De twee legers ontmoetten elkaar aan de Franse kant van de Alpen, ten noorden van Marseille.
Marius stelde het grootste deel van zijn leger op en liet de Teutonen aanvallen. Zijn soldaten hielden stand en staken de aanstormende Teutonen neer. Tegelijk wist een Romeinse eenheid achter de Teutonen te komen. Door deze hinderlaag viel het Teutoonse leger uiteen en sloeg het op de vlucht.
Volgens Plutarchus werden 100.000 Teutonen neergestoken. Hun koning Teutobod werd gevangengenomen en waarschijnlijk geëxecuteerd in Rome.

De Romeinse Gaius Marius maakte in 101 v.Chr. een einde aan de opmars van de Cimbren.
Redder van Rome leidt burgeroorlog
Gaius Marius kwam uit een Romeinse boerenfamilie. Dankzij zijn strategische inzicht maakte hij snel carrière in het leger.
Van 107 tot 105 v.Chr. leidde hij het Romeinse leger in de strijd tegen de Noord-Afrikaanse koning Jugurtha. Later werd hij aangesteld om de Teutonen en Cimbren te verslaan. Zijn overwinningen maakten hem zo populair dat hij zeven keer tot Romeins consul werd verkozen – meer dan welke andere Romein dan ook. Marius was een man van het volk, maar maakte veel vijanden onder de Romeinse elite.
Zijn belangrijkste tegenstander was de Romeinse generaal Sulla, die in 87 v.Chr. Rome binnenviel en Marius dwong naar Afrika te vluchten. Toen Sulla met zijn leger naar Griekenland vertrok, wist Marius Rome te heroveren. Maar hij begon krankzinnig te worden en zag achter elke boom een vijand. Hij voerde een schrikbewind van twee weken en executeerde al zijn vermeende tegenstanders, tot hij zelf stierf – vermoedelijk een natuurlijke dood.
Cimbren vallen op sleeën Italië binnen
In juli 101 v.Chr. staken de Cimbren de Alpen over. Boiorix wist dat de Teutonen verslagen waren, maar dat hield hem niet tegen.
De Romeinen probeerden de belangrijkste bergpassen te versterken, maar volgens Plutarchus was dit geen probleem voor de Cimbren. Zij konden zich snel over ijs en diepe sneeuw verplaatsen. ‘Bovendien gingen ze op hun brede schilden liggen en gleden ze langs steile bergwanden en diepe ravijnen.’
De Cimbren sleeden gewoon om de Romeinse verdediging heen, en de Romeinen moesten hun bergpassen opgeven. Ze wilden voorkomen dat hun troepen over een te groot gebied verspreid raakten en gingen de confrontatie liever aan op een gewoon slagveld.

De Romeinen schrokken zich wild toen ze de Cimbren op hun sleeën zagen. Ze leken totaal geen last te hebben van de kou.
De Cimbren bereikten de Povlakte, waar ze verschillende steden veroverden en hun kamp opsloegen. Ze hadden hun doel bereikt en genoten van la dolce vita, dronken wijn en bezochten de badhuizen. Maar volgens de Romeinse historicus Orosius werden de Cimbren lui van alle luxe:
‘Deze strijders werden verwijfd van het zachte klimaat en de overvloed aan drank en voedsel,’ schrijft hij.
Opnieuw werden Marius en zijn ‘muilezels’ op de vijand afgestuurd. Hij stelde zijn leger op in de mist bij de stad Vercellae in Noord-Italië. De Cimbren wisten van niets, maar toen de mist optrok en ze het enorme Romeinse leger zagen, sloeg de paniek toe.
Een aantal van hen dacht buiten de gebaande paden en bond zich met kettingen aan elkaar vast. Het idee was om een sterke linie te vormen die de Romeinse soldaten kon tegenhouden – en te voorkomen dat ze zelf op de vlucht zouden slaan.
De ‘ketting’ hield even stand, maar de Romeinen wonnen steeds meer terrein. Uiteindelijk moesten de Cimbren het opgeven.

Na zijn overwinning op de Cimbren kreeg Marius veel aanzien en macht in Rome.
Ze probeerden dekking te zoeken achter de wagens, die als verdedigingswerk waren opgesteld. Maar nu pakten de Cimbrische vrouwen, die in de wagens waren achtergebleven, de wapens op. Ze staken hun eigen mannen neer om te voorkomen dat ze het slagveld zouden ontvluchten. De vrouwen vochten ook tegen de Romeinen: ze gooiden met speren en hieuwen met zwaarden terwijl ze bovenop de wagens stonden.
Maar de Romeinen braken hun verzet door een groep Cimbrische vrouwen te scalperen. De vrouwen beseften dat de strijd verloren was. Ze doodden hun eigen kinderen en pleegden vervolgens zelfmoord met messen of door zich op te hangen.
‘Een vrouw had een galg om de nek van haar twee zoons gedaan en de touwen aan haar eigen voeten gebonden. Toen ze van de kar sprong om zichzelf op te hangen, hing ze ook haar eigen kinderen op,’ vertelt Orosius.

De oorspronkelijke landkaart van Denemarken die de Romeinse geograaf Ptolemaeus in 150 n.Chr. tekende is verloren gegaan. Maar er zijn wel kopieën van het document bewaard gebleven.
Eerste landkaart van Denemarken
Rond 150 n.Chr. maakte de Grieks-Romeinse geograaf Ptolemaeus de eerste landkaart van Denemarken. De kaart laat zien dat de barbaren uit het noorden een grote indruk hadden gemaakt op de Romeinen. Ptolemaeus noemde Denemarken namelijk ‘het Cimbrische schiereiland’.
De Romein was zelf nooit in Noord-Europa geweest. Waarschijnlijk tekende hij de kaart op basis van de gegevens die een Romeinse scheepsexpeditie in 5 n.Chr. had verzameld. Die expeditie moest informatie vergaren over hun oude vijand, de Cimbren.
Ze kregen te horen dat deze stam nog steeds leefde in het noorden en midden van Denemarken.
Cimbren worden uitgeroeid
Historici vermoeden dat er die dag zo’n 50.000 Cimbren sneuvelden op de Povlakte. De Romeinen namen 40.000 van hen gevangen, die eindigden als gladiatoren of slaven.
Daarmee was de grote Cimbrische veldtocht tot een einde gekomen. Er waren nog maar ongeveer 6000 Cimbren over. Die waren achtergebleven ten oosten van de Rijn om de oorlogsbuit te bewaken. Ook in Denemarken waren er nog Cimbren , maar die werden langzaam maar zeker opgeslokt door andere stammen en verdwenen uit de geschiedenis.