Terwijl een overmacht aan getatoeëerde krijgers al brullend in steeds nieuwe groepjes van de berg Mons Graupius af stormt om de legionairs te verslaan, beklimmen de Romeinse soldaten stukje bij beetje de helling in het noorden van Schotland.
De strijdwagens van de stamleden zijn allang uitgeschakeld op deze najaarsdag in 83 n.Chr., en de geschrokken paarden zaaien af en toe paniek in hun gelederen. De langharige Caledoniërs, zoals de Romeinen de Keltische stammen uit het noorden van Brittannië noemen, vechten echter dapper door. Zonder harnas en met ontbloot bovenlijf nemen ze het op tegen de Romeinse huurlingen.

In 83 n.Chr. vochten 30.000 Caledonische krijgers een enorme slag uit met een Romeins invasieleger.
De ene Caledonische aanvalsgolf na de andere probeert door de Romeinse linies te breken. Het gekletter van zwaarden resoneert in de Hooglanden, en het lawaai van het gevecht dat zich op de berghelling afspeelt, mengt zich met de diepe tonen van de Keltische luren. Het resultaat is een oorverdovende kakofonie.
Eén man heeft het overzicht behouden: de Romeinse bevelhebber Gnaeus Julius Agricola. De veldslag is het toppunt van zijn carrière, en hij weet dat hij zichzelf onsterfelijk zal maken als hij het leger van de verenigde Kelten weet te verslaan. Hij zal de man zijn die de Romeinse verovering van Brittannië afmaakte. Maar als hij faalt, is zijn loopbaan voorbij en is de verspreiding van de superieure Romeinse beschaving op vernederende wijze gedwarsboomd.

De belangrijkste bron van informatie over Agricola is zijn schoonzoon, de historicus Tacitus.
De Slag bij Mons Graupius is vandaag de dag in nevelen gehuld, en de enige overgeleverde beschrijving van de strijd is die van de Romeinse historicus Tacitus (56-120).
De veldtocht van Agricola en deze slag boden een unieke kans. Maar als het misliep, moesten de Romeinen zij aan zij leven met vijandige buren, die elk moment de grens konden oversteken om dood en verderf te zaaien in de goed geoliede samenleving in deze uithoek van het Romeinse Rijk.
Noordelijke voorpost biedt kansen
Gnaeus Julius Agricola kwam in 40 ter wereld in de provincie Gallia Narbonensis aan de Middellandse Zee (nu de Provence in Frankrijk). Hij was de zoon van een rijke senator en had dus een goede uitgangspositie om het ver te schoppen in het Romeinse Rijk, maar dat hij op een dag een hoofdrol zou spelen in het verre Brittannië en daar als enige Romein drie keer zou dienen, had niemand kunnen bevroeden.
Agricola was pas drie toen de soldaten van keizer Claudius het eiland binnenvielen. Ze stichtten er de stad Londinium en maakten het zuidoosten van het huidige Engeland tot een Romeinse provincie.

Caesar was de eerste Romeinse legerleider die op expeditie ging in Brittannië. Hij hoopte er edelmetalen te vinden.
Om het gebied in handen te houden, had Claudius veel hoogopgeleide burgers nodig voor het leger en het plaatselijke bestuur, en het gerucht dat er carrière te maken viel in de noordelijke uithoek van het rijk bereikte vast ook Massilia, het huidige Marseille, waar Agricola op school zat. We weten in ieder geval dat hij in 58, op zijn 18e, naar Brittannië reisde om te dienen als krijgstribuun: een legerofficier met bestuurstaken onder de gouverneur.
Toen Agricola aankwam in Londinium, woonden er nog vele Keltische stammen op het eiland, die van de Romeinen Latijnse namen kregen als Durotriges, Trinovantes en Catuvellauni. Veel stammen in het zuiden dreven al jarenlang handel met het Romeinse Gallië aan de overkant van het Kanaal, en zij erkenden het Romeinse gezag in ruil voor bescherming en handelsmogelijkheden.
Maar de stammen in de bergen van Wales en de streek rond het huidige York waren lang niet zo meegaand, en in de jaren 60 n.Chr. hadden de Romeinse legionairs hun handen vol aan deze gebieden. Daarom hielden ze zich nog niet bezig met de allernoordelijkste regionen. De geschiedschrijver Tacitus vatte de geleidelijke uitbreiding van de kolonie kort en bondig samen: ‘Naties werden veroverd en garnizoenen versterkt.’

Caesar viel Engeland twee keer binnen, maar beide keren keerde hij terug zonder het eiland te hebben onderworpen.
Julius Caesar was als eerste in Engeland
De Slag bij Mons Graupius in 83 n.Chr. was het hoogtepunt van de jarenlange opmars naar het noorden van Romeinse legionairs.
In 55 v.Chr. stak Julius Caesar met een leger over naar Brittannië, maar hij maakte iets ten noorden van de Theems rechtsomkeert. Volgens de filosoof Cicero was hij teleurgesteld omdat er weinig goud en zilver op het eiland te vinden waren. Maar Caesar had Brittannië op de kaart gezet in Rome, en in 43 n.Chr. wist keizer Claudius een Romeinse kolonie in het zuidoosten van Engeland te vestigen.
Gedreven door hun veroveringsdrang en de wil om de pax romana (de Romeinse vrede) te verspreiden, lijfden de Romeinen ook Wales en Noord-Engeland in bij hun kolonie. In de tijd van keizer Nero (54-68) werd de provincie verwaarloosd, en in 61 leidde de Britse koningin Boudica een bloedige, maar mislukte opstand.
Nero’s opvolger Vespasianus wilde de klus afmaken, en in 77 viel Agricola Caledonië binnen, nu Schotland. Zes jaar later versloeg hij een Caledonisch bondgenootschap onder leiding van stamhoofd Calgacus.
Veel details over het leven van Agricola zijn nog onbekend, en de belangrijkste bron (De vita Iulii Agricolae, Over het leven van Julius Agricola), moet met een korreltje zout genomen worden, want schrijver Tacitus was de schoonzoon van Agricola. Hij dikte de prestaties van zijn beroemde schoonvader vast een beetje aan, maar hij baseerde zich wel op ware gebeurtenissen.
Volgens moderne historici maakte Agricola het conflict tussen Romeinen en Kelten van dichtbij mee. In 61 kwamen koningin Boudica en haar Iceni in opstand ten noorden van Londinium. Agricola zou bij de bloedige gevechten betrokken zijn geweest, waarbij 70.000 doden vielen.
Keizer Vespasianius stuurt zijn vriend
Daar liet Agricola zich blijkbaar niet door afschrikken. Toen hij na zijn diensttijd teruggekeerd was naar Rome, wachtte hij tot de volgende kans zich aandiende om naar de Britse Eilanden af te reizen. Dat gebeurde in 69, toen Vespasianus, een vriend van de familie, na de dood van de tirannieke Nero op de keizerlijke troon kwam.
Na vele jaren van chaos in het Romeinse Rijk was Vespasianus uit op rust en stabiliteit, en daarbij hoorde de volledige controle over Brittannië.
Een ervaren Engelandganger als Agricola kwam daarbij goed van pas. In 70 stuurde de keizer zijn vriend, die inmiddels getrouwd was met de jonge Domitia, naar Brittannië. Agricola werd er commandant van XX Valeria Victrix, een legioen dat vooral in Wales ingezet was.
Deze keer richtten de Romeinen zich op Noord-Engeland, waar in 71 een burgeroorlog uitbrak onder de Brigantes. De koningin van dat volk, Cartimandua, was een bondgenoot van Rome. Omdat zij hun vriendelijk gezind was, hadden de Romeinen het nooit nodig gevonden om het grondgebied van de Brigantes te veroveren, maar de onrust gaf gouverneur Petilius Cerialis een gelegenheid om binnen te vallen.

De Romeinen brachten hun rioleringen, badhuizen en theaters mee naar Brittannië, waar ze ook prachtige villa’s bouwden.
Romeinen creëerden Brittannië
Brittannië was de noordelijke voorpost van het Romeinse Rijk. Tacitus schreef over het eiland:
‘Het weer is weerzinwekkend met veel regen en mist, maar het is er niet extreem koud.’
Volgens de schrijver leefden er stammen op het eiland, zoals de Siluren met hun ‘donkere gezichten’ in het huidige Wales en de Caledoniërs met ‘roodachtig haar’ in het huidige Schotland.
Vooral de Britse strijdwagens maakten indruk: ‘Sommige stammen hebben strijdwagens. De edelman stuurt, en zijn ondergeschikten vechten.’
Tacitus was echter niet te spreken over de organisatie van de gemeenschappen:
‘Ooit gehoorzaamden ze koningen. Nu bestaan ze uit clans onder rivaliserende leiders. In feite heeft hun gebrekkige samenwerking ons nog het meest geholpen bij onze oorlog tegen hun sterkste naties.’
Uit de beknopte beschrijving van Tacitus blijkt dat Agricola Cerialis hielp de opstandige Brigantes te onderdrukken:
‘Cerialis deelde vaak zijn legers met hem om zijn waarde te testen, en toen hij (Agricola, red.) de proef had doorstaan, liet hij hem soms grotere eenheden leiden.’
Of de legerleider helemaal tot in Schotland kwam voor het einde van de veldtocht is niet duidelijk. Toen de opstand was neergeslagen, werd het territorium van de Brigantes ingelijfd bij het Romeinse Rijk, waarna Agricola met zijn gezin opnieuw Brittannië verliet.
In de eerste helft van 77 huwelijkten hij en zijn vrouw Domitia hun dochter Julia uit aan de latere geschiedschrijver Tacitus, en Agricola kon terugkeren naar het noordelijkste front van het rijk, deze keer als de officiële gouverneur van keizer Vespasianus.
Caledonië moet stap voor stap veroverd
Toen Agricola in de zomer van 77 voor de derde keer in Brittannië arriveerde, waren de Romeinse soldaten op het eiland volgens Tacitus lui geworden. De voormalige gouverneur Frontinus had Wales grotendeels onderworpen, en omdat het ook in Noord-Engeland rustig was, zaten de troepen in hun kampen duimen te draaien.
Agricola wilde weer actie. Vlak na aankomst trok hij met een leger het uiterste noorden van Wales binnen, waar de eerder opstandige Ordovices nog hun eigen gang gingen. Zijn leger moordde de stam uit en achtervolgde de laatste Ordovices tot op het eiland Anglesey, dat Agricola onder Romeinse controle bracht.
Keizer beschikte over Caledonië
De Romeinen waren militair veel sterker dan de Caledonische stammen, maar de kwestie van de inlijving van het gebied werd niet op het slagveld beslist.

Vespasianus (9-79 n.Chr.) – Romeinse keizer
In december 69 n.Chr. kwam Vespasianus na een bloedige machtsstrijd op de Romeinse troon. Hij wilde de puinhopen van 14 jaar Nero opruimen en stuurde zijn vriend Agricola naar Brittannië om zijn macht in de provincie uit te breiden.

Agricola (40-93) – Romeinse legerleider
Na een glansrijke carrière werd Agricola, de zoon van een senator, in 77 gouverneur van Brittannië. Volgens zijn schoonzoon Tacitus werd keizer Domitianus later jaloers op de succesvolle Agricola en riep hij hem terug na de verovering van Caledonië.

Calgacus (gestorven in 83?) – stamhoofd
Zijn naam betekent ‘zwaardvechter’, en volgens Tacitus leidde hij het verbond van de Caledonische stammen tijdens de Slag om Mons Graupius. Hoe het Calgacus na het gevecht tegen de Romeinen in 83 verging, is echter onbekend.
Vespasianus wilde het hele eiland onder zijn gezag hebben, maar we weten niet of Agricola gevolg gaf aan een rechtstreeks bevel van de keizer toen hij in 78 Caledonië binnentrok. Hoe het ook zij, volgens Tacitus ging hij recht op zijn doel af in het zuidelijkste deel van het gebied, nu de Southern Uplands tussen Newcastle en Edinburgh:
‘Toen de zomer kwam en hij zijn leger op de been had gebracht, was hij alomtegenwoordig tijdens de mars. Hij zocht de kampplaatsen uit en verkende zelf riviermondingen en bossen. Op geen enkel moment gaf hij de vijanden rust: hij voerde plotselinge aanvallen uit om te plunderen. En toen hij hen genoeg geterroriseerd had, toonde hij hun hoe aantrekkelijk een vrede was door zich terughoudend op te stellen. Daardoor zagen veel gemeenschappen af van geweld en leverden ze gijzelaars uit.’
Agricola verzekerde zich van de loyaliteit van de onderworpen stammen door militaire bruggenhoofden te vestigen. Volgens Tacitus werd de hele streek ‘zeer zorgvuldig omringd met garnizoenen en forten. Een nieuw deel van Brittannië was nog nooit op zo’n rustige manier onderworpen.’
Er zijn sporen van Romeinse forten gevonden die de woorden van Tacitus kracht bijzetten, en volgens sommige historici liet Agricola zelfs elke circa 50 kilometer een fort bouwen van Chester en York in Noord-Engeland tot het zuiden van Caledonië. Dat zou een voorbereiding op een grootse invasie van de Hooglanden zijn geweest.
Opeenvolgende keizers geven steun
Het grootste deel van Caledonië was echter nog onbekend terrein voor de Romeinen. Daarom kon Agricola zijn ambitie om het hele noordelijke deel van het eiland te veroveren nooit verwezenlijken in één Romeins oorlogsseizoen, dat normaal van de lente-equinox tot de herfstequinox duurde.
In juni 79 stierf keizer Vespasianus, maar Agricola liet zich niet uit het veld slaan door het wegvallen van zijn machtige vriend. Datzelfde jaar trok hij verder naar het noorden. Volgens Tacitus ‘terroriseerde Agricola de volken helemaal tot aan de Taus (de rivier de Tay, red.)’, even ten noorden van het huidige Edinburgh.
Die volken verzetten zich nauwelijks. Op luchtfoto’s uit de jaren 1970 zijn twee tijdelijke kampen te zien, en een datering van potscherven uit een ervan bevestigt het tijdstip van Agricola’s opmars naar de Tay.
‘Overal waren wapens, lijken, verminkte lichaamsdelen en bebloede aarde.’ Tacitus beschreef het slagveld na de Slag bij Mons Graupius
Agricola bleef het zuiden van Caledonië onveilig maken onder de volgende keizer, Vespasianus’ 39-jarige zoon Titus, en in 80 bouwde hij vestingen ten noorden van het huidige Glasgow.
Een jaar later overleed Titus plotseling en kwam zijn broer Domitianus op de troon. Ook hij steunde het offensief van Agricola, en in 82 trof de legerleider voorbereidingen om heel Caledonië in te nemen.
De gouverneur bracht deze keer een vloot schepen mee, die langs de kust met de oprukkende soldaten meevoeren. Volgens Tacitus stonden de Caledoniërs versteld van de aanblik van de vloot.

In zes jaar tijd, van 77 tot 83 n.Chr., veroverden de troepen van Agricola Caledonië, het huidige Schotland.
Agricola stuurde zijn troepen opnieuw naar de Tay. Archeologen hebben in dit gebied 120 veldovens gevonden, die tijdens deze veldtocht zouden zijn gebruikt. Maar de plaatselijke stammen begonnen zich nu te roeren, en de noordelijke Romeinse forten werden meermaals aangevallen. Volgens Tacitus probeerden enkele officieren Agricola ertoe te bewegen het offensief af te breken, maar dat was vergeefs. Hij wilde laten zien wat hij waard was en trok verder naar het noorden.
Op een nacht werden de Romeinen aangevallen door Caledoniërs, maar na een kort en fel gevecht werden die verjaagd. Het was nu wachten op de grote, beslissende veldslag.
Stammen vormen bondgenootschap
In het noorden van Caledonië begonnen de Keltische stammen ’m te knijpen. Toen Agricola in 82 de verovering van het hele gebied voorbereidde, brachten de stamhoofden mannen op de been om de beslissende confrontatie met de Romeinen aan te gaan. Er is maar bar weinig bekend over de tegenstanders van Agricola, die door Tacitus alleen ‘de inwoners van Caledonië’ genoemd worden.
Net als de Kelten die op het Europese vasteland woonden, waren de Caledoniërs bekwame handwerkslieden. Uit archeologische vondsten blijkt dat ze hekken om hun graanvelden bouwden, voedsel in kelders opsloegen, in ronde lemen huizen met strodaken woonden en forten van steen hadden.

De Caledonische krijgers stonden vóór de veldslag opgesteld op de berghelling.
Romeinen hakten stammen in de pan
Op de berg Mons Graupius gingen Romeinse huurlingen de confrontatie aan met de Caledoniërs, maar de strijdlustige stamleden waren niet opgewassen tegen de Romeinse uitrusting en discipline.
Zo’n 30.000 Caledoniërs stonden volgens Tacitus op de berg Mons Graupius toen Agricola met zijn leger naderde. Op de vlakte voor de berg reden de Caledonische strijdwagens heen en weer. Terwijl Agricola en zijn legionairs toekeken, marcheerden 8000 Romeinse huurlingen over de vlakte en maakten de snelle Romeinse ruiters korte metten met de strijdwagens.
Toen de partijen binnen schootsafstand van elkaar waren, bestookten ze elkaar met pijlen. Daarna begonnen de man-tegen-mangevechten, waarbij de slecht uitgeruste Caledoniërs bij bosjes sneuvelden. De Romeinse huurlingen waren beter bewapend en getraind.
In paniek stuurde legerleider Calgacus zijn laatste troepen aan twee kanten van de berg af om de Romeinen in de tang te nemen. Maar Agricola stuurde zijn ruiters eropaf om de aanval af te slaan. De Caledoniërs staakten de strijd en ontvluchtten het slagveld, achtervolgd door Romeinse ruiters.
Caledonië was een lappendeken van stammen, die niet gewend waren samen tegen een vijand van buitenaf te vechten. In deze tijd van crisis zetten ze zich echter over hun onderlinge geschillen heen. Volgens Tacitus bestond het gezamenlijke leger uit 30.000 krijgers en stond het onder leiding van Calgacus, ‘een vooraanstaand man onder leiders, zowel qua moed als qua afkomst’.
De Caledoniërs kregen hulp uit onverwachte hoek. Voordat de veldslag begon, moest Agricola in 82 een deel van zijn leger afstaan. Domitianus was een oorlog begonnen tegen de Germaanse Chatten ten noorden van de Rijn, en daartoe werden er troepen uit andere streken overgeplaatst. Agricola moest de confrontatie met Calgacus dan ook met een verzwakt leger aangaan.
Bloed vloeit op onbekende berg
Agricola trok langs de kust op naar het noorden, zodat zijn schepen de legionairs op het land konden volgen. Het leger telde zeker 8000 huurlingen van het continent, 3000 ruiters aan de flanken en een onbekend aantal Romeinse legionairs. Naar schatting was de hele colonne 15 kilometer lang. Na vele dagen lopen kwam Agricola volgens Tacitus aan bij ‘Mons Graupius, waar de vijand al stellingen betrokken had’.
Volgens Tacitus waren de meer dan 30.000 strijders van de vijand ‘zeer strijdbaar’ en waren ze gedecoreerd. Daarmee bedoelde hij dat ze tatoeages hadden.
De Slag bij Mons Graupius is alleen bekend uit de geschriften van Tacitus, en archeologen zijn er tot nu toe niet in geslaagd er fysieke sporen van te vinden. Volgens de meeste historici vond de veldslag plaats in de tweede helft van 83, maar sommigen denken dat het een jaar later was. Omdat de Caledonische elitestrijders strijdwagens met paarden gebruikten, moet er een vlak terrein aan de voet van de berg zijn geweest, en volgens één theorie duidt Mons Graupius de heuvelrug Bennachie bij het huidige Aberdeen aan.
Aan de hand van Tacitus en de kennis over de Romeinse en Caledonische uitrusting kunnen we wel zeggen dat de strijd zeer bloedig was. Voordat de slag begon, stonden de Caledoniërs in grote groepen op de berghelling. Op de vlakte tussen hen en het Romeinse leger reden de strijdwagens heen en weer.

De Caledoniërs konden niets uitrichten tegen de Romeinse cavalerie.
Aan het begin van de slag schakelden de Romeinse ruiters de strijdwagens een voor een uit, en beide partijen bestookten elkaar met speren. Vervolgens zette Agricola zijn infanteristen in beweging, en even later was de Romeinse oorlogsmachine op weg omhoog.
De man-tegen-mangevechten waren zwaar voor de Caledoniërs, die geen harnas hadden en vaak zelfs met ontbloot bovenlijf vochten. Ze hadden slechts een klein schild om zich te beschermen. De Romeinen hadden kortere zwaarden, maar droegen wel een harnas en vormden samen een geoliede machine. Vooral de huurlingen van Agricola hakten de Caledoniërs in de pan.
Uit wanhoop stuurde Calgacus het merendeel van zijn strijders van de berg af om de Romeinen in de flanken aan te vallen, maar Agricola zag het aankomen en dirigeerde zijn ruiters ernaartoe. De Caledonische voetsoldaten sloegen op de vlucht voor de Romeinse cavalerie.
Het gevolg was een slachtpartij. Volgens Tacitus was de slag voorbij toen het begon te schemeren. 360 Romeinen en 10.000 Caledoniërs waren gesneuveld:
‘Overal waren wapens, lijken, verminkte lichaamsdelen en bebloede aarde.’
Materieel geeft de doorslag




Het slagveld lag in Schotland
Na een lange mars naar het noorden stuiten Agricola’s Romeinse troepen op Caledonische krijgers bij de berg Mons Graupius.
Strijdwagens uitgeschakeld
In het begin van de slag maken de Romeinen korte metten met de Caledonische strijdwagens, en beide legers bestoken elkaar met speren.
Romeinen boeken voortgang
Aan de voet van de berg proberen de Caledoniërs de Romeinse gelederen te doorbreken. Maar dankzij hun harnassen, grote schilden en zwaarden voor man-tot-mangevechten slaan de Romeinen de aanval af en drijven ze de Caledoniërs de berg weer op.
Ruiters beslissen de slag
In een wanhoopspoging stuurt Calgacus zijn laatste strijders omlaag om de Romeinen in de tang te nemen. Maar Agricola zet zijn ruiters in, die de Caledoniërs op de vlucht jagen. De Romeinen hebben gezegevierd.
Veroveraar krijgt standbeeld
Toen ze alles van waarde van het slagveld hadden gehaald, trokken Agricola en zijn soldaten op naar het noorden, langs de brede inham Moray Firth bij het moderne Inverness. Volgens Tacitus marcheerde hij langzaam en ‘maakte zijn ontspannen opmars de verslagen volken moedeloos’.
Agricola stuurde zijn vloot verder naar het noorden om de veroverde gebieden te verkennen. Naar goed Romeins gebruik nam de legerleider ook gijzelaars in de gemeenschappen waar hij langskwam.
Agricola stond delen van zijn vermoeide leger toe naar het zuiden te gaan om in forten te overwinteren. Uit beschreven stukjes hout uit Carlisle in Noord-Engeland blijkt dat er in november 83 Romeinse soldaten in de versterkte stad gelegerd waren. Waarschijnlijk waren die teruggekeerd van de Slag bij Mons Graupius.

Houtjes met inktletters die zijn gevonden in Carlisle in Noord-Engeland duiden erop dat de troepen van Agricola na hun zege in 83 in deze stad overwinterden.
Waar Agricola zelf overwinterde is niet bekend, maar hij had zijn doel bereikt en het hele eiland veroverd. Toen het nieuws over die prestatie doordrong tot Rome, werd hij teruggeroepen door keizer Domitianus, die volgens Tacitus jaloers was op het succes van de legerleider:
‘Domitianus vreesde niets meer dan dat de naam van een onderdaan die van de prins (hemzelf, red.) zou overstijgen.’
Voor de buitenwereld prees de keizer Agricola echter de hemel in en liet hij een standbeeld van hem neerzetten. Maar Domitianus stelde de veroveringen niet veilig door er troepen te stationeren en Romeinse steden te bouwen. Tacitus schreef kort en krachtig dat de noordelijke gebieden ‘veroverd en meteen weer verlaten’ werden.
Keizer roept troepen terug
Volgens historici was Domitianus niet zo enthousiast over het koude Brittannië als Agricola en was het eiland voor hem van veel minder groot belang dan het Europese vasteland, waar hij gebied ten noorden van de Donau wilde veroveren. Omdat de bodem van de schatkist in zicht was, stuurde de keizer liever troepen naar de Donau dan ze een uithoek bezet te laten houden, die van gering economisch belang was.

In zes jaar bouwden drie Romeinse legioenen een muur dwars door Engeland. De resten zijn nog in het landschap te zien.
Muur van Hadrianus werd de grens
Rond 85 n.Chr. gaf keizer Domitianus (81-96) de bezetting van Caledonië, het huidige Schotland, op en liet hij de verdediging van de grens over aan de troepen in Noord-Engeland.
In 122 vormden de Caledoniërs echter zo’n gevaar dat keizer Hadrianus (117-138) een grensmuur liet bouwen, die zes jaar later voltooid was. De 118 kilometer lange, 5 à 6 meter hoge en 2,5 tot 3 meter brede stenen muur werd bewaakt door zo’n 12.000 man in kleine en grote forten.
In een poging zijn macht in de grensstreek te bestendigen, stuurde keizer Antoninus Pius (138-161) in 142 een leger naar Caledonië, dat er tot 154 bleef. Het bouwde een 63 kilometer lange aarden wal met palissaden tussen de Firth of Forth en Firth of Clyde, waar Schotland op z’n smalst is, zo’n 160 kilometer ten noorden van de Muur van Hadrianus.
Al na acht jaar werd deze Muur van Antoninus echter verlaten en trokken de garnizoenen zich terug tot de Muur van Hadrianus. Tot 410, toen de Romeinen Brittannië verlieten, vormde die de noordgrens van het rijk.
Tegen 90 hadden alle Romeinse soldaten en huurlingen Caledonië verlaten en konden de stammen hun oude leven weer oppakken. In 93 stierf Agricola, vermoedelijk aan een ziekte.
Vijf jaar later ging zijn schoonzoon aan de schrijftafel zitten om de prestaties van zijn overleden schoonvader te roemen. Dankzij Tacitus is de man die het huidige Schotland veroverde en voor korte tijd de Romeinse grootsheid naar het einde van de wereld bracht, niet vergeten.