De messias was naar Judea gekomen!
Daar was het merendeel van de joden van overtuigd toen rebellenleider Simon bar Kochba hen in 132 n.Chr. verenigde voor een heilige oorlog tegen de Romeinse bezettingsmacht.
Nu zou de messias, de gezalfde koning, uitgekozen door God, het joodse rijk herstellen.
‘Plotseling was heel Judea in beroering, en overal vertoonden de joden tekenen van onrust. Ze kwamen in grote groepen bijeen en gaven uiting aan hun haat jegens de Romeinen. Vele vreemde volken sloten zich bij hen aan. Het leek alsof heel de aarde in opstand kwam,’ schreef de Romeinse historicus Cassius Dio.
Simon bar Kochba meende ook dat hij de messias was. Hij riep een joodse staat uit met zichzelf als koning en liet munten slaan met de joodse tempel in Jeruzalem erop.
In de eerste gevechten schakelden de joodse rebellen heel het Romeinse 22e legioen uit, ruim 5000 soldaten.
De situatie was zo kritiek voor de Romeinse troepen, dat er versterkingen werden opgetrommeld vanuit het hele Romeinse Rijk. Nu zouden die altijd opstandige joden voorgoed worden gebroken.
Joden vochten 1200 jaar voor vrijheid
1020 v.Chr.
Volgens de Bijbel wordt het verenigde koninkrijk Israël gesticht.
922 v.Chr.
Israël wordt gesplitst in noord en zuid. In 721 v.Chr. veroveren de Assyriërs het noorden.
586 v.Chr.
Het zuidelijke rijk bloeit tot de Babyloniërs het in 586 v.Chr. veroveren.
539 v.Chr.
De joodse gebieden komen onder Perzische heerschappij.
331 v.Chr.
Macedonië bestuurt Palestina tot de joden in 142 v.Chr. in opstand komen en Judea stichten.
63 v.Chr.-135 n.Chr.
De Romeinen veroveren het joodse land, dat de Romeinse provincie Judea wordt.
Vreemden regeerden Judea
Het was niet de eerste keer dat de joden zich verzetten tegen de Romeinen. Aan de opstand in 132 gingen jaren van onderdrukking vooraf.
Judea was bijna 200 jaar eerder, in 63 v.Chr., veroverd door de Romeinen. Zij stelden een vazalkoning aan, die namens de Romeinen belastingen inde bij de joden.
Een jaar later benoemden de Romeinen een eigen gouverneur in het land, die zijn intrek nam in de heilige joodse stad Jeruzalem.
De Romeinen steunden de joodse aristocratie in Judea en de duizenden Romeinse en Griekse kolonisten die er woonden.
Zo zorgden ze ervoor dat de inwoners zo verdeeld bleven dat een verenigde opstand tegen de Romeinse bezetter vrijwel ondenkbaar was.
Maar in mei 66 – bijna 70 jaar vóór de Bar Kochba-opstand – brak er in de stad Caesarea in het noorden van Judea een gewelddadige opstand uit. De ongeregeldheden verspreidden zich al snel naar Jeruzalem.

De joodse opstand tegen de Romeinse bezetter was een van de meest gewelddadige conflicten in de oudheid.
Joden doden 6000 Romeinen
De heftigheid van de opstand, ook wel de Joodse Oorlog, overviel de Romeinen. In de eerste helft van 66 veroverden de rebellen grote delen van Judea. Maar in het najaar kwam het machtige oorlogsapparaat van Rome op gang.
De Romeinse gouverneur in Syrië trok met 30.000 soldaten naar Judea om de opstand neer te slaan.
Op 27 oktober stond het leger voor Jeruzalem, en in de dagen erna braken de Romeinen door de vestingwerken heen en drongen ze door tot het plaatselijke joodse heiligdom, de tempel.
Maar net toen de zege hun niet meer kon ontgaan, braken ze de aanval af en trok het leger zich terug naar Caesarea.
Zodra de Romeinen Jeruzalem uit waren, kwamen de eerste joodse guerrillasoldaten tevoorschijn. In reguliere gevechten hadden lichtbewapende rebellen geen kans tegen de goedgetrainde, zwaar gepantserde Romeinen.
Maar tussen de rotsen en olijfgaarden van Judea waren ze in hun element, en al snel wemelde het van de joodse soldaten.

De joden hadden veel succes met hinderlagen tegen de zwaarbewapende Romeinse legionairs buiten de stad.
Wat een georganiseerde Romeinse terugtrekking had moeten zijn, werd een vier dagen lange nachtmerrie. De joden bleven maar aanvallen.
Toen de Romeinse legionairs eindelijk in veiligheid waren, hadden ze veel wapens, harnassen en voorraden achtergelaten. En bijna 6000 soldaten lagen dood in het landschap van Judea.
Het was de grootste joodse overwinning in 200 jaar en een van de ergste nederlagen van Rome.
Zege liep uit op burgeroorlog
De opstand in 66 was spontaan ontstaan. Daardoor bestond het joodse rebellenleger uit groepen met totaal verschillende ideeën en doelen.
Er waren radicale Zeloten en Sicariërs bij, revolutionaire boeren en conservatieve vertegenwoordigers van de adel en de geestelijkheid.
Het militaire succes in het begin van de opstand had de tegenstellingen enigszins afgevlakt. Maar het was slechts een kwestie van tijd voor ze weer de kop opstaken.
In de plaats Tiberias braken regelmatig straatgevechten uit tussen radicale en gematigde rebellen. En in Sepphoris was het nog erger.
Hier was de joodse burgerij banger voor de radicale rebellen dan voor Rome en vroegen ze de Romeinen om bescherming.
Zo kregen de Romeinen een bruggenhoofd in vijandelijk gebied.

De opstand tegen de Romeinen had eronder te lijden dat de joden het niet eens waren met elkaar, wat meermaals leidde tot bloedige onderlinge gevechten.
De joden bestreden elkaar
Bij de eerste opstand in 66 waren de rebellen verdeeld in groepen met uiteenlopende doelen. De joden waren vaak meer bezig met elkaar dan met de Romeinen. In Jeruzalem waren er vier hoofdgroepen:
De boeren waren de grootste rebellengroep, met 10.000 à 15.000 soldaten in Jeruzalem. Hun leider was Simon bar Giora, die land aan de armen gaf en slaven vrijmaakte.
De Gischalarebellen werden geleid door Johannes uit Gischala. Hij had geen duidelijk politiek programma, maar had de Romeinen in Galilea succesvol bevochten tot de overmacht te groot werd. De groep telde in Jeruzalem zo’n 6000 man.
De Zeloten waren religieuze guerrilla’s, die met geweld Gods rijk op aarde wilden vestigen. De groep werd geleid door Eleazar ben Simon en had in Jeruzalem circa 2400 soldaten. Hun kleine aantal werd goedgemaakt door hun fanatisme en onverzettelijkheid.
De conservatieven werden geleid door de voormalige hogepriester Ananus. Hij werd een van de joodse leiders tijdens de Joodse Oorlog. Ananus verzette zich tegen de fanatieke Zeloten, die hem daarom in 68 bij gevechten in Jeruzalem lieten doden.
Rome stuurt Vespasianus
De man die de opstand moest neerslaan, was de 57-jarige generaal Vespasianus. In het voorjaar van 67 viel hij het joodse land binnen.
Het fiasco bij Jeruzalem had plaatsgevonden doordat de joden op hun eigen voorwaarden konden vechten, maar dat liet Vespasianus niet gebeuren.
Hij beval zijn soldaten om in de gebieden waar ze doorheen trokken de gewassen te verbranden, de graanschuren te verwoesten en al het vee te doden.
Het Romeinse leger viel de steden en vestingen van de rebellen aan. De joden konden niet op tegen de superieure Romeinse technologie, en hun bolwerken vielen een voor een.
De laatste grote rebellenbasis was de rotsstad Gamla. De inwoners verdedigden zich dapper tegen de overmacht en sloegen meerdere aanvallen af.
Toen ze beseften dat het einde nabij was, namen ze hun toevlucht tot een uitstekende rots boven een diep dal. Velen kozen ervoor zich in de afgrond te werpen om niet in vijandelijke handen te vallen.

De ervaren Romeinse bevelhebber Vespasianus en zijn legioenen verpletterden de joodse rebellengroepen.
Naarmate de Romeinen de joodse districten onder controle kregen, vluchtten de rebellen naar Jeruzalem, waar de definitieve veldslag zou plaatsvinden. 25.000 rebellen wachtten er op de naderende vijand.
Het joodse leger in Jeruzalem was een mengelmoes van conservatieve nationalisten, godsdienstfanatici en revolutionairen. Velen van hen waren bij de eerdere overwinning op de Romeinen geweest en waren strijdlustig.
Het voelde voor de joden als het ultieme gevecht tussen het licht en de duisternis. Ze waren ervan overtuigd dat de hemelse legers hen te hulp zouden komen als de Romeinen de heilige stad aanvielen.
Op 23 april 70 stond het ‘leger van het duister’ voor de muren van de Jeruzalem, aangevoerd door Vespasianus’ zoon Titus.
Aanval op Jeruzalem
De Romeinen bouwden drie grote aarden schansen. Toen die klaar waren, werden er stormrammen en belegeringsmachines naartoe gebracht om de stadsmuur te doorbreken.
Volgens de historicus Flavius Josephus klonk er ‘een diep, vertwijfeld gekreun’ in Jeruzalem toen het geluid van de eerste ram door de stad dreunde. De joden wisten dat de Romeinen nu genadeloos zouden zijn.

De Romeinse generaal Titus is vooral bekend door de Boog van Titus in Rome, die zijn zege op de joden markeert. De boog werd in 1780 geschilderd door de Italiaan Giovanni Volpato, toen hij was ingebouwd tussen de omliggende gebouwen.
Na een week zwoegen brak de grootste stormram, Victor, door de stadsmuur. Eind mei naderden de Romeinen het tempelcomplex en stonden ze voor de binnenste vesting van Jeruzalem, Antonia.
Weer bouwden de Romeinen schansen, en na twee weken stonden de enorme stormrammen klaar bij de muur. Opnieuw klonk het gedreun van de belegeringsmachines.
Maar opeens zakte de grond onder de voeten van de Romeinen weg. De joden hadden heimelijk tunnels onder de belegeringswerken gegraven en die daarna laten instorten.
In één klap was ruim twee weken aan Romeins ingenieurswerk tenietgedaan. Maar de Romeinen hadden nog meer pijlen op hun boog.
Joden moeten stro eten
Generaal Titus trok de soldaten terug uit de stad en bouwde een 8 kilometer lange muur met 13 forten rondom Jeruzalem. Daarna hoefden de Romeinen alleen nog maar te wachten tot het eten in Jeruzalem op was. En dat duurde niet lang.
De strijdkrachten en veel rijke joden in de stad hadden grote voedselvoorraden. Maar de ongeveer 200.000 gewone burgers van Jeruzalem hadden daar geen toegang toe.
Medio 70 werd de situatie steeds nijpender. De inwoners plukten onkruid, kookten leren riemen, aten stro van de stalvloer en doorzochten paardenvijgen op zoek naar onverteerd graan.
Boven op de honger kwamen ziekten. Op den duur was het niet meer mogelijk om alle doden te begraven en werden de lijken over de stadsmuur gegooid.
Al snel lag het dal buiten Jeruzalem bezaaid met lijken, die vergingen in de zomerhitte en waar stinkend vocht uit liep.
Veel mensen probeerden te vluchten, maar bijna niemand kwam door de Romeinse blokkade heen. Welgestelde joden kwamen er vaak makkelijk af als ze gepakt werden. Zij konden betalen en waren vaak sowieso tegen de opstand geweest.
Maar een enkeling had de pech om op de Syrische en Arabische hulptroepen van de Romeinen te stuiten. Die sneden de buik van vluchtelingen open, omdat ze dachten dat deze goud en edelstenen hadden ingeslikt.
Voor gewone joden was er geen genade. Rondom Jeruzalem groeide een bos van duizenden kruisen, waaraan dode of stervende joodse gevangenen waren vastgenageld. Zo probeerden de Romeinen het verzet van de rebellen te breken.
De combinatie van aanvallen, honger, ziekte en terreur werkte, en in augustus stond het Romeinse leger voor de tempel, het belangrijkste heiligdom van de joden.
Romeinen verbrandden joodse tempel
Na een beleg van drie maanden vielen de Romeinen in juli 70 het tempelcomplex van Jeruzalem aan. Na hevige gevechten ging de tempel in vlammen op.

Buitenste tempelmuur
Romeinse schans
Romeinse troepen
Buitenste tempelhof
Joodse rebellen
Tempel
Tempel gaat in vlammen op
Tijdens de bloedige, chaotische straatgevechten rond de tempel raapte een Romeinse soldaat een brandend stuk hout van de grond. Hij klom op de schouders van een kameraad en gooide de fakkel door een raam naar binnen.
Het was toevallig het raam van een opslagruimte, waar talloze rollen perkament, papyrus en kleding lagen. Het was al weken kurkdroog, en er brak een heftige brand uit.
Al snel stond het tempelgebied vol met vertwijfelde joden, die de tempel probeerden te verdedigen tegen de aanvallende Romeinen en tegelijk hun best deden de heilige geschriften te redden.
Het verlies van de tempel betekende de doodsteek voor de rebellen, en veel joden beseften dat het einde nabij was. Ze begingen een laatste wanhoopsdaad.
Honderden mannen, vrouwen en kinderen klommen op het dak van de zuilengalerij van de brandende tempel. Omringd door vuur en rook staarden ze naar de hemel – tot het allerlaatst hopend op redding van boven.
Maar de hulp zou nooit komen, en het vuur verzwolg hen.

Bij de strijd om de tempel in 70 hielden de joden zich schuil in tunnels onder het complex.
Romeinen vieren overwinning
In Rome werd de overwinning gevierd met de grootste triomftocht uit de geschiedenis van de stad. De overwonnenen waren geen barbaren uit Gallië of Germanië, maar een oude, verfijnde beschaving met paleizen, tempels en grote steden.
Urenlang ging de optocht door de straten, en duizenden Romeinen kwamen bijeen om de processies te zien.
Ze zagen borden waarop de grootste veldslagen waren afgebeeld en de steden die tijdens de vier jaar durende oorlog in het joodse land waren veroverd. Duizenden soldaten marcheerden voorbij met de vele kostbaarheden die ze hadden buitgemaakt.
Ook 700 joodse gevangenen werden door de straten gevoerd. Ze waren uitgekozen omdat ze bijzonder groot, sterk en mooi waren.
Toen de zevenarmige kandelaar en andere tempelschatten verschenen, was het gejuich van de menigte oorverdovend.
In Judea lagen Jeruzalem en de tempel in puin. Er was ook geen geestelijkheid meer in de stad. De bevolking was tot een derde gereduceerd, en honderdduizenden joden waren dood of gedeporteerd.

Na de zege op de joden organiseerden de Romeinen de grootste triomftocht ooit in Rome, waarbij ook de zevenarmige kandelaar uit de joodse tempel werd getoond. Binnen in de Boog van Titus staat een reliëf van de triomftocht.
Niet ver van Jeruzalem stichtte Rome een kolonie voor Romeinse oorlogsveteranen, die land kregen als dank voor hun dienst. Ook kwam er her en der in Judea een aantal niet-joodse steden.
De joodse natie bestond in feite niet meer. Maar nog steeds was de vechtlust van de joden niet gebroken. Ze wachtten slechts op een nieuwe mogelijkheid om het Romeinse juk van zich af te werpen.
Hadrianus verbiedt besnijdenis
In 130 n.Chr., 60 jaar na de Joodse Oorlog, kwam de Romeinse keizer Hadrianus naar Jeruzalem, dat nog altijd in puin lag.
Hij wilde op dezelfde plek een nieuwe, moderne Romeinse stad bouwen met de naam Aelia Capitolina. In de plaats van de verwoeste joodse tempel moest een nieuwe tempel komen ter ere van de Romeinse god Jupiter.
De joden reageerden geschokt en boos. Hadrianus zag zichzelf als een vriend van het joodse volk, maar zoals zovelen vóór hem begreep hij de joden en hun godsdienst niet.
De Romeinse godsdienst was flexibel en pragmatisch. Er kon altijd nog een god bij, en Rome had zelfs een godin voor het riool. Zo’n natie zou de gepassioneerde relatie van de joden met hun god nooit kunnen begrijpen.
Naast zijn tempelplannen in Jeruzalem voerde Hadrianus ook een verbod in op besnijden.
De Romeinen en Grieken vonden elke vorm van zelfverminking weerzinwekkend, maar de joden interpreteerden het verbod als een bewuste provocatie. Binnen twee jaar stond Judea weer op voor de laatste en meest verwoestende oorlog tegen Rome.

Net als zijn voorgangers begreep keizer Hadrianus de boze onwil van de joden om andere goden te aanbidden, niet.
De vorige opstand was een chaos geweest van conflicterende groepen en personen. Maar deze keer stonden de rebellen als één man achter Simon bar Kochba, die de joden met zijn status als de aangekondigde messias leidde in de definitieve vrijheidsstrijd.
De opstand in 66 had al een religieuze ondertoon gehad. Maar deze keer zagen veel rebellen hun strijd als een heilige oorlog tegen Rome.
Het religieuze fanatisme gaf hun haast bovenaardse krachten in de strijd tegen de altijd zo onoverwinnelijke Romeinse troepen.
En elke week kwamen er tienduizenden nieuwe joodse rekruten bij in het leger, dat uiteindelijk honderdduizenden soldaten telde.
Laatste joodse bolwerk
Keizer Hadrianus stuurde een boodschapper naar generaal Julius Severus, die veel ervaring had met guerrillaoorlog. Hij kwam direct vanuit Britannia.
Vanwege het grote aantal rebellen en hun religieuze fanatisme vermeed Severus een directe veldslag. Hij koos ervoor de vijand in kleinere groepen te isoleren en hun bevoorradingslijnen af te snijden.
Ook legde hij een nieuw wegennet aan in Judea om het transport van legionairs te vereenvoudigen. Langzaam kneep Severus het leven uit de opstand.
Simon bar Kochba was echter nog op vrije voeten. Hij verschanste zich met zijn fanatiekste soldaten in de rotsvesting Battir niet ver van Jeruzalem.
Maar het was slechts een kwestie van tijd voor de Romeinen kwamen, en de belegering van het fort van Battir werd de laatste grote krachtmeting van de oorlog.
‘De paarden waadden tot aan hun neusgaten door het bloed, en het bloed stroomde over de rotsen naar zee.’ Joodse bron over het Romeinse beleg van het fort Battir
Het gevecht tegen Bar Kochba en zijn guerrilla’s was zo belangrijk dat de keizer zelf bij het beleg was.
De moed en het fanatisme van de rebellen wogen niet meer op tegen de Romeinse legers. Maar de joden gaven zich nooit over. Volgens een Romeinse bron stierven ze in de vesting door honger en dorst.
Volgens joodse bronnen hakten de Romeinen echter op de bewoners in ‘tot de paarden tot aan hun neusgaten door het bloed waadden en het bloed over de rotsen naar zee stroomde, waar het water rood kleurde.’
Oorlog schokt ook de Romeinen
De val van Jeruzalem in 70 n.Chr. werd groots gevierd. Maar na de Bar Kochba-opstand 60 jaar later hielden de Romeinen geen triomftochten en richtten ze geen overwinningsmonumenten op.
Het felle fanatisme en de wreedheid die de opstand hadden gekenmerkt, schokten zelfs de oorlogszuchtige Romeinen, en het was geen overwinning waar ze trots op waren. Sommige Romeinen zagen het niet eens als een overwinning.
In een brief aan keizer Marcus Aurelius 30 jaar later noemde de schrijver Marcus Cornelius Fronto de Bar Kochba-opstand een nederlaag voor Rome.
‘Er ligt geen eer in het verslaan van een volk dat door zijn goden is verlaten.’ Generaal Titus over de zege op de joden
Misschien voelden velen zich net zo als generaal Titus, die na de val van Jeruzalem in 70 n.Chr. zou hebben gezegd:
‘Er ligt geen eer in het verslaan van een volk dat door zijn goden is verlaten.’
De oorlog was een regelrechte ramp voor de joden. De Romeinse historicus Cassius Dio schreef:
‘50 van hun belangrijkste forten en 985 van hun bekendste steden werden met de grond gelijkgemaakt. 580.000 mensen sneuvelden bij gevechten en veldslagen, en het aantal doden door honger, ziekte en vuur is niet eens te tellen. Zo werd bijna heel Judea verwoest.’
In deze drie zinnen vatte de Romeinse historicus de ondergang van een hele natie samen.
Hadrianus zuivert Judea van joden
Judea bestond niet meer. Keizer Hadrianus stichtte een nieuwe provincie: Syria Palestina – naar de aartsvijand van de joden, de Filistijnen.
Het land werd haast gezuiverd van joden. Behalve de joden die bij de opstand waren omgekomen, werden er nog eens duizenden als slaaf verkocht of naar een ander deel van het Romeinse Rijk gestuurd om in de zoutmijnen te werken.
De overlevenden vluchtten. Degenen die geluk hadden, sloten zich aan bij de joodse koloniën in Egypte en het huidige Irak. Maar veel anderen gingen een onzeker lot in Europa tegemoet.

Joden werden over de hele wereld verspreid
Toen de Romeinen in 70 n.Chr. de Joodse Oorlog wonnen, vluchtten tienduizenden joden naar de Romeinse provincies in Noord-Afrika, Klein-Azië en Italië. Hier vestigden ze zich vooral in de grote steden. Na de opstand in 135 deporteerden de Romeinen honderdduizenden joden uit Judea. Duizenden anderen vluchtten.
Om te voorkomen dat er ooit een nieuwe joodse staat zou komen, verbood Hadrianus de joden om Jeruzalem te zien. Op overtreding stond de doodstraf.
Vlak na de opstand waagde de rabbijn Akiba ben Yosef zijn leven om zijn geliefde Jeruzalem nog één keer te zien.
Hij wist de stad binnen te komen en een glimp van de tempelruïne op te vangen voordat hij door soldaten werd opgemerkt en gevangen werd genomen.
Terwijl de Romeinen hem doodmartelden, herhaalde Akiba het oude joodse gebed Sjema Jisrael: ‘Luister Israël, de Heer is onze God, de Heer is de enige.’
De oude rabbijn kon niet weten dat Israël 1800 jaar niet zou bestaan. De joden waren nu een volk op de vlucht, zonder land en zonder bescherming.