De angst stond gebeiteld in het verbijsterde gezicht van Damophilus. Op dit moment besefte hij pas wat er ging gebeuren.
Hij en zijn vrouw Megallis waren in het holst van de nacht overvallen, vastgebonden en afgevoerd naar het theater van de Siciliaanse stad Enna. En nu, oog in oog met honderden slaven die hem vol haat en bloeddorst aankeken, wist de Romeinse slavenhouder wat hem te wachten stond. Hij begon te bidden voor zijn leven.
Rondom Damophilus en zijn vrouw stonden de slaven die ze zo vaak hadden gepijnigd en getreiterd – zwijgend in hun vieze lompen.
In het schijnsel van de fakkels fonkelde het metaal van de bijlen, houwelen en sikkels waarmee ze zich hadden bewapend. Terwijl Damophilus om genade smeekte, rende een slaaf op hem af en stak een zwaard dwars door hem heen. Een andere slaaf onthoofdde hem met een bijl.

Tijdens de Siciliaanse slavenopstand van 135-132 v.Chr. werden talloze Romeinse slavenhouders vermoord.
Daarna renden de slaven het theater uit, verder de stad in, waar ze alle Romeinse inwoners vermoordden. De opstand verspreidde zich snel over heel Sicilië.
In alle steden werden de Romeinen aangevallen en vermoord door de tienduizenden slaven die zich jarenlang kreupel hadden gewerkt op de graanvelden.
Al gauw telde het opstandige slavenleger 60.000 man en niet veel later stond het hele eiland in brand. De eerste Romeinse slavenoorlog was een feit.

Eunus leidde de slavenopstand op Sicilië. Hij geloofde dat hij kon spreken met de oude goden die hij kende uit zijn thuisland in het huidige Syrië.
De Romeinen waren bang voor hun slaven
De slavenopstand op Sicilië brak uit in 135 v.Chr. De Romeinen hadden wel eerder slavenopstanden meegemaakt, maar nog nooit op deze schaal en nog nooit zo bloederig.
Volgens de Griekse historicus Diodorus, die de opstand 60 jaar later beschreef, kwam dat omdat Siciliaanse slavenhouders hun slaven slechter behandelden dan beesten. ‘Voor de meesten kwam de opstand als een verrassing, maar voor degenen die een situatie realistisch konden inschatten, ontstond ze niet zonder reden,’ schrijft hij.
Drie jaar lang heerste het slavenleger over Sicilië. Steeds opnieuw liepen de snel opgeroepen Romeinse soldaten zich stuk op een muur van slaven. Uiteindelijk lukte het de Romeinen om het eiland te heroveren – duizenden slaven werden gekruisigd, als waarschuwing.

Kruisiging was een populaire straf in het Romeinse Rijk en had een belangrijke, afschrikwekkende functie. Na de mislukte slavenopstand van Spartacus werden 6000 van zijn volgers gekruisigd.
Daarna werd besloten dat slaven onder geen beding nog wapens mochten dragen. Toen een slaaf een paar jaar later een gevaarlijk wild zwijn doodde dat een hele regio had geterroriseerd, werd hij eerst geprezen voor zijn moed.
Vervolgens werd hij geëxecuteerd, omdat hij een wapen had gebruikt. Zo bang waren de Romeinen voor een nieuwe opstand – en terecht. Moderne historici denken dat één op de drie inwoners van Rome een slaaf was.
Dat zijn meer dan 300.000 mensen. En nog eens honderdduizenden slaven werkten op het land en in de mijnen in het hele Romeinse Rijk. Als alle slaven één front vormden, was dat het einde van Rome.

Na het werk kregen de slaven brood van de grootgrondbezitters. De vrije boeren konden niet met hen concurreren en trokken naar de stad.
Romeinse boeren werden werkloos door slaven
De vrije boeren van Italië konden niet concurreren met de slavenhouders en hun landgoederen, en eindigden als een nieuwe onderklasse in de sloppenwijken van Rome.
De massale import van slaven was rampzalig voor de Italiaanse boeren. Rijke Romeinen kochten duizenden slaven, die ze aan het werk zetten op hun zogenoemde latifundia – grote Romeinse landbouwbedrijven waar slaven op industriële schaal graan, olijven en druiven verbouwden.
Duizenden kleine Italiaanse boeren werden kapotgeconcurreerd door deze megabedrijven en raakten hun land en huis kwijt. ‘Zo werden bepaalde machtige mannen onvoorstelbaar rijk. Het aantal slaven in het hele land nam sterk toe, terwijl de Italiaanse bevolking in kracht en aantal afnam,’ aldus de Romeinse schrijver Appianus.
Veel werkloze boeren trokken tevergeefs naar Rome om werk te vinden in de grote stad. De armste onderklasse in Rome nam enorm toe en de sloppenwijken werden steeds groter.
Niet veel later barstte het sociale systeem uit zijn voegen en brak er een machtsstrijd uit tussen politici die hervormingen wilden voor de armen van Rome en degenen die de snelgroeiende onderklasse onder de duim wilden houden.
Dit leidde ertoe dat de Romeinse Republiek instortte en werd vervangen door een keizerrijk.
Elk jaar een half miljoen nieuwe slaven
Rome verbruikte slaven in een moordend tempo. Historici denken dat Italië in de jaren 65 tot 30 v.Chr. ongeveer 100.000 nieuwe slaven per jaar nodig had. En van 50 tot 150 n.Chr. had het Romeinse Rijk een duizelingwekkend aantal van meer dan 500.000 nieuwe slaven per jaar nodig.
Deze aantallen zeggen nog meer als we ze vergelijken met de slavernij in de Nieuwe Wereld. In de 350 jaar dat slavernij daar bestond, werden er ‘slechts’ 28.000 Afrikaanse slaven per jaar naar Amerika gebracht.
De meeste Romeinse slaven waren krijgsgevangenen. Volgens Romeinse historici nam Rome bijvoorbeeld 150.000 krijgsgevangenen, die vervolgens als slaven werden verkocht, toen het in 167 v.Chr. de Griekse regio veroverde.
Nadat hij in 102 v.Chr. de Cimbren en Teutonen had verslagen, nam de Romeinse legerleider Gaius Marius 140.000 slaven mee naar huis, terwijl Caesar volgens Plutarchus 50 jaar later ongeveer één miljoen mensen gevangen nam tijdens zijn negen jaar durende campagne in Gallië.

Door alle veroveringsoorlogen kon Rome rekenen op een constante aanvoer van nieuwe krijgsgevangenen en slaven.
Maar oorlog was niet de enige manier voor Rome om aan slaven te komen. In het oosten – o.a. in het huidige Georgië – ruilden Romeinse kooplieden slaven voor zout en graan. Historici hebben zelfs ontdekt dat Romeinse handelaren hun slaven helemaal uit het huidige Somalië haalden.
Maar niet alle slaven kwamen van ver. Arme Romeinen verkochten soms hun eigen kinderen om aan geld te komen. Ook werden veel zwerfkinderen tot slaaf gemaakt, wanneer ze waren gevonden door rijke Romeinse families.
En soms verkochten arme Romeinen zichzelf als slaaf, om van hun schulden af te komen.

Slaven uit de hele bekende wereld
Alleen met oorlogen kon worden voldaan aan de enorme vraag naar slaven. Caesar nam bijvoorbeeld één miljoen krijgsgevangenen tijdens zijn Gallische veldtocht en werd stinkend rijk.
Slaven waren een kostbare oorlogsbuit. Een mannelijke slaaf kostte in Augustus' tijd zo’n 500 denarii, en een mooie slavin bracht wel 6000 denarii op. Een ongeschoolde ambachtsman verdiende in diezelfde tijd één denarius per dag. Niemand weet hoeveel mensen de Romeinen tot slaaf maakten, maar de voorbeelden van Romeinse historici geven een idee:
1: 20.000 – Verovering van de Punische stad Aspis (in Noord-Afrika) in 256 v.Chr.
2: 20.000 – De oorlog op Sardinië in 216 v.Chr.
3: 44.000 – De oorlog tegen de Salassi in de Alpen (Noord-Italië) in 25 v.Chr.
4: 55.000 – De val van Carthago in 146 v.Chr.
5: 100.000 – Verovering van de stad Ctesiphon in het huidige Irak in 198 n.Chr.
6: 130.000 – De oorlog in Judea 66-70 n.Chr.
7.:140.000 – Slag tegen de Cimbren en Teutonen in Zuid-Frankrijk in 104 v.Chr.
8: 150.000 – Verovering van Epirus in Noord-Griekenland in 167 v.Chr.
9: 1.000.000 – Caesars Gallische Oorlog van 58-50 v.Chr.
Economie draaide op slaven
Voordat Rome in de 3e eeuw v.Chr. begon aan zijn veroveringen rond de Middellandse Zee en zo een eindeloze stroom krijgsgevangenen op gang bracht, waren slaven voorbehouden aan de elite.
Maar naarmate het aanbod toenam, konden ook relatief arme Romeinen zich een aantal slaven veroorloven.
De slavenhandel vond meestal plaats op het Forum Romanum in het midden van de stad. Hier werden de slaven duidelijk zichtbaar opgesteld. Kopers mochten de slaven inspecteren en konden hun zelfs vragen om zich uit te kleden.
Rijke Romeinen hadden vaak al 300 of 400 slaven als bedienden. De Romeinse consul Domitius Tullus had bijvoorbeeld een slaaf speciaal om zijn tanden te poetsen. Duizenden slaven werkten als pottenbakker, verkochten goederen op de markt of trokken boten over de Tiber.
Andere slaven voedden de kinderen van rijke Romeinen op of werkten als secretaris voor rijke handelaren.
Deze hoogopgeleide slaven hadden geluk, want de meeste slaven in Italië werden aan het werk gezet op latifundia – enorme landbouwbedrijven – waar soms wel 20.000 slaven tegelijkertijd moesten werken onder erbarmelijke omstandigheden.
‘Toen ze zagen dat alle hoop op vrijheid vervlogen was, wilden ze niet meer leven. Ze staken hun vestingen in brand en sneden hun keel door, terwijl anderen stierven in de vlammen.’ De historicus Cassius Dio over de Cantabrische Oorlogen in 22 v.Chr.
Andere slaven groeven naar zilver, goud en zout in de Romeinse mijnen. Uit Romeinse documenten blijkt dat alleen al in de zilvermijnen van de Spaanse stad Cartagena 40.000 slaven werkten – 24 uur per dag, tot ze stierven aan hun loodzware werk.
De Romeinen merkten soms dat hun vijanden liever stierven dan als slaaf te eindigen. Volgens de Romeinse schrijver Cassius Dio kwamen de Spaanse Cantabri in 22 v.Chr. in opstand tegen de Romeinen, maar die opstand werd snel neergeslagen door het leger.
‘Toen ze zagen dat alle hoop op vrijheid vervlogen was, wilden ze niet meer leven. Ze staken hun vestingen in brand en sneden hun keel door, terwijl anderen stierven in de vlammen.’
Alhoewel de slaven in de stad het vaak beter hadden dan op het platteland, hadden de bedienden van rijke Romeinen het niet makkelijk. De slaven in het Romeinse Rijk hadden geen rechten en waren volledig afhankelijk van de grillen van hun meesters.
Een Romeinse slavenhouder kon met zijn slaven doen wat hij wilde – slaan of zelfs vermoorden.

Ook kinderen werden als slaaf verkocht, maar omdat ze minder hard konden werken, waren ze vaak goedkoper.
Zo schreef de beroemde arts Galenus (129-199 n.Chr.) dat zijn vader vaak boos werd op patiënten die een pees hadden verrekt toen ze hun slaven sloegen tijdens een plotselinge woedeaanval.
‘Ze hadden beter even tot tien kunnen tellen,’ zei hij, ‘en een stok of zweep kunnen gebruiken om mee te slaan ... op een beheerste manier.’
Als slaven probeerden te ontsnappen, konden hun eigenaren professionele slavenvangers inhuren om hen weer op te sporen. Vervolgens werden de slaven zwaar gestraft en vaak zelfs gebrandmerkt met gloeiend hete ijzers.
Toch wisten sommige slaven te ontsnappen en soms zelfs terug te keren naar waar ze vandaan kwamen. Op de drukke straten van Rome was het namelijk moeilijk om het verschil te zien tussen slaven en gewone Romeinen, omdat hun kleding en huidskleur niet per se anders waren.
Dus kwamen de Romeinse autoriteiten op het idee om alle slaven dezelfde kleding te laten dragen. Dit voorstel werd echter afgekeurd, omdat de slaven dan zouden kunnen zien met hoevelen ze eigenlijk waren. Hierdoor zouden ze zich kunnen verenigen en in opstand kunnen komen – wat koste wat kost voorkomen moest worden.

De grootste landgoederen hadden 20.000 slaven, die op industriële schaal olijven, wijn en graan verbouwden en verwerkten.
Als een slaaf verdacht werd van diefstal, kon zijn eigenaar een bedrijf inhuren dat gespecialiseerd was in het verkrijgen van bekentenissen door martelingen. De standaardmethode bestond uit zweepslagen of kruisiging, wat maar vier sestertiën kostte – twee dagen loon voor een Romeinse soldaat.
Daarnaast werd ook de pijnbank gebruikt, waar de slaaf geradbraakt werd of waar zijn ledematen – één voor één – werden afgerukt. En als de slaaf bekende, verzorgde het bedrijf natuurlijk ook de executie.
Voor sommige slaven werden de straffen en vernederingen uiteindelijk zo ondraaglijk dat ze hun meesters aanvielen en soms zelfs doodden.
De Romeinen wisten wat de risico’s waren, en de straf voor het aanvallen van een slavenhouder was dan ook dat de slaaf gemarteld en levend verbrand werd. Volgens de Romeinse wet moesten slaven hun meesters altijd beschermen.
Toen een rijke Romein in 50 n.Chr. door een van zijn slaven werd vermoord, werden al zijn 400 slaven verbrand, ook al hadden ze niets met de moord te maken. Hun misdaad was dat ze de aanslag niet hadden voorkomen.

Tijdens de saturnalia werden de rollen omgedraaid – de meester werd slaaf en de slaaf werd meester.
Meesters en slaven wisselen van rol
Eén keer per jaar wisselden de Romeinse slaven en hun meesters van rol. Dat gebeurde tijdens de zogenoemde saturnalia – een feest dat vanaf 17 december werd gehouden ter ere van Saturnus, de Romeinse god van de herfst en de landbouw.
Tijdens dit feest stond de samenleving op haar kop. De slaven hoefden niet te werken en werden behandeld alsof zij de heer des huizes waren.
Ook mochten ze vaak de kleren van hun meesters dragen en werden ze door hun eigenaren bediend. In ieder geval symbolisch – vaak hadden de slaven het eten dat ze kregen namelijk toch zelf klaargemaakt.
Tijdens de saturnalia kregen de Romeinen inzicht in het leven van hun slaven, maar zodra het feest voorbij was, was alles weer bij het oude.
De Romeinse satiricus Petronius beschrijft hoe een meester op een willekeurige dag van het jaar aan zijn ongehoorzame slaaf vraagt ‘of het echt alweer december is?’
Een beetje hoop op vrijheid
Niet alle Romeinen behandelden hun slaven slecht. Slaven die werkten als persoonlijke bedienden ontwikkelden vaak een goede band met hun meesters – en dat werkte vaak twee kanten op. Het was daarom niet helemaal onmogelijk dat een slaaf zijn vrijheid terugkreeg.
Volgens de Romeinse wet mochten slaven niets bezitten, maar sommigen konden toch hun eigen geld verdienen, voor zover dat lukte in de weinige vrije tijd die ze hadden.
En zo konden ze, na jarenlang werken, zich vrijkopen bij hun meester, voor het bedrag dat hij vroeger voor hen had betaald. Het gebeurde ook dat slavenhouders in hun testament opnamen dat hun slaven vrijgelaten moesten worden.
Maar het aantal slaven dat tegelijkertijd vrijgelaten mocht worden, was beperkt, net als de leeftijd waarop ze vrijgelaten mochten worden. Alleen slaven boven de twintig mochten worden vrijgelaten.

‘Ik ben gevlucht. Pak mij op. Als je me terugbrengt naar mijn meester Zoninus, krijg je een solidus,’ staat er op deze slavenhanger.
Bij een ‘formele’ vrijlating kreeg de vrijgelaten slaaf officieel het Romeinse burgerschap en de bijbehorende rechten. Bij een ‘informele’ vrijlating, en die kwam het meest voor, was de slaaf vrij, maar had hij geen burgerlijke rechten.
Onder keizer Augustus kregen informeel vrijgelaten slaven wel burgerrechten, onder bepaalde voorwaarden. Zo moesten ze trouwen en kinderen krijgen. De informele vrijlating gebeurde met een brief of uitspraak van de eigenaar.
Voor de formele vrijlating moest de eigenaar tijdens een volkstelling voor een censor verklaren dat de slaaf nu vrij was. Ook een magistraat of een gouverneur kon een vrijlating officieel maken.

Goed opgeleide slaven konden carrière maken als ambtenaar of persoonlijk assistent.
Van slaaf tot rijke Romein
Er waren echter ook slaven die uiteindelijk aan de maatschappelijke onderklasse wisten te ontsnappen. De slaven van Romeinse keizers konden bijvoorbeeld hoge administratieve posities krijgen door zich omhoog te werken binnen het ambtelijke apparaat en uiteindelijk vrijgelaten worden.
Een van deze slaven, van wie de naam onbekend is, maar die volgens bronnen de vader was van een man die Claudius Etruscus heette, diende onder vijf keizers.
Op jonge leeftijd was de slaaf boekhouder onder keizer Tiberius, die hem als dank vrijliet. Na de dood van Tiberius diende hij onder keizer Caligula, en onder diens opvolgers, Claudius en Nero, werd hij benoemd tot ambtenaar en verantwoordelijk voor de financiën van een Romeinse provincie.
In de regeringsperiode van keizer Vespasianus werd hij verantwoordelijk voor de keizerlijke financiën en opgenomen in de Romeinse ridderorde – één klasse lager dan senator.
Onder keizer Domitianus viel de naamloze ex-slaaf in ongenade en werd hij verbannen, maar voordat hij stierf, werd hij op 90-jarige leeftijd gerehabiliteerd en leefde hij in Rome als een rijk man.
Slavenleger bracht Rome bijna ten val
Ook al sloegen de Romeinen na de eerste slavenoorlog elke opstand genadeloos hard neer, hun slaven bleven zich verzetten. 31 jaar later – in 104 v.Chr. – kwamen de Siciliaanse slaven weer in opstand – en opnieuw werden ze verpletterd door de goed geoliede Romeinse oologsmachine.
In 73 v.Chr. brak de laatste en meest gewelddadige opstand uit, toen de slaaf Spartacus en 70 andere slaven uit een gladiatorenschool in Capua ontsnapten en een leger van 70.000 man op de been wisten te brengen.
Drie jaar lang versloegen ze het ene Romeinse leger na het andere, terwijl ze tevergeefs probeerden weg te vluchten uit Italië. In 71 v.Chr. werden Spartacus en zijn leger verslagen door de Romeinse legerleider Marcus Crassus.
De Romeinen waren echter behoorlijk geschrokken en voortdurend bang dat er een nieuwe Spartacus zou opstaan. Maar dat gebeurde niet – Spartacus leidde de laatste slavenoorlog.

Naar schatting kwamen meer dan 60.000 mensen om tijdens Spartacus’ grote slavenopstand van 73 tot 71 v.Chr.
Toen Rome zich na alle veroveringsoorlogen in de 3e eeuw n.Chr. vooral moest verdedigen tegen binnenvallende barbaren, nam het aantal slaven sterk af. Maar de slavernij bleef bestaan, ook na de komst van het christendom.
De vroeg-christelijke doctrine beweerde dat slaven slaven waren geworden, omdat het Gods wil was. Daarom hadden christelijke priesters geen enkel probleem met slavernij. En voor de slaven betekende de opkomst van het christendom dat ze niet alleen met geweld, maar ook met religie werden onderdrukt.
De slavernij in het Romeinse Rijk stopte pas toen het rijk uiteenviel en de keizerlijke macht werd overgenomen door de lokale adel en kleine koningen. Zij eisten belastingen en totale gehoorzaamheid van de arme boeren op hun landgoederen – de traditionele slavernij was voorbij toen de lijfeigenschap begon.