Sony Pictures/Moviestillsdb & Karl Bryullov

Pompeï was voor de ramp een bruisende stad

Alles kwam tot stilstand toen de vulkaan Vesuvius in 79 n.Chr. uitbarstte en Pompeï inkapselde in as en puimsteen. Daardoor kan het leven in de Romeinse stad worden gereconstrueerd. Ga met wijnhandelaar Marcus Porcius naar het café, bezoek prachtige villa’s en eet gegrilde muis.

De beschrijving van het leven in Pompeï is gebaseerd op bronnen uit de oudheid en archeologisch onderzoek, maar de belevenissen van de hoofdpersoon zijn fictief. Wijnhandelaar Marcus Porcius uit Campanië werd rijk door de verkoop aan grossiers. Doordat hij zijn naam op de amfora’s schreef, weten we dat zijn wijn in heel het rijk werd verkocht.

Eindelijk is hij er! Na twee zware dagen op zee kan wijnhandelaar Marcus Porcius op deze zomerdag in 79 n.Chr. aanmeren in Pompeï en naar de grote stadsmuren wandelen.

Bij de Porta Marina gaat hij op een bankje zitten om het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Als wijnboer in Campanië kun je niet om Pompeï heen.

Hier wordt de drank verkocht aan groothandelaren, die de wijn verder door het Romeinse Rijk vervoeren. Porcius heeft de stad eerder bezocht, maar hij was telkens te druk om hem te verkennen. Deze keer wil hij het anders aanpakken.

Hij krijgt al meteen een tip. Een van de 12.000 inwoners van Pompeï heeft iets op de muur tegenover het bankje geschreven:

‘Als je op zoek bent naar seks, vraag dan naar Attice. Ze kost vier sestertiën.’ Dat is niet meer dan de prijs van een goed glas wijn!

Geïnspireerd door deze graffiti haast hij zich door de poort de drukke stad in. Hij vindt snel zijn weg door de lange, rechte straten, waar wagenwielen diepe groeven in de kasseien hebben gesleten.

De wijnhandelaar glimlacht: iemand heeft penisjes uitgehakt in de bestrating, die de weg wijzen naar het grootste bordeel.

Een paar minuten later staat Marcus Porcius voor een van de vele bordelen van Pompeï, Lupanar Grande, ‘het grote wolvenhol’.

Een portier wijst hem de wachtkamer, waar eerdere klanten berichten in de muur hebben gekerfd. ‘Hermeros deed het hier met Phileteros en Caphisus,’ luidt een ervan.

Een vrouw komt binnen. Haar wangen zijn wit gekleurd, haar lippen met oker geverfd en haar donkere ogen met roet geaccentueerd. Hij is aan de beurt.

Voor de ondergang was Pompeï een levendige stad – met tal van kooplieden en prostituees.

© Look and Learn

Ramp staat voor de deur

Over een paar weken zal Pompeï door een hevige vulkaanuitbarsting worden bedolven onder as en puimsteen. Maar dat kan Marcus Porcius niet weten.

Hij is op 3 augustus 79 in de stad voor de wijn, de vrouwen en om handel te drijven.

Na zijn bezoek aan het bordeel loopt Marcus Porcius weer naar buiten om de stad eens goed te bekijken.

In de straten wemelt het van de ossen- en ezelkarren met waren voor de vele winkels die hun voorgevel aan de straat hebben.

Slaven dragen wijn, olie, vlees, fruit en noten naar binnen, terwijl de geur van rook, urine en eten zich vermengt met het geluid van de belletjes aan het tuig van de trekdieren: zo waarschuwen ze voetgangers.

Marcus Porcius wil eerst de zaken achter de rug hebben en zoekt zijn handelspartner Lucius Jucundus op, die aan de Via del Vesuvio woont.

Wijn ruilen tegen een slaaf

De ingang van Jucundus’ huis ligt onopvallend tussen twee winkeltjes, maar zodra Marcus Porcius binnentreedt, opent zich een wereld van luxe.

In de gang loopt hij over een fraai mozaïek van een slapende hond, waarna hij in een weelderige binnentuin komt met een waterpartij.

Hier treft hij Jucundus, die hij met een omhelzing begroet. De twee gaan in de eetkamer op de bank zitten, waar ze de gebeurtenissen in de wereld bespreken bij een lunch van lam in vissaus met wijn uit de wijngaarden van Porcius.

Tijdens het eten doen ze meteen zaken. Jucundus koopt 20 grote leren zakken van 500 liter rode wijn per stuk.

Het geld blijft niet lang in de zak van Marcus Porcius, hij koopt direct een nieuwe beheerder voor een van zijn wijngaarden.

De Siciliaanse slaaf Trophimus wordt van hem voor 6252 sestertiën – de prijs van acht muildieren.

Na de lunch tekenen de twee mannen de koopcontracten op wassen platen, die op zolder worden gearchiveerd.

Wijnhandelaar gaat in bad

Na een middagdutje ofwel een meridiatio in de mooie tuin zegt Marcus Porcius zijn vriend gedag en loopt hij verder de stad in, waar het inmiddels flink is gaan regenen.

Na twee dagen op zee en een bezoek aan het bordeel heeft de reiziger zin om zich te wassen. Hij besluit daarom naar het openbare badhuis te gaan.

Het regenwater stroomt inmiddels door de iets aflopende straten, maar hij weet droogvoets de overkant te bereiken met behulp van de stapstenen die op veel kruispunten op het wegdek zijn gelegd.

Marcus Porcius loopt naar binnen, betaalt en laat zijn kleren achter in de kleed­ruimte, waarvan het plafond is versierd met stucwerk, cupido’s en rozen.

Hij gaat eerst naar de sauna om eens ‘goed door te koken’, zoals Plinius de Oudere het Romeinse gebruik beschreef.

Na een rondgang door de warme baden betaalt hij een slaaf om hem in te oliën en al het vuil met een krabber te verwijderen.

Het is een perfecte plek om de stad te leren kennen. Het weer is opgeklaard, en terwijl de zon door de ronde gaten in het plafond schijnt, luistert Porcius naar de andere bezoekers, die praten over de burgemeestersverkiezingen, de beste plekken om te eten en de marktprijzen.

Weer buiten drinkt hij wat uit een van de vele openbare fonteinen. Het zijn de eindstations van het geniale systeem van aquaducten, dat de water­torens, bad­huizen en fonteinen voorziet van water uit de bron Fons Augusteus, die wel 50 kilometer landinwaarts ligt.

Als hij zijn mond afveegt, voelt Marcus Porcius de grond plotseling vervaarlijk trillen onder zijn voeten. Maar voordat hij naar een van de plaatselijke pleinen kan rennen, houdt het alweer op.

De inwoners van Pompeï trekken zich er niets van aan en gaan onverstoorbaar door met hun bezigheden.

Deze bevinkjes in de weken voor de vulkaanuitbarsting waren volgens Plinus de Jongere ‘niet zorgelijk, omdat ze vaak voorkomen in Campanië’.

Porcius eet een muis

Het is tijd voor een bezoekje aan de markt van Pompeï. Marcus Porcius volgt een ossenkar met de beroemde lokale uien, die op weg is naar de markt op het Forum.

Hij moet goed opletten waar hij loopt, want doordat de stad geen riolering heeft, ligt de straat vol met urine, paardenvijgen en rotte groenten. Zijn walging hierover maakt plaats voor bewondering als hij de markt bereikt.

Honderden kraampjes staan dicht op elkaar. Er worden onder andere vissaus, verse vijgen, geroosterde amandelen, olijven en schapenkaas verkocht.

Bij een van de kramen roostert een man kleine beestjes die Porcius niet herkent.

De verkoper glimlacht en haalt een stenen pot tevoorschijn. Marcus Porcius schrikt terug als hij een dikke relmuis over de bodem ziet lopen. ‘Relmuizen worden in potten vetgemest,’ staat te lezen in een Romeins handboek.

‘Gooi er eikels, walnoten of kastanjes in, leg het deksel erop en laat de dieren in het donker hun buikje rond eten.’

Hij moet wel even moed verzamelen, maar Marcus Porcius neemt een hapje van de geroosterde beestjes. Het is verrassend lekker: zoet, mals en met een vleugje noot.

De markt heeft ook meer herkenbare producten te bieden: varkensvlees, mosterd, verse munt en rode biet.

Dan komt hij bij een deel van de markt waar hij zich thuis voelt. Er wordt wijn uit het vruchtbare Campanië verkocht aan grossiers die de drank naar Rome en de Romeinse koloniën in Gallië en Spanje vervoeren.

Het is een lucratieve branche. Wijnhandelaren horen tot de rijkste burgers van Pompeï, en velen van hen hebben buiten de stad een zomerresidentie.

Naast het marktplein staat de tempel van Apollo. De Griekse god van muziek, profetieën en licht is populair in Pompeï, waar zijn tempel al 700 jaar staat.

Zoals de meeste Romeinen vereren de mensen hier meerdere goden, onder het motto ‘ik ben goed voor u, dan u ook voor mij’.

De tempel heeft betere tijden gekend. Veel van de 48 pilaren hebben scheuren en sommige zijn zelfs gebroken.

Dat komt door de aardbeving van 62 n.Chr., die honderden gebouwen verwoestte.

Veel gasten in het bordeel Lupanar Grande lieten een berichtje achter op de muur.

© Getty Images

Iedereen houdt van rotte vis

Als Marcus Porcius in de richting van de grootste lokale vissausproducent loopt, krijgt hij weer honger. Onderweg valt het hem op dat de arme mensen boven de lawaaierige winkels en cafés wonen.

Hij ziet hoe een vrouw in vuile kleren de inhoud van po’s en afval rechtstreeks op straat loost. De kleine appartementjes hebben namelijk geen water, toilet of keuken.

De armen brengen het grootste deel van de dag op straat door. Ze gaan naar openbare latrines, wassen zich bij openbare fonteinen en eten goedkope maaltijden in cafés en bij eetstalletjes.

Aan de muren tussen de winkels is te zien dat er verkiezingen op komst zijn. ‘Alle nachtelijke drinkers kiezen Marcus Cerrinius Vatia als aedilis,’ staat er met rode letters tussen twee cafés.

Het is een typische verkiezingsslogan voor Pompeï: havenarbeiders, bakkers, smeden – iedereen heeft zijn favoriet.

In totaal zijn er meer dan 2500 van zulke slogans te vinden in de stad, want na de verkiezingen heeft niemand zin om ze over te schilderen.

Opeens trekt Marcus Porcius zijn neus op. Het ruikt naar bedorven vis – en dat is goed nieuws. Het betekent namelijk dat de wijnhandelaar de grootste lokale verkoper van garum heeft gevonden – een saus van rotte, gefermenteerde vis.

De Romeinen doen de saus overal in en op, van geroosterde relmuizen tot gebak. Pompeï staat erom bekend de beste saus van het rijk te maken.

Hier, in de zaak van Umbricius Scaurus, wordt volgens de inscriptie op een amfora ‘de beste garum van makreel’ gemaakt.

‘Eersteklas vissaus, van Scaurus,’ staat er op een andere, en een derde amfora bevat ‘koosjere garum’ – een variant speciaal voor de plaatselijke joden.

Zelfs de vloer is bedekt met mozaïeken van kruiken met vissaus. De hongerige wijnhandelaar proeft ze allemaal. Hij koopt twee van de dure kruiken en laat die naar zijn schip in de haven sturen. Daarna gaat hij verder.

In het oosten van de stad stuit hij op de grote palaestra, een sportterrein van 141 bij 137 meter. Het enorme terrein wordt omzoomd door 118 pilaren en twee rijen platanen, en in het midden ligt een groot zwembad te glinsteren in de zon. Deze middag wordt er echter geen sport bedreven.

Schoolklassen zitten in de openlucht op kleine bordjes te schrijven. Eén van de leerlingen is brutaal geweest en krijgt slaag van zijn leraar, terwijl zijn vrienden stilletjes toekijken.

Marcus Porcius ziet dat er allerlei berichtjes in de pilaren zijn gekerfd.

‘Mogen de goden degenen die hun schoolgeld betaald hebben gunstig gezind zijn,’ heeft een leraar er als vermaning op geschreven.

Gladiatoren denken aan meisjes

De wijnhandelaar wandelt ook langs het nabijgelegen amfitheater, dat boven het oostelijke deel van de stad uittorent.

Met zijn ovale vorm en brede trappen is het een van de mooiste stadions van het rijk.

In 59 n.Chr. hielden hooligans er echter flink huis. De Romeinse historicus Tacitus beschrijft hoe ‘het begon als een triviale gebeurtenis bij een gladiatorenshow.

De scheldwoorden die over en weer vlogen (typisch voor chaotische provinciesteden) werden stenen, waarna er zwaarden werden getrokken.’

In de uren daarop vochten hooligans uit Pompeï en Nuceria elkaar de tent uit. Het liep zo uit de hand dat keizer Nero het amfitheater liet sluiten. Terwijl Marcus Porcius langs de oude barakken van de gladiatoren loopt, leest hij de graffiti op de muren.

Hij moet erom lachen. ‘Celadus bezorgt de meisjes hartzeer,’ staat er, en ook: ‘Cresces vangt met zijn grote net de nachtmeisjes, de ochtend­meisjes en alle anderen.’

De berichten zijn niet van groupies van de gladiatoren. De teksten staan op de binnenmuren, dus de krijgers hebben ze zelf geschreven.

De zon gaat bijna onder en Marcus Porcius’ favoriete dagdeel begint. De grote houten deuren van de winkels gaan dicht, terwijl de bars en gokhuizen gasten verwelkomen.

Daar zijn er bijna 150 van, dus het is moeilijk kiezen voor de wijnhandelaar. De inrichting is vrijwel overal hetzelfde: een lage bar met gaten erin, waarin grote kruiken met noten en wijn klaarstaan.

Porcius begint in Salvius’ bar met een schaaltje amandelen en een beker wijn en dobbelt een potje met een plaatselijke steenhouwer. Een stripverhaaltje op de muur waarschuwt tegen valsspelen.

Het stelt twee dobbelende mannen voor. Een van hen roept: ‘Drie!’ terwijl de ander twee vingers opsteekt en zegt: ‘Niet waar, je had er maar twee!’

Slavenbroers nodigen Porcius uit

Terwijl de olielampen op straat worden aangestoken, loopt Marcus Porcius naar het volgende café. Bij de bar van Hedones ziet hij een bordje.

‘Voor één munt krijg je hier wijn. Voor twee munten krijg je betere wijn en voor vier munten Falernische wijn,’ staat er, met een verwijzing naar de beste, meest legendarische witte wijn van het rijk.

Marcus Porcius is een rijk man, en hij bestelt meteen een hele karaf Falernische wijn. Daar kijken de andere gasten van op.

De witte wijn bevat bijna 15 procent alcohol, en volgens Plinius de Oudere vliegt hij in brand als je er vuur bij houdt.

De heerlijke wijn is al snel op, maar de wijnhandelaar heeft nog niet genoeg gehad. Enigszins aangeschoten gaat hij het café van Asellina binnen, waar hij gegrilde kaas met honing en nog een karaf wijn bestelt.

Onder het eten kijkt hij vrolijk rond. Op de muren staan allerlei erotische tekeningen en schunnige graffiti.

Zo leest hij ergens: ‘Helaas, meiden, mijn penis heeft jullie opgegeven. Hij wil nu het achterwerk van mannen.’ Preuts zijn ze niet, daar in Pompeï.

In Asellina’s bar komt Marcus Porcius twee oude bekenden tegen: de broers Vettii. 20 jaar geleden waren ze slaven, maar eenmaal vrij werden ze succesvolle wijnmakers en verdienden ze goudgeld.

De nieuwe rijken van Rome pronken graag met hun welvaart, en de broers nodigen Porcius uit hun huis te bekijken.

In de hal wordt meteen duidelijk dat de broers geen subtiele smaak hebben. Er is een fresco geschilderd van de Griekse god Priapus, die zijn erectie weegt tegen een stapel munten.

De 30 kamers van het prachtige huis staan vol met kunst die een ode brengt aan rijkdom, mannelijkheid en wijn.

In de binnentuin, die met pilaren is omzoomd, staat een fontein, waar cupido’s en goden water in een bassin spuwen.

De broers zijn echter ook godvruchtig: er staan allerlei altaartjes in het huis voor de dagelijkse offers aan goden als Venus, Minerva en Jupiter.

Al in 1599 stuitten Italiaanse bouwers op Pompeï, maar pas in 1748 begon de eerste grote opgraving, toen de Spaanse genie naar kunstvoorwerpen zocht. Tijdens de Franse bezetting van Napels begin 19e eeuw werd er voor het eerst echt werk gemaakt van het onderzoek naar de oude stad.

© Giuseppe Fiorelli/AKG

Op zoek naar een toilet

Na nog een paar uur met de broers te hebben doorgebracht, besluit de nu ladderzatte Porcius een hotel te zoeken.

Misschien komt het door de geroosterde muizen die hij die dag heeft gegeten, maar onderweg begint zijn buik te rommelen en moet hij plotseling nodig naar de wc.

Waar zijn al die openbare latrines opeens gebleven? Hij wil bijna zijn behoefte op straat doen, maar op een bord leest hij: ‘Viezerik! Doe het maar verderop.’

Gelukkig ziet hij niet lang daarna een toiletgebouw. Hij rent naar binnen en neemt plaats tussen twee andere nachtbrakers. Als hij klaar is, maakt hij zijn billen schoon met een natte spons en een stokje.

Het is al zo laat dat de olielampen uit zijn, maar dankzij witgeverfde stenen in de stoep slaagt Marcus Porcius er toch in zijn weg te vinden.

Hij waggelt langs de stippellijn, tot hij bij gebrek aan beter een kamer neemt in de Muildierdrijversherberg.

Vlak voor hij inslaapt, valt zijn oog op een bericht op de muur dat hij liever niet gelezen had:

‘Herbergier, we hebben in bed geplast. Ik geef toe dat dit niet netjes was. Als u wilt weten waarom: er was geen po.’

Wijnhandelaar heeft kater

De volgende ochtend wordt Marcus Porcius wakker met knallende hoofdpijn. Als hij Plinius de Oudere had gelezen, was hij gewaarschuwd geweest.

‘Wijn uit Pompeï kan een nadelig effect hebben, want de kater houdt aan tot lunchtijd de volgende dag,’ vertelt hij.

Ondanks de kater hijst Marcus Porcius zich uit bed en loopt hij naar de beste bakker van de stad. De hele straat ruikt naar tarwebrood, en de inwoners staan al in de rij.

De bakkerij doet alles zelf: Achter in het gebouw wordt het graan gemalen. Vervolgens wordt het deeg gekneed en tot een bol gevormd, waarna het wordt gebakken.

Er passen 100 broden in de grote oven. Als ze klaar zijn, worden ze verkocht aan de klanten, die geduldig staan te wachten in de ochtendzon.

Met een warm brood begeeft Marcus Porcius zich naar de Porta Marina en zijn schip. Dat bevat nu geen wijn meer, maar wel vissaus én de slaaf Trophimus.

Terwijl hij terugdenkt aan zijn dag in de stad, voelt hij de grond weer trillen.

Een paar oudere mannen kijken bezorgd naar de Vesuvius en praten zacht met elkaar, terwijl de wijnhandelaar aan boord gaat van zijn schip.

Als hij het zeil hijst, houdt het trillen op, maar Marcus Porcius zal Pompeï nooit weerzien.