De stormram van de Romeinen beukte nu al dagen op de muur van Massada. Tot ineens de vestingmuur het met veel geraas begaf. Maar toen het stof ging liggen zag Lucius Silva, Romeins veldheer en stadhouder van Palestina, de houten muur die de Joden direct achter de buitenmuur hadden gebouwd.
Die zou de Romeinse soldaten nog zeker dagen kunnen ophouden. Op bevel van Lucius Silva wierpen Romeinse legionairs daarom teer en fakkels tegen de houten muur.
‘Wij zullen morgen zeker het onderspit delven, maar het staat ons vrij om een eervolle dood te kiezen met al degenen die wij bovenal liefhebben.’ Elazar ben Yair
Het vuur greep gretig om zich heen. In de stellige overtuiging dat ze Massada de volgende dag konden innemen, keerden de Romeinse soldaten terug naar hun legerkamp.
De Joden in de vesting beseften ook dat Massada’s dagen waren geteld. Met de val van Massada zou het laatste verzet tegen de Romeinen zijn gebroken. Leider Elazar ben Yair riep de 960 overgebleven Joden bijeen.
‘Wij zullen morgen zeker het onderspit delven, maar het staat ons vrij om een eervolle dood te kiezen met al degenen die wij bovenal liefhebben,’ sprak hij luid, terwijl hij daarbij de kring van mannen, vrouwen en kinderen rondkeek.
‘Eerst laten we het vuur onze eigendommen en de vesting verteren. Het voedsel laten we achter, zodat het duidelijk is dat we niet van de honger zijn omgekomen, maar dat we de dood hebben verkozen boven slavernij.’
Vervuld van hun religieuze fanatisme omhelsden de mannen hun vrouwen en kinderen – en sneden hen toen de keel af. In een zee van bloed lootten de mannen daarna welke tien mannen de anderen zouden doden.

Bij de inname van Jeruzalem staken de Romeinen de stad in brand. De grote tempel, het grootste heiligdom van de Joden, werd hierdoor verwoest. Alleen de Klaagmuur is nu nog over.
Verwoesting Jeruzalem werd voorbode voor Massada
Drie jaar voor de belegering van Massada werd Jeruzalem, de heilige Joodse stad, bruut veroverd.
In 66 n.Chr. hadden de Joden de zwaar versterkte stad Jeruzalem veroverd op het Romeinse garnizoen. In maart 70 begon veldheer Titus, de zoon van de pasbenoemde keizer Vespasianus, met 24.000 man aan de belegering van Jeruzalem.
Nadat onderhandelingen met de opstandelingen waren mislukt, gaf Titus bevel tot een directe aanval op de stad. Maar er sneuvelden zo veel soldaten dat hij het leger terugtrok. Daarom bouwden de Romeinen een hoge aarden wal om Jeruzalem.
Wie de stad uit vluchtte, werd op de wal gekruisigd bij wijze van afschrikwekkend voorbeeld. In augustus vielen de Romeinen opnieuw aan, en nu met succes. Als wraak voor de verliezen doodden ze tienduizenden burgers en staken ze de stad in brand.
Toen deze tien hun gruweldaad hadden verricht, staken ze de vesting en de paleizen in brand. Toen lootten ze wie de negen overgeblevenen zou doden. De laatste overlevende van Massada heeft gecontroleerd of iedereen dood was en nam toen zijn eigen leven met een zwaard.
De keizer wil als God zijn
Het bloedige einde van de verdedigers van Massada was ook het einde van een zevenjarige oorlog tussen de Joden en het Romeinse Rijk. In 6 n.Chr. was Palestina een Romeins protectoraat met een Romeinse stadhouder, die binnen- en buitenlandse aangelegenheden bepaalde en de hogepriester benoemde.
Dat stuitte in het zeer godsdienstige land op veel weerstand. Toen keizer Caligula zichzelf in 39 n.Chr. tot god uitriep en zijn beeld in alle tempels van het rijk moest komen te staan, was een opstand nabij.
Steeds meer Joden – met de Zeloten, een fanatieke Joodse sekte, voorop – riepen op tot gewapend verzet. Maar Joodse priesters maanden tot bezinning.
Romeinen bouwden een wal rond Massada




Vanaf de schans beschoten Romeinen de mannen op de muur met spangeschut.
Massada zou niet te veroveren zijn. Maar niemand had rekening gehouden met de ijzeren wil van de Romeinen.
Een belegeringswal van 3,5 km werd rond Massada gebouwd, zodat er niemand uit kon ontsnappen.
De Romeinen bouwden acht versterkte forten (rood) rondom de rots. Zo waren ze beschermd tegen verrassingsaanvallen van de omsingelde Zeloten.
Dat veranderde toen in 64 n.Chr. Gessius Florus stadhouder van Palestina werd. Hij bevoorrechtte de Griekse minderheid; de Grieken kregen privileges en functies ten koste van Joden.
Toen Florus uit naam van de keizer veel geld van de tempel in Jeruzalem confisqueerde, was voor de Joden de maat vol.
Joden komen in opstand
Er braken rellen uit in de stad en de Joodse priesters weigerden nog langer aan de Romeinse keizer te offeren. Florus zette het leger in en kruisigde een aantal Joodse leiders.
Toen barstte de opstand goed los. In 66 werd het Romeinse garnizoen in Jeruzalem overmeesterd en versloegen de Joden een Romeins legioen in het noorden van Palestina.
In hetzelfde jaar veroverden de Zeloten de rotsvesting Massada in het zuiden. Keizer Nero zette Gessius Florus af en schakelde Flavius Vespasianus, de beste veldheer van Rome, in om de opstand neer te slaan.
Die trok met 60.000 soldaten naar Noord-Palestina en had in 68 n.Chr. het hele noordelijke gebied in zijn macht. In 70 n.Chr. nam Titus Flavius, Vespasianus’ zoon, Jeruzalem met bruut geweld in.
Het Joodse verzet was, op een paar kleinere verzetshaarden na, gebroken. De enigen die de machtige Romeinen er maar niet onder kregen, waren de fanatieke Zeloten in Massada.
De Zeloten waren gehaat
Volgens de geschiedschrijver Flavius Josephus, van Joods-Romeinse komaf, bestonden er ten tijde van de Joodse opstand vier Joodse sekten.

Josephus nam de voornaam aan van zijn vriend keizer Vespasianus.
Overloper schreef geschiedenis
De kennis over de Joodse opstand danken wij vooral aan Flavius Josephus. De echte naam van deze geschiedschrijver, zelf een Jood, was Josef ben Matthias. Hij nam deel aan de opstand tegen de Romeinen, maar werd gevangengenomen bij de val van de stad Yodfat.
Vanaf toen bemiddelde hij voor de Romeinse veldheer Vespasianus. Toen hij in 71 vrijkwam, ging hij op verzoek van Vespasianus, nu keizer, naar Rome. Hij nam de naam Flavius Josephus aan en schreef o.a. ‘De Joodse oorlog’.
De Zeloten (de naam betekent ‘zij die streven naar rechtvaardigheid’) onderscheidden zich van de andere drie doordat zij het geweld tegen Joden en niet-Joden goedkeurden als dit kon leiden tot een zelfstandig Joods rijk.
Decennialang hadden de Zeloten al opgeroepen tot verzet tegen de Romeinen en zij namen dan ook de leiding bij de Romeinse verovering van Jeruzalem.
Maar de Zeloten streden niet alleen tegen de Romeinen. Hun aanval was vooral tegen andere Joden gericht. De Zeloten vonden dat Joden die zich niet actief verzetten tegen de Romeinen of zelfs met hen samenwerkten, uitgeroeid moesten worden.
Volgens Josephus zaten de Zeloten daarom continu de Joden op de huid die hun onverzoenlijke en harde lijn ten opzichte van de Romeinen niet volgden: ‘Zij roofden hun eigendommen, sleepten hen weg en staken hun huizen in brand.’
Ook stuurden de Zeloten doodseskaders op pad om alle ‘collaborateurs’ van het leven te beroven.
‘Geweld tegen vreemden was voor hen aan de orde van de dag en wreedheid tegenover hun dierbaren zagen zij als een grootse prestatie. Ze slachtten zelfs de hogepriesters af,’ schrijft Flavius Josephus.
Deze zeer oorlogszuchtige sekte veroverde in 66 de rotsvesting Massada op de Romeinen.
Massada versterkt
Massada is een rotsplateau van zo’n 400 meter hoog in de woestijn van Palestina aan de zuidwestkust van de Dode Zee. De top van het plateau is slechts via twee smalle paden te bereiken.
Het ene pad was zo kronkelig dat het het ‘slangenpad’ werd genoemd, en zo onbegaanbaar dat er van die kant geen aanval gevreesd werd. Het andere pad was beter, maar werd versperd door een flinke toren. De enige weg naar de vesting was dus door de torenpoort.

Om tijdens een belegering stand te kunnen houden hadden de Zeloten in de rots twee gigantische waterbekkens uitgehakt.
Massada was daardoor van nature al moeilijk in te nemen. Dat was dan ook de reden dat Herodes, de koning der Joden die volgens Josephus oproer verwachtte van zijn eigen onderdanen, de rots Massada in zijn tijd al had omgebouwd tot een gigantische vesting.
Om tijdens een belegering stand te kunnen houden had Herodes in de rots grote waterreservoirs laten uithakken die bij regen werden gevuld. Verder liet hij enorme voorraadschuren bouwen voor voedsel, wapens en bouwmaterialen.
Binnen de muren van de vesting bouwde de koning regeringsgebouwen, vijf paleizen, een badhuis met zwembad, woonhuizen en een tempel. Hij verzamelde alles wat hij nodig had om zijn rijk vanuit de rotsvesting te kunnen regeren en toch een luxeleven te leiden.
De Romeinse belegering
Toen de Romeinen de macht in Palestina overnamen in 6 n.Chr., stationeerden zij een garnizoen in Massada. Maar tijdens de Joodse opstand 60 jaar later werd dit garnizoen overmeesterd door een groep Zeloten die het beheer over de vesting overnam.
In 70 waren de fanatiekste Zeloten door de andere Joodse sekten uit Jeruzalem verdreven, en zij sloten zich aan bij de Zeloten in Massada.
Twee jaar lang terroriseerden de Zeloten vanaf deze plek in het zuiden van Palestina zowel Romeinen als Joden. De Romeinse stadhouder Lucius Silva zette daarom alles op alles om de Zeloten eronder te krijgen.
Met zo’n 10.000 strijdbare mannen en evenveel Joodse slaven trok hij in 72 n.Chr. door de woestijn naar Massada. Lucius Silva zag direct in dat Massada alleen door een langere belegering kon worden ingenomen.
Door de steile rotswanden en de onbegaanbare paden was het onmogelijk een aanvalsleger ongeschonden bij de poort van de vesting te krijgen.
Een aanval op Massada zou veel geduld, vernuft en tijd vergen. En dat hadden de Romeinen in overvloed.
Allereerst liet Lucius Silva een ruim 3,5 kilometer lange aarden wal om Massada heen bouwen.
Zo konden de Zeloten niet ontsnappen en was er geen hulp van buitenaf mogelijk. Lucius Silva kon nu in alle rust aan de volgende stap beginnen. Hij wilde de muur nu te lijf gaan met stormtorens, spangeschut en manschappen.
Bouw van reuzenschans
Ten westen van het plateau, op 150 meter van de muur van Massada, lag een brede bergknoop. Silva gaf zijn soldaten en slaven de opdracht een van de opmerkelijkste belegeringswerken ooit te bouwen, dat nu nog bestaat.
Hij wilde een schans van de bergknoop naar de muur aanleggen. Beschermd door boogschutters en steenslingeraars en zelf slechts met manden en schoppen gewapend bouwden de Romeinse soldaten en Joodse slaven in twee maanden een enorme schans van aarde en steen.
In de lente van 73 waren Lucius Silva en zijn soldaten klaar voor het slotoffensief tegen de Zeloten.
Het laatste offensief
Josephus schrijft over de laatste aanval op Massada: ‘Ze bouwden een 30 meter hoge aanvalstoren, volledig met ijzer gepantserd. Vanaf daar schoten de Romeinen met spangeschut en stenen op de verdedigers op de muur, die al snel werden verjaagd. Daarbij werd er in opdracht van Lucius Silva onophoudelijk met een stormram op de muur ingebeukt.’

Sinds de opgravingen in de jaren 1960 is Massada een Joods bedevaartsoord.
‘Massada zal nooit meer vallen’
Eeuwenlang vergat men de vreselijke gebeurtenissen bij Massada. Maar in de 20e eeuw werd Massada belangrijk voor de identiteit van Israël.
Hoewel de Zeloten die Massada hadden verdedigd gehaat werden, werd de vesting in de 20e eeuw een ‘heiligdom’ voor het gehele Joodse volk. Men vergat voor het gemak dat de verdedigers van Massada tot een verguisde, fanatieke sekte behoorden.
Massada werd een symbool voor de moed, trouw en toewijding aan Israël van het gehele Joodse volk. ‘Massada zal nooit meer vallen,’ werd de lijfspreuk van het Israëlische leger, die onder meer op postzegels en medailles stond.
Tot voor kort legden de Israëlische legerofficieren op de rots Massada de eed af. Na de opgravingen in de jaren 1960 kreeg Massada de naam ‘Mausoleum van martelaren’. De archeologen vonden 25 skeletten, maar niemand weet of dit Zeloten zijn.
Toch kregen ze in 1969 een militaire begrafenis op Massada. Het verhaal over de vesting heeft zo’n invloed op de Israëlische politiek, dat politici er wel van worden beschuldigd een ‘Massadacomplex’ te hebben.
Dat wil zeggen dat zij, als er nationale belangen in het spel zijn, liever vechten tot het bittere einde dan dat ze zouden onderhandelen.
Tegen zo’n hevige aanval konden de Zeloten zich niet verweren. Ze hadden geen spangeschut en konden dus de Romeinse aanvallers geen enorme schade toebrengen.
Hun enige hoop was dat de Romeinen de belegering opgaven. Daarom werkten de 960 Zeloten als bezetenen aan een nieuwe muur achter de vestingmuur. Ze zetten twee parallelle muren van balken neer en vulden de tussenruimte met aarde op.
Toen de Romeinen door de buitenste muur heen waren, stuitten ze op de noodmuur: ‘Het leek een gewone huismuur, maar de belegeringswerktuigen stonden machteloos, want de aarde absorbeerde de schokken,’ schrijft Josephus.
Maar al was de haastig opgetrokken muur van de Zeloten bestand tegen de Romeinse stormram, vuur kon hij niet weerstaan. De Romeinen staken de muur in brand en lieten de vlammen hun werk doen.
Zeven Joden overleven
De ochtend daarna bereidden de nietsvermoedende Romeinen zich voor op een stormaanval en een zwaar gevecht met de fanatieke vijand. Ze zetten de stormladders tegen de muur, maar al wat ze daar aantroffen waren stilte en een brandende vesting.
‘Toen ze de stapels lijken vonden, waren ze niet verheugd over de dood van hun vijand.’ Josephus.
De soldaten slaakten strijdkreten om de vijand te lokken, maar de roep werd alleen gehoord door twee vrouwen en vijf kinderen die zich voor de collectieve zelfmoord hadden verstopt. Zij vertelden de soldaten over de bloedige zelfmoord.
Eerst geloofden de Romeinen hen niet: ‘Ze begonnen het vuur te blussen en kwamen het paleis binnen. Toen ze de stapels lijken vonden, waren ze niet verheugd over de dood van hun vijand. Ze voelden juist bewondering voor dit grootse en dappere besluit en voor de doodsverachting die deze mensen hadden getoond door massaal zelfmoord te plegen,’ vertelt Josephus.
600 Zeloten overgeleverd
Massada was gevallen, en het verzet van de Zeloten was eindelijk gebroken. Na de val van Massada besloot de raad van oudsten in Jeruzalem om alle nog levende Zeloten over te leveren aan de Romeinen, omdat ze de Zeloten de schuld gaven van wat de Joden was overkomen.
Josephus berichtte dat ruim 600 Zeloten gevangen en uitgeleverd werden. Maar ondanks vele vormen van marteling wilde geen enkele Zeloot de Romeinse keizer als zijn heer erkennen.
‘Geen van hen bezweek onder de zware druk, allen hielden stand. Het was alsof hun lichaam ongevoelig was voor marteling en vuur en alsof hun ziel zich erin verheugde,’ besluit Josephus zijn verslag over Massada – het laatste Joodse bolwerk.