Archeologen konden hun ogen amper geloven toen ze in mei 2020 naar een van de grootste kolenmijnen in Servië werden geroepen, in de buurt van Kostolac, 70 km ten oosten van Belgrado. Op zeven meter diepte waren de graafmachines van de kolenmijn Drnmo gestuit op een goed bewaard scheepswrak.
Al snel werd duidelijk dat het wrak heel lang onder de grond had gelegen. Volgens deskundigen dateert het uit de tijd dat Servië deel uitmaakte van het zwaarbewaakte grensgebied tussen het Romeinse Rijk en de barbaren in het noorden.
‘Dit is heel bijzonder. We zien sporen van talloze reparaties, dus het schip is lang in gebruik geweest,’ legt archeoloog Nemanja Mrđić, die mee heeft geholpen met de opgraving, via de telefoon uit.
Volgens Mrđić is het waarschijnlijk een patrouilleschip van de Romeinse riviervloot. Een derde van het schip is helaas door de graafmachine verbrijzeld, maar ooit was het 19 meter lang met ruimte voor ongeveer 25 man.
De laatste keer dat het schip werd gebruikt – meer dan 1800 jaar geleden – zat het vol met soldaten die de oevers van de Donau afspeurden op zoek naar vijanden.
Vlak bij het Romeinse schip vonden archeologen de resten van twee primitieve kano’s, waarschijnlijk gebruikt door vijandelijke stammen om de rivier over te steken. Zij woonden aan de andere kant van de Donau en moesten koste wat kost buiten het Romeinse Rijk worden gehouden.
Volgens archeologen dateert het Romeinse schip uit de tweede eeuw n.Chr. en kwam het uit het nabijgelegen Romeinse fort Viminacium. Deze vesting had een vloot die samen met forten, wachttorens en een enorm leger ongeveer 400 jaar lang de Donau bewaakte tegen aanvallen.
De meer dan 2000 km lange grens langs de Donau, waarvan 580 km in Servië lag, was de meest kwetsbare van het hele Romeinse Rijk en werd voortdurend aangevallen door woeste stammen die vanuit de donkere wouden in Noord-Europa en de eindeloze steppen in het oosten de grens probeerden over te steken.
Voor de Romeinse keizers en burgers was het een meedogenloze overlevingsstrijd, geleid door de grenstroepen – op het land en op het water.
Rivieren bieden bescherming
Keizer Augustus had 100 jaar eerder – zo rond het begin van de jaartelling – besloten dat het huidige Servië en het gebied ten zuiden van de Donau moesten worden ingelijfd bij het Romeinse Rijk, om vrede te brengen in het noorden.
Al tientallen keren voerden barbaarse stammen aanvallen uit vanaf de overkant van de Donau, waar de Romeinen een defensief bondgenootschap hadden gesloten met de bevolking. En telkens als hun medestanders werden aangevallen, moesten legionairs te hulp schieten. Met name de Daciërs uit het huidige Roemenië zorgden voor veel problemen.
De Daciërs waren krijgszuchtig en goed georganiseerd. Volgens de historicus Lucius Florus grepen ze elke mogelijkheid aan om aan de overkant van de rivier te roven en plunderen:
‘Elke keer dat de Donau bevroor en begaanbaar werd, vielen ze onder leiding van hun koning, Cotiso, aan en terroriseerden ze de regio.’
‘Deze barbaren weten niet eens wat het woord vrede betekent!’ De Romein Lucius Florus over de Sarmaten
En de Daciërs waren zeker niet de enigen. De Romeinen kregen ook steeds weer te maken met de Sarmaten – een agressief ruitervolk van de steppen in het oosten, dat zich gevestigd had in het huidige Moldavië. Met hen was het lastig onderhandelen.
‘Deze barbaren weten niet eens wat het woord vrede betekent,’ schreef Florus verbaasd.
Augustus besloot daarom aan het begin van onze jaartelling om de grens te verleggen naar de Donau, die een natuurlijke verdedigingslinie vormde. Het gebied ten zuiden ervan werd ingedeeld in twee provincies.
De eerste, Pannonië, omvatte het huidige Oostenrijk, Hongarije, Kroatië en het noorden van Servië, terwijl de provincie Moesië uit het centrale deel van Servië en delen van Bulgarije en Roemenië bestond.
Deze nieuwe grens was beter te verdedigen en de rivier kon gebruikt worden om producten en voorraden te transporteren. En dus stichtten de Romeinen de eerste permanente riviervloot, die erop moest toezien dat onbevoegden de rivier niet overstaken.
Ervaring dankzij veldtocht in Germanië
De Romeinen hadden wel eerder troepen en voorraden via rivieren getransporteerd. Zo rond het jaar 1 stuurde Tiberius, de aangenomen zoon van Augustus, een vloot via de Elbe naar Germanië om het Romeinse Rijk in noordelijke richting uit te breiden. En in 15 n.Chr. bracht de veldheer Germanicus vier legioenen met meer dan 20.000 man via de Eems naar Germanië.
Romeinse scheepsbouwers hadden veel ervaring met oorlogsschepen uit het Middellandse Zeegebied, maar voor rivieren hadden ze een ander type vaartuig nodig. Voor de expeditie van Germanicus werden in recordtijd 1000 schepen gebouwd die op zee en over rivieren konden varen.
‘Sommige waren kort met een kleine steven en een brede romp, zodat ze opgewassen waren tegen hoge golven. Andere schepen hadden een platte onderkant, waardoor ze landinwaarts konden varen zonder averij op te lopen. Veel schepen kregen ook een roer aan beide uiteinden, zodat ze twee kanten op konden varen,’ aldus de schrijver Tacitus.
Volgens hem hadden veel schepen ook een plat dek, waarop oorlogstuig en paarden vervoerd werden.
‘De hele armada, met de wind in de zeilen en roeiriemen, was een geweldig gezicht,’ schrijft Tacitus.
Wat ze op de rivieren in Germanië leerden, werd gebruikt op de Donau, waar de Romeinen al gauw een vloot hadden om langs de 2000 kilometer lange rivieroevers te patrouilleren.
Volgens de Servische archeoloog Nemanja Mrđić hadden de meeste Romeinse rivierschepen ongeveer dezelfde vorm, net als het schip dat onlangs in Servië is gevonden – ook al is dit schip minstens 100 jaar nadat Germanicus over de Eems voer gebouwd.
‘De schepen hadden een diepgang van ongeveer een halve meter. Ze zijn dus heel geschikt voor ondiepe rivieren. Bovendien hebben ze een platte bodem, zodat ze makkelijk kunnen aanleggen langs de oever,’ zegt hij.
Deze nieuwe Donauvloot moest de grenzen van Romeinse Rijk bewaken, maar al gauw bleek dat dit lang niet genoeg was.
Vloot wordt belegerd
In 69 n.Chr. heerste er chaos in het Romeinse Rijk. Keizer Nero had zelfmoord gepleegd en er was een machtsstrijd uitgebroken. De Daciërs maakten direct van de onrust gebruik – de Romeinen waren in een onderlinge strijd verwikkeld en hadden de verdediging van de provincie Moesië overgelaten aan buitenlandse huursoldaten.
‘Toen ze hoorden dat het oorlog was in Italië en dat het land tot op het bot verdeeld was, vielen ze onze huursoldaten aan en bezetten ze beide oevers van de Donau,’ schrijft Tacitus.
Uiteindelijk wist een Romeins legioen een einde te maken aan de terreur van de Daciërs. Maar een jaar later staken de sluwe Sarmaten de Donau over en in de veldslag die daarop volgde, werd de Romeinse gouverneur van Moesië vermoord. En ook al werden de Sarmaten verdreven, de nieuwe keizer, Vespasianus, had er tabak van.
Hij gaf het leger opdracht om de rivier te beveiligen met een uitgebreid stelsel van forten. Vanaf dat moment bewaakten de legioenen niet alleen de rust langs de Donau, maar beschermden ze de provincies tegen vijanden van buitenaf.
Aan de Romeinse kant van de Donau werden enorme vestingen gebouwd, met wachttorens ertussenin, zodat de Romeinen alles in de gaten konden houden. Een ervan was Viminacium, waar 1900 jaar later het Romeinse schip werd gevonden. Ook werd Singidunum gesticht, de huidige hoofdstad Belgrado.
Volgens archeoloog Nemanja Mrđić werd Viminacium gebouwd bij de rivier de Mlava, die uitmondt in de Donau. In die tijd lag de Mlava vlakbij, maar sindsdien is ze 3 kilometer opgeschoven, waardoor het Romeinse patrouilleschip zo ver landinwaarts werd gevonden.
De Daciërs lieten zich echter niet afschrikken door de nieuwe forten en bleven de Romeinen aanvallen. De laatsten moesten iets nieuws verzinnen.
Rome neemt wraak
In 105, na een reeks aanvallen van de Daciërs, bracht de nieuwe heerser, keizer Trajanus, een groot leger op de been om voor eens en altijd af te rekenen met de Daciërs. Hij gaf ingenieur Apollodorus de opdracht om een brug van 1 kilometer – de langste in de geschiedenis van het keizerrijk – over de Donau te bouwen.
Met de hulp van een Sarmatische stam, de Jazygen, vielen de Romeinen Dacië binnen en belegerden ze de zwaarbewaakte Dacische hoofdstad Sarmizegetusa, op een bergtop op 1200 meter hoogte. Ondanks hevig verzet moesten de Daciërs zich gewonnen geven – de Dacische koning Decebalus pleegde zelfmoord.
Dacië, dat rijk was aan goud, werd vervolgens ingelijfd als een Romeinse provincie. Dat betekende dat het noordelijke deel van Moesië, waar Viminacium lag, niet meer voortdurend werd aangevallen. De Romeinen maakten van deze onverwachte vrede gebruik door naast Viminacium een stad te bouwen, die al gauw een trekpleister werd voor kooplieden uit het hele Romeinse Rijk.
‘Er zijn veel inscripties, vooral grafteksten, waarin Griekse en Syrische handelaren worden genoemd. Zij kwamen naar Viminacium en bleven daar tot hun dood,’ vertelt Mrđić.
Al sinds 1882 zijn er opgravingen in de oude vestingstad die, met zo’n 40.000 inwoners, een van de grootste steden van de Balkan was. Tot dusver zijn er op de begraafplaats 14.000 Romeinse graven blootgelegd – meer dan er in het hele Romeinse Rijk zijn gevonden.
Uit opgravingen blijkt dat Viminacium rijk werd door alle producten die na de verovering van Dacië via de Donau en vanuit de Dacische goudmijnen naar de stad werden gebracht. Die welvaart kwam tot uiting in geplaveide straten, lange zuilengalerijen, riolering en een amfitheater.
Maar de vrede was van korte duur.
Geallieerden zetten aanval in
Sinds de tijd van Augustus waren allianties met de stammen in de grensgebieden belangrijk voor de verdediging van het rijk. Via speciale verdragen verplichtten beide partijen zich ertoe om elkaar te helpen bij aanvallen van buitenaf.
De Romeinen bemoeiden zich over het algemeen niet met conflicten aan de andere kant van de grens en betaalden hun bondgenoten liever om zich gedeisd te houden. Maar in de 2e en 3e eeuw kwamen de eerste volksverhuizingen op gang en zaten de bondgenoten van Rome in een lastig parket.
‘Deze oorlog was erger dan alle oorlogen ooit.’ Historia Augusta, auteur onbekend
In paniek smeekten afgezanten van de Germaanse Marcomannen in 167 de Romeinen om hulp tegen de Goten die hun gebied waren binnengevallen: ze wilden zich aan de veilige, Romeinse kant van de Donau vestigen, of ingelijfd worden bij het Romeinse Rijk, zodat ze beschermd waren.
Toen de Romeinen weigerden, werden de Marcomannen wanhopig. Samen met bevriende stammen vielen ze de Romeinse provincies langs de Donau aan, en niet veel later mengden ook de Jazygen en andere stammen zich in de strijd.
‘Deze oorlog was erger dan alle oorlogen ooit,’ schreef een anonieme bron uit die tijd.
13 jaar lang werd er in de Donauprovincies gevochten, totdat keizer Marcus Aurelius, vlak voor zijn dood in 180, de overwinning behaalde. Hoe gewelddadig de oorlog was, blijkt wel uit het feit dat de Jazygen na de strijd meer dan 100.000 Romeinse krijgsgevangenen vrijlieten.
Uit angst voor nieuwe opstanden en invasies werd de troepenmacht langs de Donau versterkt en werden de verdedigingswerken uitgebouwd. Waarschijnlijk was dit de periode waarin het patrouilleschip uit Viminacium werd ingezet. Maar buiten het rijk was het chaos: de barbaren kwamen eraan.
Bloed vloeit langs de Donau
In de 3e eeuw werden de noordelijke grenzen van het Romeinse Rijk overspoeld door allerlei volkeren. In 251 vielen de Germaanse Goten Moesië binnen, waar ze tegenover de Romeinse keizer Decius, zijn zoon en zijn leger kwamen te staan.
‘Hij, zijn zoon en veel andere Romeinen kwamen vast te zitten in het moeras. Ze werden allemaal gedood.’ De schrijver Lucius Lactantius over de dood van keizer Decius
In eerste instantie werden de Goten verdreven, maar toen de keizer samen met zijn zoon de achtervolging inzette, werden ze een moeras ingelokt en gedood door de speren en pijlen van Gotische krijgers.
‘Hij en zijn zoon en veel andere Romeinen kwamen vast te zitten in het moeras. Ze werden allemaal gedood. Hun lichamen verdwenen in de modder en werden nooit teruggevonden,’ aldus de Byzantijnse schrijver Lucius Lactantius.
Decius was de eerste Romeinse keizer van Servische komaf, maar vanwege de steeds fellere strijd in de grensgebieden dwongen de troepen uit deze regio Rome steeds weer om hun kandidaten op de troon te zetten. Hierdoor kwamen wel 17 van de laat-Romeinse keizers uit het huidige Servië.
Overzicht: Ontwikkeling van de Donaugrens
Na bijna 18 jaar oorlog in de Donauprovincies kregen de Romeinen in 268 een nog grotere klap te verwerken: de Goten en een aantal andere stammen veroverden ongeveer 500 schepen langs de Zwarte Zee en gingen voor het eerst de zee op. Met duizenden tegelijk voeren hun krijgers naar de Middellandse Zee, waar ze de Griekse kust plunderden en aan land gingen om Moesië vanuit het zuiden aan te vallen. Ze werden echter verslagen door een Romeins leger.
Moesië en Pannonië hadden zwaar te lijden onder alle aanvallen, maar het ergste was het in Dacië ten noorden van de Donau, waar de barbaren vanuit het noorden, oosten en westen aanvielen. In 275 greep keizer Aurelianus in en trok hij alle Romeinse soldaten en burgers terug uit deze provincie. Toen de laatste Romein Apollodorus’ schitterende brug over de Donau was overgestoken, liet de keizer dit wonder van techniek afbreken.
Nu bevonden de Romeinse troepen in Viminacium zich weer in de frontlinie, en de vijand werd steeds sterker.
Attila verwoest Viminacium
Omdat de Romeinen doodsbang waren voor de Goten en hun aanvallen op zee, werd de Romeinse vloot aanzienlijk uitgebreid. Alleen al om de Donau en haar zijrivieren te bewaken, richtte keizer Diocletianus in het begin van de 4e eeuw 15 vlooteenheden op, waarvan één in Viminacium.
In nauwe samenwerking met de Romeinse landmacht coördineerden de vlooteenheden de verdediging van de rivier en lanceerden ze aanvallen op hun vijanden. Een verslag uit het midden van de 4e eeuw vertelt hoe keizer Julianus zijn schepen verrassingsaanvallen liet uitvoeren op de Germanen aan de andere kant van de Rijn:
‘Tegen de avond scheepte de keizer 800 soldaten in kleine, snelle schepen in, zodat ze snel de Rijn konden oversteken, aan land konden gaan en alles daar konden verwoesten.’
Een paar jaar leek het alsof de Romeinen de Donaugrens onder controle hadden, onder meer door allianties te sluiten met de Goten en duizenden van hun krijgers aan te nemen in het leger – tot irritatie van veel Romeinen.
‘Iedereen keek op hen neer, want ze waren veel te groot en zwaar – hun voeten konden hun lichaam nauwelijks dragen,’ schreef iemand uit die tijd.
Maar niet veel later kregen ze te maken met een nieuwe en nog sterkere vijand: vanuit de steppen in het oosten waren de Hunnen aan een bloedige opmars richting de Donau bezig – en ze leken niet te stoppen.
In de 5e eeuw veroverde de Attila de Hun de Romeinse provincie Pannonië en in 441 vielen zijn troepen ook Moesië aan, waarna ze de vestingstad Viminacium veroverden.
‘De Hunnen vernietigden alles wat ze tegenkwamen. Uit bronnen weten we dat Attila in de forten en steden langs de Donau minstens 100.000 mensen als slaaf nam,’ vertelt Nemanja Mrđić.
Bij opgravingen zijn brandlagen ontdekt als gevolg van de rooftochten van de Hunnen, en talloze schatten die de Romeinen in alle haast vóór hun vlucht hadden begraven, in de hoop dat ze ooit weer zouden terugkeren om ze op te graven.
‘Maar niemand kwam terug,’ legt Nemanja Mrđić uit.
Volgens bronnen lagen de botten van gesneuvelde Romeinse soldaten jarenlang op het slagveld, omdat er niemand was om ze te begraven.
Pas 100 jaar later lukte het de Byzantijnse keizer Justinianus om Moesië te heroveren. Daarna liet hij veel van de oude vestingen langs de Donau weer opbouwen, waaronder ook Viminacium.
‘Maar hij gaf al zijn geld uit aan de vestingen en had dus niets meer over om zijn soldaten mee te betalen. En een vesting zonder soldaten is niets meer dan een nutteloze hoop stenen,’ zegt Nemanja Mrđić.
Dus toen de Slavische volkeren aan het einde van de 6e eeuw grote delen van de Balkan veroverden en Viminacium voor eens en voor altijd vernietigden, was er niemand die hen kon tegenhouden. Het enige wat overbleef waren de ruïnes van deze ooit zo machtige vestingstad – het laatste bastion van het Romeinse Rijk.