Laatste zak! Een groep bezwete havenarbeiders sjouwt al vanaf de vroege ochtend zakken graan aan boord van een kleine rivierpraam. Een korenmeter ziet toe op het laden, terwijl een in het zwart geklede ‘calculator’ de zakken zorgvuldig telt en voor elke zak die aan boord is gebracht een stokje op zijn telstok zet.
De rivierpraam kan nu over de Tiber naar Rome en zijn één miljoen hongerige inwoners varen.
Dit tafereel is afgebeeld op een Romeins grafreliëf uit de 3e eeuw n.Chr. in Ostia, de belangrijkste invoerhaven van Rome en de levensader van de stad. In Ostia losten duizenden vrachtschepen goederen van heinde en verre uit het uitgestrekte Romeinse Rijk, van olijfolie tot wijn en van marmer tot metaal.

In 42 n.Chr. liet keizer Claudius ten noorden van Ostia een enorme haven aanleggen met pieren en een vuurtoren. 60 jaar later breidde keizer Trajanus deze met nog een haven uit.
Graanschepen waren de grootste en belangrijkste schepen die Ostia aandeden. Want Rome was geheel afhankelijk van de import van tarwe voor het brood waar de Romeinse onderklasse van leefde – een onderklasse die in de vroege keizertijd 200.000 leden telde.
Als er geen graan was, werd het gepeupel woest. Niemand – zelfs de keizer niet – was zijn leven zeker als tienduizenden armen massaal de achterbuurten verlieten op jacht naar voedsel en iemand om hun woede op te koelen.
De enorme haven bij Ostia was dan ook een van de belangrijkste bouwprojecten ooit voor Rome – en een van de duurste.
Graan vergt grote haven
Ostia lag 30 kilometer ten zuidwesten van Rome, waar de rivier de Tiber in de Middellandse Zee uitmondt.
De haven bestond oorspronkelijk uit enkele kaden langs de rivier. Deze primitieve haven had maar weinig mogelijkheden en kon alleen kleine vrachtschepen ontvangen, wat steevast problemen met de graanaanvoer opleverde.
‘Dit wilt u echt niet proberen!’ Architecten van keizer Claudius, over de prijs voor de haven in Ostia.
Rome verbruikte enorme hoeveelheden tarwe en had daarbij behoefte aan grote reservevoorraden, mocht de oogst in de provincies mislukken. Ostia was absoluut niet in staat deze hoeveelheden te verwerken.
Daarom besloot keizer Claudius in het jaar 42 een echte haven aan te leggen, ter vervanging van de onbeschutte kaden. De keizer had de volkswoede aan den lijve ondervonden toen de tarweaanvoer stokte:
‘Hij werd midden op het Forum tegengehouden door het gepeupel, dat hem uitschold en stukken brood naar hem gooide’, aldus de Romeinse historicus Suetonius.

Zwaar vrachtvervoer op zee
De meeste Romeinse schepen waren vrij klein en konden in elke haven aanleggen. Maar voor onder meer tarwe werden supervrachtschepen gebruikt, die wel 1200 ton konden vervoeren.
Kolossale olifanten, enorme obelisken en genoeg graan om 70.000 mensen een maand te voeden. De vrachtschepen van de Romeinen konden vrijwel alles vervoeren. De meeste waren niet echt groot en konden met hooguit 350 ton worden beladen, maar graanschepen konden enorm zijn.
De schrijver Lucianus, die omstreeks 150 n.Chr. leefde, beschreef onder andere het 55 meter lange graanschip Isis: ‘Men zegt dat het genoeg graan kan vervoeren om Attica (het schiereiland van Athene, red.) een jaar lang te eten te geven.’
Er is uitgerekend dat Isis een capaciteit van circa 1200 ton tarwe had. Pas in de 16e eeuw begonnen de Europeanen weer zulke grote schepen te bouwen.
Romeinse vrachtschepen waren zo succesvol omdat het goederentransport over zee sneller en goedkoper was dan over land. Uit Romeinse prijslijsten blijkt bijvoorbeeld dat het goedkoper was om een lading graan van Spanje naar Syrië te verschepen, dan om evenveel graan 120 kilometer over land te vervoeren.
De schepen konden bij gunstige wind vier à vijf knopen varen, zo’n acht à negen kilometer per uur. Een vrachtschip deed er met wind mee negen dagen over van Zuid-Spanje naar Ostia. Maar bij wind tegen moesten de koopvaardijschepen lange omwegen maken die veel oponthoud konden opleveren. Volgens de Griekse historicus Strabo (rond het begin van de jaartelling) duurde een zeereis van Spanje naar Italië daardoor drie maanden.
Uit de vele Romeinse scheepswrakken op de Middellandse Zeebodem blijkt dat heel wat zeereizen fout afliepen. Een vijfde van alle schepen zonk of raakte de lading kwijt. Vooral ’s winters kon het spoken op zee; de Romeinen noemden de periode van 11 november tot 10 maart dan ook mare clausum, gesloten zee.
Gangbaar schip
Deze dreigende sfeer was voor Claudius reden zijn architecten op te dragen een nieuwe en veel ruimere haven te ontwerpen, die de grootste schepen van die tijd kon ontvangen.
Toen de keizer de architecten vroeg wat het project in Ostia ging kosten, citeerden ze prompt een Romeinse historicus, Cassius Dio: ‘Dit wilt u echt niet proberen!’
Maar Claudius hield voet bij stuk: de haven moest en zou er komen.
Reuzenschip vol beton
De nieuwe haven werd gigantisch. Het havenbekken zelf, dat 800 meter breed was en zeven meter diep, werd vier kilometer ten noorden van Ostia uitgegraven.
Het werd aan de zijkanten versterkt met steunmuren, waarna de haven werd afgesloten. Aan weerszijden van de havenmond bouwden arbeiders twee lange, gebogen pieren van Romeins beton, dat als bijzondere eigenschap had dat het onder water kon uitharden.
Om de haveningang nog beter tegen winterstormen te beschermen, besloten de architecten in het diepe water vlak voor de havenmond een reusachtige golfbreker te bouwen:
‘Om de golfbreker een stevig fundament te geven, lieten ze ter plekke het schip zinken dat ooit de grote obelisk van Egypte naar Rome had vervoerd’, schreef de Romeinse historicus Suetonius.
Voor men het afzonk, waren er reusachtige betonblokken in het laadruim van het enorme schip gestort, die met schip en al naar de zeebodem zonken.
‘Daarop bouwde hij een heel hoge toren, naar voorbeeld van de vuurtoren Pharos bij Alexandrië, zodat de schepen ’s nachts op het licht ervan konden navigeren’, aldus Suetonius.
Ledereen leverde aan Rome
Met zijn één miljoen inwoners was Rome de grootste stad van de oudheid. De meeste consumptiegoederen werden uit de provincies ingevoerd.

Tarwe
Vooral gehaald uit: Egypte
Afstand tot Ostia: 2000 km
Toepassing: Brood
Rome was voor zijn brood sterk afhankelijk van tarwe uit vooral Egypte en Tunesië. Alleen al uit Egypte werd jaarlijks circa 130.000 ton tarwe gehaald.

Kruiden
Vooral gehaald uit: India
Afstand tot Ostia: 5000 km
Toepassing: Koken
Romeinse kooplui verdienden veel geld door onder andere peper uit Zuid-India aan te voeren. De schepen vertrokken uit havens aan de Rode Zee.

Vlees
Vooral gehaald uit: Turkije
Afstand tot Ostia: 1500 km
Toepassing: Consumptie
Verreweg het meeste Romeinse vlees kwam uit Italië zelf, omdat vlees moeilijk te vervoeren was. Soms werd er echter levend vee uit onder meer Turkije geïmporteerd.
Daarna werden er twee kanalen gegraven tussen de haven en de rivier de Tiber, zodat de scheepsladingen in rivierpramen naar Rome konden worden gebracht.
De havenaanleg was zo’n gigantisch project, dat het pas 22 jaar later onder keizer Nero af was. Hij zette de voltooiing in 64 n.Chr. luister bij door een munt te laten slaan met een afbeelding van de haven met pieren en schepen.
Voortaan konden zelfs de grootste vrachtschepen hun felbegeerde lading zowat op de drempel van Rome kwijt.
Kranen tillen dierenkooien op
Uit het hele Middellandse Zeegebied, van Syrië in het oosten tot Spanje in het westen, kwamen vrachtschepen naar de nieuwe haven, die de naam Portus Ostiensis – de haven van Ostia – kreeg. De graanschepen uit Egypte en Noord-Afrika waren het belangrijkst.
Volgens schattingen voerde Rome jaarlijks tot wel 270.000 ton tarwe in, die merendeels in de nieuwe haven werd gelost. Ook al lag de haven van Claudius een flink stuk van de oude kaden in Ostia zelf, de stad bleef van betekenis.
De havenarbeiders moesten wel eerst over de Tiber naar de nieuwe haven worden gevaren, maar Ostia bleef het handels- en bestuurscentrum van de haven. Dag en nacht zwoegden de havenarbeiders om de grote hoeveelheden goederen voor de Romeinse consumenten over te slaan.

Amfora, de scheepscontainer van de oudheid
De Romeinen hebben miljoenen amfora’s voor opslag gebruikt. De aardewerken kruiken konden van alles bevatten, van stinkende vissaus tot Gallische wijn.
Wijn, olie en vis. Alles kon verpakt en vervoerd worden in een amfora, de antieke versie van onze container. De grootste schepen konden er 10.000 vervoeren. De zwaarste wogen leeg 30 kilo en konden 70 liter olie bevatten.
Na aankomst in de haven van Ostia werden de amfora’s overgeladen op kleinere rivierpramen en via de Tiber naar Rome vervoerd. De meeste kruiken werden hergebruikt, behalve amfora’s waarin olijfolie had gezeten. Het waren de wegwerpflessen van toen, want de olie werd in aardewerken vaten overgegoten, waarna de lege amfora’s kapotgeslagen en op een hoop gesmeten werden.
Deze hoop werd een hele berg, Monte Testaccio, nu 35 meter hoog. Er is berekend dat de berg scherven van 53 miljoen amfora’s bevat, waarin zes
miljard liter olie zat.
Kruiken in stapels
Transportamfora’s liepen uit in een punt, zodat men ze op een strand kon lossen door de punt in het zand te steken. De scheepsruimen waren vaak met vulkanisch zand bedekt, waardoor de onderste laag kruiken goed vaststond.
Amfora’s konden vier lagen hoog gestapeld worden en werden met touwen vastgesjord.
Het graan zat in grote zakken, de wijn en olijfolie in zware aardewerken amfora’s. Een scheepslading kon uit wel 10.000 amfora’s bestaan en het was zwaar werk om de goederen uit de snikhete laadruimen te sjouwen.
Het duurde zo’n zes tot acht dagen om een schip met 250 ton graan te lossen. Maar dat was nog niets vergeleken bij de schepen die marmer en graniet afleverden voor de vele prestigieuze bouwprojecten in Rome.
Voor die zware ladingen waren houten kranen nodig.
‘Ze lieten het schip zinken dat ooit de grote obelisk had vervoerd’ Suetonius over het schip dat Claudius voor zijn haven gebruikte.
In Ostia kwamen ook schepen met slaven aan, maar deze baarden lang niet zoveel opzien als de schepen die uit Afrika kwamen met kooien vol wilde dieren, zoals leeuwen, apen en neushoorns – of zelfs kolossale olifanten.
Ook de dieren moesten naar Rome, want de Romeinen hadden een onlesbare dorst naar bloedige gevechten tussen gladiatoren en wilde beesten.
Storm verwoest 200 schepen
De haven werd in het jaar 64 geopend en was immens, zelfs naar de huidige maatstaven. Het havenbekken zelf was bijna 900.000 vierkante meter, maar ondanks de beschermende pieren bleek al snel dat de schepen bij slecht weer zeer kwetsbaar waren.
Al twee jaar vóór de officiële opening was namelijk naar voren gekomen dat de omvang van de haven een zwak punt was, want in het jaar 62 verwoestte een storm 200 schepen.

Amfora’s waren van grove klei gemaakt en hadden aan de hals twee handvatten.

Transportamfora’s waren meestal zo’n 50 tot 100 centimeter hoog.

Rome voerde weinig, maar wel kostbare producten uit, zoals deze in Denemarken gevonden glazen drinkhoorn.
Dit droeg er zeker toe bij dat de bouwgrage keizer Trajanus rond 100 n.Chr. besloot een geheel nieuwe haven aan te leggen, vlak achter de oude. Deze haven was slechts half zo groot als die van Claudius, maar bood de vrachtschepen wel veel meer beschutting.
Een zeshoekig havenbekken van zo’n vier à vijf meter diep vormde het hart van de nieuwe haven. Het had een doorsnee van 715 meter en de zes zijden waren alle 357 meter lang.
De nieuwe haven gaf een impuls aan de economische activiteit in Ostia, dat in de eeuw daarna tot een soort miniversie van Rome uitgroeide.
Ostia groeit naar 75.000 inwoners
Langs de kaden van de nieuwe haven schoten de loodsen als paddenstoelen uit de grond, maar ook in Ostia zelf bouwden de Romeinen erop los.
Het inwonertal van de stad steeg in de derde eeuw van 50.000 naar 75.000. Oude gebouwen werden gesloopt en vervangen door nieuwe, en er kwamen een plein, een theater, badhuizen en openbare toiletten voor 20 personen.

Goederen die naar Rome werden vervoerd, belandden in kleine winkels of grote markthallen waar de Romeinen alles konden kopen, van vissaus uit Spanje tot peper uit India.
De steden die handeldreven met Ostia openden vestigingen in de stad en voor de vele gasten en zeelui op doorreis kwamen overal hotels en herbergen. Deze waren lang niet allemaal even keurig, want al die kroegen in de haven werden door de meest ongure types gefrequenteerd.
De Romeinse satiredichter Juvenalis beschreef hoe een weggelopen en aan lager wal geraakte officier in een van Ostia’s beruchte kroegen kon worden aangetroffen:
‘U zult hem laveloos van de drank naast een huurmoordenaar zien liggen, in gezelschap van zeelui, weggelopen slaven, dieven, beulen en doodskistenmakers.’
De stad kreeg ook enorme pakhuizen voor graan en andere waren. Om het graan droog te houden werden de vloeren zwevend gelegd.

In het oude Ostia zijn nog restanten van woonblokken en pakhuizen te zien. Tussen de ruïnes bevinden zich ook de enorme magazijnen voor graan en olijfolie uit de provincies.
Een van de pakhuizen staat er nog; het heeft een hoofdruimte van 186 meter lengte, en ook nog zijvleugels. De bouw bereikte zijn hoogtepunt onder keizer Hadrianus, die van 117 tot 138 regeerde. Tijdens zijn bewind werd een oppervlak van 137.000 vierkante meter volgebouwd.
Ter vergelijking: daarop kunnen in onze tijd 900 eengezinswoningen worden neergezet. De keizer werd overal geëerd met standbeelden en inscripties.
Een ervan vermeldt dat hij ‘de stad met alle denkbare vriendelijkheid en vrijgevigheid in stand hield en stimuleerde’.
Trefpunt voor hele Romeinse Rijk
Door de drukke scheepvaart was er veel werk voor ambachtslieden zoals touwslagers en scheepsherstellers in Ostia. Daarbij kwamen nog de duizenden arbeiders, slaven en ambtenaren die dagelijks met het lossen en registreren van handelswaar en goederen bezig waren.
Uit inscripties en burgerlijsten hebben onderzoekers kunnen afleiden dat veel inwoners van Ostia immigranten waren.
Ze waren vaak afkomstig uit Noord-Afrikaanse landen als Egypte, maar ook uit Syrië, Turkije en Spanje. De immigranten hadden hun eigen schepen, dreven handel of zaten in het stadsbestuur.
‘Zeelui, weggelopen slaven, dieven, beulen en doodskistenmakers’ De dichter Juvenalis over de clientèle van beruchte kroegen in Ostia.
De inwoners van Ostia vormden dan ook, meer nog dan de bewoners van de hoofdstad, een afspiegeling van de vele verschillende volkeren die in het Romeinse Rijk woonden.
De diversiteit van Ostia kwam ook tot uitdrukking in de verscheidenheid aan tempels. De meeste waren uiteraard aan de goden van de scheepvaart en Ceres, de godin van de graanteelt, gewijd. Maar ook Fortuna, de schikgodin, werd aanbeden.
In 1961 stuitten wegwerkers bovendien op de resten van de eerste synagoge van Europa.
Ostia wordt spookstad
Rond 300 n.Chr. begon Ostia in verval te raken. Het was in Rome één grote politieke chaos waarin de ene na de andere keizer aan de macht was, en de economie stortte in.
Daardoor nam de scheepvaart naar de nabijgelegen haven af.
Ook verhuisden er steeds meer inwoners van Ostia naar woonwijken die dichter bij het noordelijk havengebied lagen. De vrijgekomen gebouwen raakten in verval of werden gekraakt.

Toen politicus Gracchus trachtte de armen meer rechten te geven, kostte hem dat zijn leven.
Een op de drie kreeg voedselhulp
De vrees voor sociale onrust bracht politici ertoe gratis tarwe uit te delen aan 400.000 Romeinen.
Gratis tarwe hield het volk rustig. De politieke elite van Rome leerde snel dat hongerige burgers gevaarlijker waren dan vijandelijke legers. In de tijd vóór Christus had goedkoop graan uit de buitengewesten de boeren in Italië zelf weggeconcurreerd.
Ze verhuisden uit nood naar Rome en sloten zich aan bij het proletariaat, dat constant in angst leefde voor een tegenvallende oogst en hongersnood. In 123 v.Chr. kreeg politicus Gaius Gracchus er een wet door die de staat verplichtte voor goedkope tarwe voor de onderklasse te zorgen.
De elite kwam hiertegen in opstand en tijdens de rellen werd Gracchus gedood. Maar niemand durfde de maatregel af te schaffen, sterker nog: de tarwe werd gratis. Voortaan konden Romeinse mannen maandelijks gratis 33 kilo tarwe bij de graanloodsen van de staat halen.
Deze regeling voorzag 400.000 mensen van voedsel. Volgens schrijver Marcus Varro zouden hierdoor nog meer armen naar Rome komen: ‘Ze werken liever in het theater en het Circus dan in korenvelden en wijngaarden’, schamperde hij.
Toen in 330 n.Chr. keizer Constantijn de hoofdstad van het rijk van Rome verplaatste naar Constantinopel in Turkije, was het gedaan met Ostia.
De Egyptische graanschepen voeren naar de nieuwe hoofdstad, en Rome werd vanuit Noord-Afrika bevoorraad.
De bebouwing rond het eigenlijke havengebied – Portus – in het noorden was nu zo uitgedijd dat Constantijn besloot er een zelfstandige stad van te maken.Dit was de doodsteek voor Ostia. In de vijfde eeuw was de ooit zo drukke havenstad een schim van zichzelf.
De christenen die in Rome het ene na het andere heiligdom neerzetten, gebruikten de gebouwen van Ostia als een soort steengroeve; veel van het marmer van de Sint-Pieter komt uit Ostia.
De havens van Claudius en Trajanus zijn allang verzand, maar de vele ruïnes van handelskantoren en pakhuizen getuigen van de tijd dat Ostia de hongerige Romeinen van eten voorzag.

Leer
Vooral gehaald uit: Zwarte Zeegebied
Afstand tot Ostia: 2700 km
Toepassing: Schoenen, maliënkolders
Het leer werd verwerkt in schoenen, maar het leger was een grootverbruiker en liet er sandalen, zwaardscheden en maliënkolders van maken.

Stoffen
Vooral gehaald uit: Syrië
Afstand tot Ostia: 2500 km
Toepassing: Kleding, kussens
Stoffenhandelaars importeerden heel veel linnen uit Syrië, een van de belangrijkste industriegebieden van het Romeinse Rijk.

Marmer
Vooral gehaald uit: De Griekse eilanden
Afstand tot Ostia: 1200 km
Toepassing: Tempels en andere openbare gebouwen
Marmerblokken voor bijvoorbeeld zuilen kwamen van de Cycladen.