Bridgeman

De strenge Romeinse school: gedichten stampen en klappen krijgen

Op de Romeinse scholen stampten kinderen de verzen van beroemde dichters als Vergilius en Statius in hun hoofd.

‘Nog een keer. Vanaf het begin.’

De leraar verheft zijn stem, maar hij komt in de smalle zuilengang waar hij met zijn leerlingen om zich heen zit niet boven het lawaai van de straat uit. Er wordt druk gekletst, een groenteman roept zijn aanbiedingen en vanuit een smidse in de buurt klinkt luid gehamer.

Terwijl de leerlingen onrustig zitten te wippen op hun krukjes, gluurt de leraar verontrust naar een passerende soldaat. Als die hen wegjaagt, is de les voor vandaag voorbij.

‘Als je kunt kiezen tussen sterven of weer kind worden, wie zou de dood dan niet verkiezen?’ De theoloog Augustinus (354-430 n.Chr.)

Zo ongeveer moet het Romeinse onderwijs er rond het begin van de jaartelling hebben uitgezien.

Het Romeinse Rijk had geen officieel schoolstelsel, geen leerplicht en geen wetgeving op het gebied van onderwijs.

Er waren geen schoolgebouwen, en de kinderen kregen dan ook vaak les op straat.

De kwaliteit was navenant: de leerlingen van ’s werelds machtigste rijk moesten vooral feitjes stampen en kregen regelmatig een draai om hun oren.

Grieken brengen cultuur naar Rome

Dat er überhaupt onderwezen werd in Rome, was te danken aan de verovering van Griekenland in de 2e eeuw v.Chr. Daarvóór kregen de kinderen thuis les, meestal van hun vader.

Zo had senator en ambtenaar Cato de Oudere (234-149 v.Chr.) zijn zoon zelf leren schrijven, lezen en rekenen.

Daarnaast kreeg de jongeman onderricht in ‘speerwerpen, lichamelijke oefening, met wapens en met de blote vuist vechten, paardrijden, hitte en koude doorstaan en zwemmen’, zo meldde de historicus Plutarchus.

De Grieken hadden een uitgebreid onderwijsstelsel met zowel particuliere als openbare scholen. Dat wilden de Romeinen ook, en ze brachten Griekse krijgsgevangenen en slaven naar Rome om als huisleraar te werken.

Ook Cato maakte gebruik van hun diensten, want volgens Plutarchus gaf hij niet alleen zelf les aan zijn zoon, maar ‘bezat hij ook een uiterst beschaafde slaaf, die vele kinderen onderwees’.

Circa een derde van de Romeinen kon lezen. De meeste kinderen gingen niet naar school. Meisjes en armen waren schaars in Romeinse scholen. Veel kinderen moesten werken en hadden geen tijd voor school.

© AKG Images

Onderwijs in de open lucht

Als een Griekse slaaf werd vrijgelaten, kon hij een school beginnen. Iedereen die er genoeg geld voor had kon zijn kinderen inschrijven bij zo’n school, die vaak slechts uit één leraar, een paar krukjes en een cathedra, Latijn voor ‘stoel van de leraar’, bestond.

Klaslokalen waren er niet. Leraren met geld huurden een achterkamertje van een winkelier of particulier, maar velen moesten het doen met een plekje in de open lucht.

Zuilengangen waren geliefd, want daar zat je droog.

De onderwijzers dreunden de rijtjes met verbuigingen met luide stem op, vaak tot ergernis van de buren, en ook voetgangers hadden last van de klasjes op straat. Daarom werden ze regelmatig door soldaten weggejaagd.

Ouders investeren in hun kroost

Kinderen gingen voor het eerst naar school als ze zes of zeven waren, maar de leeftijden binnen een klas wisselden sterk, omdat de leerlingen niet ingedeeld werden naar leeftijd, maar naar kennis. Er kon wel vier jaar tussen klasgenoten zitten.

Op de basisschool, ludus, waren de leerlingen tussen de 6 en de 12, in de tussenfase, grammaticus, tussen de 13 en de 15 en in de laatste fase, retorica, tussen de 15 en de 20. Maar zo ver kwamen de meesten niet.

Het onderwijs zelf was even primitief als de leslocaties, vooral op de ludus. Daar leerden de kinderen schrijven, lezen en rekenen.

De lessen waren toegankelijk voor jongens en meisjes, maar meestal waren het alleen jongens die naar school mochten.

Sommige leerlingen hadden een vader die ambachtsman of zelfstandige was en goede zaken had gedaan.

Hij stak zijn nieuw verworven vermogen dan in de toekomst van zijn zoon, want ouders wilden ‘zijn toekomst als ambachtsman, kapper of wellicht veilingmeester veiligstellen, iets wat alleen het dodenrijk hem weer af kan nemen’, zoals een Romeinse vader het uitdrukte.

De jonge rijkeluiskinderen liepen het risico gepest te worden door kinderen die minder bemiddeld waren:

‘Weldra zal blijken dat het schoolgeld dat je vader betaald heeft weggegooid geld is, al studeer je retorica,’ liet de satiricus Petronius een van zijn personages in een komedie zeggen.

Uit het stuk blijkt dat de onderklasse regelmatig de spot dreef met het onderwijs.

Rekenmachine: Om te leren rekenen gebruikten de kinderen een abacus – een soort rekenmachine van metaal. Het was een geavanceerd telraam, waarmee grote getallen en ingewikkelde rekensommen inzichtelijk werden gemaakt.

© Bridgeman

Zonder ontbijt naar school

De meeste arbeiderskinderen kregen geen les in retorica. Alleen het neusje van de zalm bereikte de derde en laatste fase van het onderwijs. Grammaticus, de fase tussen de basisschool en retorica, was evenmin weggelegd voor het volk, maar was geliefd bij de notabelen.

De lessen van de tussenfase leverden de leerlingen alleen kennis van Latijn en Grieks en de klassieke werken op.

Maar wie uit de klassieken kon citeren, stond in Rome hoog in aanzien, wat wel eens de doorslag kon geven in de carrière van de rijkeluiskinderen.

Het leven van een leerling, van welk niveau ook, was geen pretje, en de leraar deed zijn best om de kinderen tucht en orde bij te brengen. Zo moesten ze op een onchristelijk uur op school zijn.

‘Voor zonsopgang ben ik wakker. Ik ben opgestaan, heb mijn nachtgoed uitgetrokken en mijn tunica aangedaan,’ schrijft een schoolboek op een belerend toontje.

Deze gewoonte heeft blijkbaar diepe indruk gemaakt op de Romeinen, want meerdere schrijvers vertellen hoe gruwelijk vroeg ze op moesten staan.

‘U beroofde de jongens van hun slaap,’ verweet de dichter Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.) zijn Romeinse school.

Een bakker meldde dat de kinderen zo vroeg uit de veren moesten dat ze thuis niet ontbeten, maar bij hem in de rij stonden om brood te kopen, ‘terwijl de kraaien nog druk bezig zijn naar het eerste daglicht te krassen’.

Geen tijd voor zang en gymnastiek

Het onderwijs zelf was eenvormig en saai. Anders dan in het Griekse model, waar de Romeinse school op geënt was, leerden Romeinse kinderen niets over zang of muziek, en ook aan lichamelijke opvoeding, een vast onderdeel van de Griekse schooldag, werd niets gedaan.

In Rome was de leerstof vooral gericht op het maken van carrière, en wie op de maatschappelijke ladder wilde klimmen, moest zijn klassieken kennen.

De kinderen moesten lange passages van de klassieke werken uit hun hoofd leren, zodat ze altijd een citaat of wat paraat zouden hebben. Begrijpen wat er stond was niet nodig.

Tijdens de lessen stelde de leraar vragen en gaven de leerlingen antwoord, vaak met één woord of een korte zin. Bij een overhoring van een vers werd gevraagd hoeveel rijmen en verbuigingsvormen het bevatte, maar niet wat het betekende.

Niet veel leraren probeerden de leerlingen te motiveren. Een uitzondering was Marcus Verrius Flaccus (55 v.Chr.-20 n.Chr.), die bekendstond om zijn pedagogische aanpak. Zo liet hij goede leerlingen met elkaar wedijveren en konden ze boeken winnen.

Beloningen waren echter zeldzaam, terwijl straffen aan de orde van de dag waren. De satiricus Martialis (40-103 n.Chr.) schrijft over de ‘waanzinnige schoolmeester, die om zich heen slaat en brult als een wilde’.

Liever dood dan naar school

Als een kind een versregel vergat, waren de rapen gaar. Had hij geluk, dan kreeg hij slechts een draai om de oren, maar als de leraar een slechte dag had, kon hij een klap met diens sandaal verwachten.

In het ergste geval werd een leerling met een stok geslagen, of met een scutica – een gesel met touwen.

De dichter Ausonius (310-395 n.Chr.) stak de leerlingen een hart onder de riem: ‘Doe of je niet bang bent. Het geschreeuw, de rake klappen, de angst die je de hele dag voelt – nergens moet je je door van je stuk laten brengen. Je ouders hebben dit alles ook doorstaan.’

Maar de kinderen waren wel degelijk bang, of verveelden zich, en spijbelen was dan ook niet ongewoon. De dichter Persius (34-62 n.Chr.) schreef later hoe hij een truc bedacht om niet te hoeven lezen:

‘Vaak heb ik als jongen olie in mijn ogen gedruppeld als ik geen zin had om de langdradige toespraken van Cato te lezen, waar onze idioot van een leraar zo dol op was.’

De theoloog Augustinus (354-430 n.Chr.) durfde op te schrijven wat velen wellicht dachten: ‘Als je kunt kiezen tussen sterven of weer kind worden, wie zou de dood dan niet verkiezen?’

Een pak slaag stond dagelijks op het lesprogramma in het oude Rome. De leerlingen moesten elkaar vasthouden terwijl de leraar erop los sloeg met een riem of sandaal.

© AKG Images

Leraren waren ex-krijgsgevangenen

Niet alleen de kinderen hadden het zwaar, ook de leraren leidden een hard bestaan. Zij stonden ongeveer even laag in aanzien als straatverkopers. Dat had er vooral mee te maken dat ze vaak vrijgelaten slaven of krijgsgevangenen waren.

Bovendien zagen de ouders van de leerlingen hen vaak niet staan omdat ze geen officieel examen afgelegd hadden, waardoor ze weinig gezag genoten.

Ze kregen doorgaans slecht betaald, vooral op het laagste niveau. Een leraar aan de ludus verdiende in de 3e eeuw 50 denariën per leerling. Om evenveel te verdienen als een ambachtsman, moest hij 30 tot 50 leerlingen in zijn klas hebben.

Zo’n groot aantal kreeg hij meestal niet bij elkaar, en hij had dan ook regelmatig een bijbaantje, zoals het schrijven van testamenten of brieven.

In de hogere niveaus genoten de leraren meer aanzien, maar een echte prestigebaan was het vak van onderwijzer nooit.

‘Lesgeven was een vernedering, maar les kríjgen was een grote eer,’ aldus de schrijver en retoricus Seneca de Oudere (54 v.Chr.-39 n.Chr.).

Veel gezinnen hielden het loon van de leraar in als ze krap bij kas zaten, maar zoonlief werd ’s morgens gewoon naar school gestuurd.

Veel vorm, weinig inhoud

De laatste fase van de Romeinse school was de retorica, waar de leerlingen op een indrukwekkende en overtuigende manier moesten leren argumenteren.

Het vak kwam uit Griekenland, en in het begin werden de lessen in het Grieks gegeven, maar later gingen de leraren over op Latijn, wat conservatieve edelen tegen de borst stuitte.

Volgens hen zou dit onderwijs tot verval leiden: wanneer kinderen in hun moedertaal leerden debatteren, konden ze immers voor én tegen een standpunt argumenteren in plaats van iets op te dreunen.

Die angst was echter ongegrond, want in tegenstelling tot Griekenland, waar logische argumenten en rationele stellingen belangrijk waren, was het in Rome vooral zaak om toespraken zo gekunsteld mogelijk te laten klinken.

Cicero, die als de grootste spreker van Rome geldt, hekelde de retorica regelmatig, omdat de leerlingen alleen met de taal bezig waren. Volgens hem moest de school de kinderen ook de grondbeginselen van de geschiedenis, de filosofie en het recht bijbrengen.

Maar hij was een roepende in de woestijn: de retorica bleef vooral een show.