Het nieuws over de ramp bereikte het Noord-Afrikaanse Utica in de nacht van 9 april 46 v.Chr. Een amechtige ruiter was de boodschapper: Caesar had bij de stad Thapsus het leger van 90.000 man verslagen dat hem had moeten stuiten. Wat restte waren dode krijgsolifanten, brandende kampen en een legerleiding op de vlucht. Nu was Caesar op weg naar Utica, het laatste bastion van de verdedigers.
Toen het bericht zich verspreidde, raakten de inwoners in paniek. Slechts één man leek onaangedaan. Doodkalm liep Marcus Porcius Cato, de grootste tegenstander van Julius Caesar, door de straten van de stad. Al maandenlang had hij de generaals op het hart gedrukt de strategische kwaliteiten van Caesar niet te onderschatten, en zijn sombere voorspelling was uitgekomen – opnieuw.
Met zijn blote voeten, wilde baard en lange, ongekamde haar leek de senator wel een holbewoner. Maar het zou Cato een zorg zijn wat anderen van hem dachten. Zelfs zijn naasten konden niet verwachten dat hij naar hen luisterde of ook maar iets om hen gaf. Tegelijkertijd beseften ze dat als iemand Caesar een halt kon toeroepen, het Cato was. En daarom kwam iedereen hem om raad vragen.
’s Morgens vroeg riep hij de belangrijkste burgers van de stad bij zich. Hij gaf hun te verstaan dat Caesar Utica zou belegeren. Als ze samen met hem het beleg zouden doorstaan, zou iedereen een gelukkig leven krijgen, zo beloofde hij. En als het niet zou lukken, zouden ze tenminste een eervolle dood sterven voor de idealen van de republiek. Volgens de Oud-Griekse historicus Plutarchus barstten de eerst zo huiverige Romeinen in gejuich uit en boden ze Cato hun diensten aan:
‘Want het leek ze beter om de dood in de ogen te zien dan zichzelf te redden door een man van zo’n rechtschapenheid te verraden.’
Met zijn gebruikelijke scepsis en strenge blik bezag de politicus zijn kersverse bewonderaars. Hij was echter zeker van zijn zaak: zijn hele leven had hij voor de republiek gestreden, en nu was hij bereid te sterven zoals hij had geleefd: volledig compromisloos.

Marcus Porcius Cato geldt nog steeds als een voorvechter van de vrijheid omdat hij zich weigerde te buigen voor een overmacht. Voor de Amerikaanse republikeinen is Cato dan ook een held. George Washington werd de Cato van zijn tijd genoemd en afgebeeld in een Romeinse toga.
Cato is de koppigste man van Rome
Van alle conservatieve voorvechters van de Romeinse republiek was Cato de behoudendste. Hij verafschuwde alles wat nieuw was en sprak vol lof over de oude tradities, die volgens hem Rome groot hadden gemaakt. Genadeloos gaf hij iedereen – vriend of vijand – die in zijn ogen het erfgoed bezoedelde de wind van voren.
En in zijn strijd tegen het nieuwe vond hij de enige tegenover zich die even krachtig was als hij: Julius Caesar. Hun twist zou aan duizenden Romeinen het leven kosten.
Dat Cato bijzonder was, was al vroeg duidelijk. Als zuigeling werd hij wees, en hij kwam met zijn vier broers en zussen onder de hoede van zijn oom. In 91 v.Chr. toonde hij voor het eerst zijn enorme wilskracht. De Italische bondgenoten van Rome waren uit op Romeins staatsburgerschap, en een van hun leiders, Pompaedius Silo, kwam op bezoek bij Cato’s oom.
Hij verzocht de kinderen hun oom over te halen om zijn zaak te bepleiten. Allemaal zeiden ze ja – behalve de 4-jarige Cato, die Silo slechts een kille blik waardig achtte. Volgens Plutarchus greep Silo Cato bij zijn benen en hield hij hem uit het raam: ‘Hij schudde hem door elkaar, maar de jongen toonde geen vrees.’
Het koppige ventje zei geen woord, en Silo moest hem uiteindelijk weer neerzetten.
De Italische bondgenoten kregen hun staatsburgerschap niet, wat tot een bloedige burgeroorlog leidde. Rome won, maar door de strijd nam de tegenstelling tussen populares en optimates – de twee politieke facties van Rome – sterk toe. De populares wilden meer rechten voor de armen en hadden de Italiërs gesteund. De optimates waren aartsconservatief en wilden niets weten van maatschappelijke hervormingen.
In 82 v.Chr. greep de optimatis Sulla gewapenderhand de macht, waarna hij duizenden populares liet ombrengen. Sulla’s oog viel op de 13-jarige Cato, die hij met diens leraar thuis uitnodigde. Daar zag Cato met eigen ogen welke wrede methoden Sulla erop nahield. Al steunde Cato de optimates, hij was geschokt over de wetteloosheid van de dictator en vroeg zijn leraar waarom niemand Sulla had vermoord.
‘Geef me een zwaard, opdat ik hem kan doden en mijn land van de slavernij bevrijden,’ zei Cato volgens Plutarchus. Sindsdien controleerde de leraar Cato altijd op verborgen wapens als ze naar het huis van Sulla gingen.
De appel valt niet ver van de boom
In 78 v.Chr. stierf dictator Sulla aan een ziekte, en Rome probeerde de wreedheden te vergeten. Cato was 18 en trad steeds meer op de voorgrond. Het stadsbestuur wilde één zuil van de rechtbank Basilica Porcia weghalen omdat die in de weg stond. Dat leek een eenvoudige zaak, tot Cato een vlammend betoog hield om de zuil te bewaren.
Cato’s overgrootvader, de eveneens behoudende politicus Cato de Oudere, had het gebouw ontworpen, en er mocht niet aan getornd worden. Volgens de jonge Cato had de zuil 100 jaar lang prima gefunctioneerd, en hij zag niet in waarom hij plotseling weg moest. De rede waarmee hij de zuil verdedigde wekte indruk, en het plan ging in de ijskast. Nu was Cato een beroemdheid.
De jongeman had laten zien dat hij een vurig pleitbezorger voor de mos maiorum was – oude tradities. Om zijn hang naar het spartaanse bestaan van weleer kracht bij te zetten, liep hij blootsvoets rond in een stokoud model toga, dat sinds mensenheugenis niet was gedragen.
‘Hij wende zich aan om sneeuw en hitte blootshoofds te trotseren, en om zich te voet, zonder voertuig, te verplaatsen,’ zo schreef Plutarchus.

De populaire en altijd hip geklede Caesar stond voor alles wat Cato verafschuwde.
Rivaliteit tussen Cato en Caesar begint in senaat
Sulla’s moordpartijen op de populares hadden de spanningen in de Romeinse samenleving niet weggenomen – integendeel. De onderklasse was in de loop der jaren nog meer verarmd, en de populares eisten hervormingen, zoals een herverdeling van de landbouwgrond.
In deze onrustige tijden werd Cato in 65 v.Chr. tot quaestor gekozen, de eerste stap op de carrièreladder voor openbare ambten. De quaestor was verantwoordelijk voor de financiën van Rome, en Cato’s voorgangers hadden dik verdiend aan het kwijtschelden van schulden van burgers in ruil voor steekpenningen. Daar wilde Cato verre van blijven. Hij ontsloeg zijn hele staf en inde in één jaar alle openstaande belastingen.
Cato’s onkreukbaarheid maakte indruk, en in 63 v.Chr. werd hij gekozen tot volkstribuun. In de senaat koos hij de kant van de conservatieve optimates, die tegenover de progressieve populares stonden. En daar trof hij de rijzende ster van de populares: Julius Caesar.
De pas gekozen Caesar was het tegenovergestelde van Cato. Zo droeg hij altijd de hipste kleren en stond hij bekend als een vrouwenversierder.
Tijdens een debat over het lot van de samenzweerders na een opstand, aangevraagd door de verarmde aristocraat Catalina, kruisten de twee de degens. Caesar vroeg om coulance en had bijna iedereen aan zijn zijde. Maar toen zei Cato de senatoren eens flink de waarheid:
‘Jullie vonden je boerderijen en villa’s, standbeelden en schilderijen altijd belangrijker dan de welvaart van jullie land!’
Met open mond hoorden de senatoren aan hoe Cato de vloer aanveegde met het voorstel van Caesar. Toen Caesar een brief kreeg aangereikt, eiste Cato dat hij hem voorlas. ‘Is het soms een geheim bericht van de beklaagden?’
‘Lees hem zelf maar,’ bromde Caesar boos, en overhandigde Cato de brief.
Volgens Plutarchus begon Cato de brief voor te lezen – tot hij doorkreeg dat het een liefdesbrief was van zijn eigen, getrouwde halfzuster. Woedend smeet hij de brief terug.
‘Hou hem bij je, smerige dronkenlap!’
Hierna ging hij door met zijn donderpreek: ‘Straf ze in de geest van onze voorouders,’ sprak hij onder luid gejuich. Cato had gewonnen, en Caesar was nu zijn belangrijkste tegenstrever.
Een geheim bondgenootschap
Cato’s tirades bleven niet onopgemerkt, ook niet bij de veldheer Pompeius, die in 61 v.Chr. terugkeerde na vrijwel het volledige Midden-Oosten veroverd te hebben. Dit zou de generaal een vooraanstaande positie opleveren, maar hij had wel bondgenoten nodig. Hij zag in dat Cato de ongekroonde koning van de optimates was, en om zich te verzekeren van hun steun, stuurde Pompeius een vriend naar het huis van Cato om om de hand van diens dochter te vragen.
Pompeius was de held van Rome, en elke Romein zou zo’n aanbod met open armen hebben aangenomen – behalve Cato. De boodschapper werd de deur gewezen. ‘Zeg tegen Pompeius dat hij Cato niet kan winnen via de vertrekken van zijn vrouwen,’ sneerde Cato.
En al snel dwarsboomde Cato de plannen van Pompeius opnieuw. De veldheer had duizenden veteranen een stukje grond beloofd. Daarvoor was de toestemming van de senaat nodig, en toen het voorstel in stemming kwam, leek het een meerderheid te halen. Maar toen nam Cato, die tegen was, het woord, en hij hield niet meer op.
Het was een specialiteit van Cato: de filibuster. Door aan het woord te blijven kon hij de hele senaat platleggen, want toespraken van de leden mochten niet worden onderbroken. Eerder had hij eens een wet tegengehouden door zes maanden lang de hele dag te spreken. Pompeius gaf het op en zocht zijn heil voortaan bij de populares.
Caesar was toen net terug van een zegerijke veldtocht in Spanje en had net als Pompeius medestanders nodig. Met de rijke Crassus sloten hij en Pompeius in het diepste geheim een bondgenootschap: een triumviraat.
Caesar is Cato te slim af
In 59 v.Chr. werd Caesar tot afschuw van Cato gekozen tot een van de twee consuls, de machtigste mannen van de republiek. Maar Cato trok zijn eigen plan: hij schoof zijn schoonzoon Bibulus naar voren als tweede consul.
Bibulus werd gekozen en sprak zijn veto uit over elk hervormingsvoorstel van Caesar. Om Pompeius een dienst te bewijzen stelde Caesar ook een herverkaveling voor, waarmee niet alleen Pompeius’ soldaten, maar ook duizenden armen grond zouden krijgen. Dat wilden Cato en de optimates tegen elke prijs voorkomen.
‘Ze vreesden dat Caesar zo het gepeupel aan zich zou binden en macht zou verwerven,’ aldus de schrijver Cassius Dio.
Cato stond alweer klaar voor een filibuster, maar Caesars bewakers voerden hem af. Toen alle senatoren hierop boos de zaal verlieten, kondigde Caesar aan dat hij het wetsvoorstel vanwege de tegenstand in de senaat aan de volksvergadering van Rome zou voorleggen, die uit alle gewone kiezers bestond. Dit orgaan kon wetten buiten de senaat om aannemen. Toen Caesar het voorstel op het forum van Rome presenteerde, waren duizenden armen, landlozen en veteranen van de partij.
Ook Cato en Bibulus verschenen. Cato wilde Bibulus zijn veto uit laten spreken. Toen Caesar onder luid gejuich de wetstekst voorlas, riep een woeste Bibulus: ‘Jullie krijgen deze wet niet, al willen jullie hem allemaal!’
Er steeg boegeroep op. Ineens gingen er twee mannen naast Caesar staan: Pompeius en Crassus. Cato besefte dat Caesar hem om de tuin had geleid. Met deze twee aan zijn zijde – met al hun geld en soldaten – was Caesar onaantastbaar.
Toen Crassus en Pompeius hun steun voor de wet uitspraken, gaf Cato zijn nederlaag toe. Een paar dagen later riep Caesar de volksvergadering bijeen voor de definitieve goedkeuring. Bibulus probeerde de ceremonie nog te verstoren, maar de menigte trok hem van het podium af en gooide een emmer met stront over hem heen.

Caesar wilde de republiek hervormen omdat er sociale onrust dreigde. Toen Cato zijn plannen dwarsboomde, trok Caesar met zijn leger naar Rome.
Rome vervalt in anarchie
De rest van het jaar werden alle wetten van Caesar aangenomen. De massa vond alles goed, ‘al waarschuwde Cato dat ze een tiran creëerden’.
Uiteindelijk riep Caesar zichzelf uit tot proconsul voor vijf jaar in het rijke Gallië. In die functie was hij immuun, maar Cato had de tijd aan zijn zijde.
In de jaren die volgden veroverde Caesar steeds meer gebied in de delen van Gallië waar Rome het nog niet voor het zeggen had. Daar had hij echter nooit formeel toestemming voor gehad, en in Rome bereidde Cato een rechtszaak tegen hem voor. Toen de vijf jaar bijna verstreken waren, blies Caesar zijn bondgenootschap met Pompeius en Crassus nieuw leven in.
Met de stem van duizenden van zijn soldaten, die ‘toevallig’ op verlof in Rome waren, werden Pompeius en Crassus verkozen tot consuls voor 55 v.Chr. In ruil daarvoor verlengden ze – tegen alle regels in en tot woede van Cato – Caesars veldtocht in Gallië met vijf jaar. Cato’s ergste vrees was bewaarheid: de wet van de republiek was niets meer waard.
Hoewel Cato machteloos stond ten opzichte van het triumviraat, liet hij zich niet het zwijgen opleggen. Hij verscheen slechts in lendendoek en toga in de senaat, en toen hij cadeaus moest uitdelen aan de winnaars van de jaarlijkse atletiekspelen, koos hij niet voor de gebruikelijke luxeartikelen, maar voor radijzen en vijgen. Hij kroonde de winnaars niet met een gouden kroon, maar met een simpele olijvenkrans.
Caesar werpt de teerling
In 53 v.Chr. kreeg Cato een uitgelezen kans om wraak te nemen. Crassus was gesneuveld tijdens een veldtocht in het oosten, en vanaf dat moment zette Cato alles op alles om Pompeius aan de invloed van Caesar te onttrekken.
Hij wist de generaal er langzaam maar zeker van te overtuigen dat Caesar een vijand van Rome was, en dat hij de stad na zijn termijn van vijf jaar zou binnenvallen.
Uiteindelijk stemde Pompeius ermee in om Caesar het bevel te ontnemen en hem naar Rome te ontbieden om zich tegen aantijgingen van machtsmisbruik te verdedigen. Maar Caesar was dat niet van plan: op 1 januari 49 v.Chr. stuurde hij zijn antwoord. Hij zou naar Rome komen om ‘de grondwet te redden’.
De brief was een verkapt dreigement, en de senaat reageerde meteen: ontbind het leger, of word uitgeroepen tot volksvijand. Enige dagen later stak Caesar met zijn leger de Rubicon tussen Gallië en Italië over.
‘De teerling is geworpen,’ zou hij volgens de schrijver Suetonius hebben gezegd. De burgeroorlog was begonnen.
Cato wordt in het nauw gedreven
Toen Pompeius, Cato en de andere optimates vernamen dat Caesar in aantocht was, ontvluchtten ze Italië. In een paar maanden tijd bracht Pompeius een groot leger op de been, en op 9 augustus 48 v.Chr. gingen hij en Caesar de confrontatie aan bij het Griekse Pharsalus.
Het draaide uit op een nederlaag voor Pompeius, die ruim 15.000 soldaten verloor. De legerleider kon volgens de bronnen een tijdlang niet praten van de schok. Hij raapte zo veel wapens op als hij kon dragen, sprong op zijn paard en ging ervandoor. Uit pure wanhoop reisde hij naar Egypte, waar hij gedood werd zodra hij voet aan wal zette.
Cato, die niet aan de veldslag meegedaan had, vertrok geen spier toen hij het nieuws hoorde. Maar na de zege van Caesar kon hij niet terugkeren naar Rome. Hij voer naar Noord-Afrika, en met een leger van 10.000 man, een paar lokale gidsen en een stel pakezels legde hij 800 kilometer door de woestijn af naar Utica.
Hier kwamen alle verliezers bij elkaar: verslagen troepen en gedesillusioneerde aanvoerders. De soldaten wilden Cato als leider, maar de ex-consul Metellus Scipio was hoger in rang en werd volgens de wet de leider.
‘Cato weigerde de wet te overtreden, want hij voerde in naam van die wet oorlog tegen een man die hem met voeten getreden had,’ aldus Plutarchus.
Scipio verliet de stad met zijn leger, terwijl Cato Utica versterkte. In april 46 v.Chr. kwam het bericht dat Scipio verslagen was, waarna Cato met zijn vurige toespraak de weinige Romeinen opriep de stad te verdedigen. Maar al snel sloeg de stemming om en wilden ze vluchten.
Cato werd niet boos, maar liet ze op een schip zetten. Toen Cato’s zoon hem smeekte zich over te geven, weigerde hij dat. ‘Ik ben opgegroeid in vrijheid met het recht me vrij te uiten, en kan op mijn leeftijd niet leren slaaf te zijn,’ zei Cato volgens Cassius Dio.
Diezelfde nacht nog pakte Cato zijn zwaard en stak het in zijn buik. Hij stierf niet, en een arts hechtte de wond, maar toen hij bijkwam, maakte hij met zijn laatste krachten de wond weer open. Even later bezweek de koppigste republikein van Rome.
Toen Caesar het vernam, riep hij uit: ‘O Cato, ik gun je je dood niet, want je gunde mij niet om je leven te sparen.’
Twee jaar later werd Caesar zelf vermoord, maar de republiek was voor altijd verloren. Cato heeft nooit beseft dat hij met zijn vurige verdediging van de republiek en haar regels haar val voor een groot deel veroorzaakt heeft.