De Romeinen dweepten met de veroveraar Alexander de Grote.
Zo ook Octavianus, de latere keizer Augustus, die in 30 v.Chr. in het Egyptische Alexandrië graag het lichaam van de Macedonische koning wilde zien.
Het gebalsemde lijk lag toen al 250 jaar in een mausoleum en was niet meer in al te beste staat, hoewel het goed geconserveerd zou zijn geweest voor zijn ouderdom.
Volgens de schrijver Cassius Dio kon Octavianus het niet laten om eraan te zitten, met als gevolg dat Alexanders neus afbrak.
Een paar eeuwen later verdween het lichaam van Alexander spoorloos, maar de neus was dus als eerste weg.