De Britse kapitein M.C. Murphy laat zijn gemotoriseerde infanterie-eenheid halt houden en tuurt om zich heen in de Syrische Woestijn.
Sinds de oudheid trekken er al kamelenkaravanen doorheen, maar op deze 20e maart 1920 denderen er gepantserde Rolls-Royces door het landschap.
Murphy weet dat er een paar honderd gewapende Arabieren achter hem aan zitten.
Zo kort na de val van het Ottomaanse Rijk verdedigen de Syriërs hun pasverworven vrijheid vurig, terwijl de Britten het land in het zuiden onder controle proberen te krijgen en de Fransen hetzelfde doen in het noorden.
Murphy’s uitgeputte soldaten hebben de hele dag door de woestijn gereden en zoeken nu een plek voor de nacht. Bij gebrek aan beter leidt de kapitein zijn eenheid naar een paar oude ruïnes op een heuvel bij de rivier de Eufraat.
De soldaten krijgen de opdracht een mitrailleursnest aan te leggen onder de grond, maar een paar minuten later halen ze Murphy erbij.
De mannen staan voor een zeer goed bewaard gebleven wandschildering van in het wit geklede geestelijken, die wel 1000 jaar oud lijkt te zijn. En dat is niet het enige wat zich in het zand verbergt.
Vanaf de heuvel zijn duidelijk de contouren van een oude stad te zien, inclusief een kilometerslange stadsmuur.
De officier is geen archeoloog maar beseft wel dat hij direct contact moet opnemen met het hoofdkwartier in Aboe Kamal, 45 kilometer verderop.
De stad die zijn mannen hebben ontdekt, is de vergeten Romeinse grensplaats Dura Europos, die in de jaren voor onze jaartelling de meest oostelijke buitenpost van het rijk was – daar waar de beschaving ophield.
In de jaren daarop zullen generaties archeologen op deze plek graven en er duizenden onaangetaste voorwerpen en skeletten vinden, die beetje bij beetje onthullen hoe de stad in 257 n.Chr. wreed aan zijn einde kwam.
Maar de aardse resten van 19 Romeinen in een ingestorte tunnel vormen nog decennia een raadsel.
Werden de mannen gedood met het zwaard, door vuur of met een nieuw, nog dodelijker wapen?
Een race tegen de klok
De Britten moesten snel handelen, want het gerucht ging dat Londen zijn Syrische bezittingen spoedig wilde overdragen aan Frankrijk en zijn troepen terug wilde trekken uit het land.
Omdat het Midden-Oosten een politieke heksenketel was, moest er een archeoloog uit een neutraal land worden gezocht. De keus viel op de vooraanstaande Amerikaan James Henry Breasted van de University of Chicago.
Breasted was bij een opgraving in Irak en moest meer dan 500 kilometer door de woestijn afleggen. Maar toen hij de ruïnes uiteindelijk zag, wist hij dat hij het niet voor niets had gedaan.
‘Ineens zagen we een hoge muur met een veelkleurige, levensechte schildering van een groep van 11 mensen die tot God baden,’ schreef hij in zijn dagboek.
‘Het was nu zonneklaar: we stonden boven op een Syrische stad uit de oudheid die 1600 jaar lang vergeten was.’
De archeoloog kreeg een groep soldaten tot zijn beschikking, en in de week erop ontdekten ze nog een aantal wandschilderingen met Romeinse soldaten en Griekse goden als motief.
‘We zien de meest oostelijke Romeinen die ooit gevonden zijn,’ noteerde Breasted op 10 mei 1920. Onder een van de vele schilderingen vond hij de inscriptie ‘Dura’ – en toen viel het kwartje: dit was de mysterieuze stad waarover de oude Griekse schrijver Isidorus van Charax zei: ‘Dura, die de Grieken Europos noemen.’
Breasted kreeg toestemming om twee jaar door te gaan met opgravingen.
Naast beelden, munten en wandschilderingen werden talloze goed bewaard gebleven voorwerpen gevonden, en zelfs een kwetsbaar perkament waarop teksten in verschillende talen stonden.

Clark Hopkins hoorde bij het tweede team archeologen in Dura Europos en vond talloze schatten in de oude stad.
Franse leider steelt links en rechts
Toen Frankrijk in 1923 de controle over heel Syrië kreeg, werd het opgravingswerk echter stilgelegd.
Na de Eerste Wereldoorlog was er een economische crisis in Europa, en een dure opgraving in de Syrische Woestijn had daarom geen prioriteit.
Na jaren onderhandelen deed de Amerikaanse Yale University de Fransen een genereus voorstel: de universiteit zou alle kosten betalen en de opgravingsleider mocht een Fransman zijn, op voorwaarde dat de rest van het team Amerikaans was.
Het was een vreemd allegaartje dat in 1928 in de woestijn bijeenkwam. Yale had het jonge archeologenkoppel Susan en Clark Hopkins gestuurd, en Parijs Maurice Pillet, een trotse egyptoloog van de oude stempel. Voor het graafwerk waren 300 lokale arbeiders ingehuurd.
De samenwerking liep echter vanaf het begin stroef, zoals Susan Hopkins schreef in brieven aan haar familie.
‘De nachten zijn heel erg koud en de dagen heet. Maar de enige werkelijke uitdaging, die we echt niet aankunnen, is M. Pillet. Er gaat geen maaltijd voorbij of ik zit te trillen van woede.’
De Franse archeoloog behandelde de Amerikanen als zijn onderdanen en schold de Syriërs de huid vol. Clark Hopkins beschreef hem als ‘wantrouwig en bitter’ en vond hem een slechte leider. Het ging Pillet meer om zijn eigen succes dan om teamwork.
In andere Arabische landen waren westerse archeologen ontvoerd en in een aantal gevallen zelfs vermoord door lokale rovers. Pillets grootste angst was daarom een aanval van Arabieren die het op de geldkas hadden voorzien.
Rondom het kamp bouwde hij hoge betonnen muren met schietgaten. Zijn collega’s waren het daar niet mee eens, maar de Fransman wilde niet naar hen luisteren.
De spanningen liepen op toen bleek dat Pillet niet alle vondsten had ingeleverd, maar munten en pijlpunten had verstopt in lege sigarendoosjes.
‘Voor hem was archeologie een soort schattenjacht,’ schreef Clark Hopkins.
Een paar jaar later ging het helemaal mis. Een uitgegraven tunnel stortte in en twee Arabische helpers kwamen om, wat Pillets toch al slechte reputatie bij de Syriërs niet ten goede kwam.
De persoonlijke en culturele botsingen ten spijt was het oude Dura Europos een pure archeologische goudmijn.
Toen het echtpaar Hopkins de citadel van de stad vond, met tal van skeletten, schreef Susan:
‘Er lag een man met een dik touw om zijn nek. Zijn mond stond open, alsof hij snakte naar adem. Een afschuwelijke aanblik, maar wel een prachtig skelet met een perfect gebit.’
Naarmate de opgravingen vorderden, deden Susan en Clark Hopkins en Pillet een belangrijke ontdekking: de stad werd niet verlaten onder vreedzame omstandigheden.
De bijna 4 kilometer lange stadsmuur was namelijk aan weerszijden omringd met enorme aarden wallen – een teken dat de Romeinen hem hadden versterkt tegen ondermijning.
Een bijna intacte stormhelling buiten de muur bevestigde het: Dura Europos was na een intensieve belegering veroverd en verlaten. De Romeinen moesten zich dus hebben voorbereid op een aanval van een ontwikkelde, machtige vijand.
De identiteit van die vijand kwam aan het licht toen de archeologen een haastig opgeschreven tekst aantroffen op een muur:
‘De Perzen vielen ons aan,’ stond er onder een tekening van een soldaat te paard. Latere vondsten van munten en maliënkolders brachten de archeologen op het spoor van het Perzische volk de Sassaniden uit het huidige Iran.
Sassaniden nemen wraak
De Sassaniden waren de laatste heersers van Iran vóór het land door de moslims werd veroverd.
In 224 n.Chr. versloegen ze het wankelende Parthische Rijk en lag de weg open voor expansie.
De koning van de Sassaniden, Sjapoer I, bouwde een machtig leger op dat gespecialiseerd was in belegeringen en zware cavalerie – de troepen waren in staat stadsmuren van onder, boven en opzij aan te vallen.
De Romeinen probeerden het jonge rijk in 231 en 243 n.Chr. te verslaan, maar werden na hevige gevechten teruggedrongen.
In 256 n.Chr. marcheerden de Sassaniden naar het westen om wraak te nemen op de Romeinen en hun rijk uit te breiden.
Hun einddoel was de grote stad Antiochië aan de Middellandse Zee, maar daarvoor moesten ze eerst langs Dura Europos zien te komen, de buitenste voorpost van de Romeinen.
De Romeinse historicus Ammianus zou later beschrijven hoe een oprukkend leger van Sassaniden eruitzag.
‘Hun lichaam was bedekt met platen en hun hoofd met metaal in de vorm van een gezicht. Degenen die met speren vochten, stonden zo stil dat ze aan de grond leken vastgenageld.
Iets verderop stonden de boogschutters, die al van kleins af aan waren getraind in een vaardigheid die dit volk ten volle beheerst.’
Ammianus beschreef ook de olifanten van de Sassaniden, waar de Romeinse paarden doodsbang voor waren.
Dura Europos had dus alle reden om zich voor te bereiden op een zware belegering.

De Sassaniden gebruikten onder meer olifanten bij hun aanvallen op de Romeinen.
De ene sensatie na de andere
Onder Pillets chaotische leiding werden de archeologen echter weinig wijzer over het Sassanidische beleg.
In 1932 vertrok de Fransman, ziek en verbitterd. Parijs stuurde graaf Robert du Mesnil du Buisson in zijn plaats, een autodidactisch archeoloog en oorlogsveteraan.
Die was altijd onberispelijk gekleed in uniform, met onderscheidingen op de borst en een officierspistool aan zijn riem.
De Amerikanen waren enthousiast over de elegante, beleefde Du Mesnil.
‘Hij kan goed onderhandelen,’ schreef Clark Hopkins. ‘En hij is een enthousiast archeoloog en organisator. Hoewel hij niet is opgeleid als wetenschapper, vindt hij snel nieuwe sporen. En dankzij zijn kennis van het Aramees en Hebreeuws kunnen we nu de opschriften lezen.’
De graaf en het echtpaar Hopkins werkten uitstekend samen, en eind 1932, begin 1933 kwam het team met de ene sensatie na de andere – zoals een van de oudste christelijke kerken.
‘Het enige wat ik me nog herinner is de verbijstering, het ongeloof, toen we de ene schildering na de andere blootlegden,’ schreef Clark Hopkins.
In de VS en Frankrijk werden de ontdekkingen enthousiast ontvangen, en de media doopten de stad ‘Het Pompeï van de woestijn’.
Maar het grootste raadsel van Dura bevond zich nog onder de grond en werd pas een jaar later ontdekt.
Bloedbad in de tunnel
Toen de aarden wal van een deel van de stadsmuur verwijderd was, zag Du Mesnil dat toren 19 iets was verzonken en een beetje overhelde.
Dat kon erop duiden dat er een ingestorte tunnel onder het zand lag. Samen met zijn assistenten begon hij te graven.
3 à 4 meter onder de grond vonden ze allerlei voorwerpen uit de tunnel, die 1,2 meter breed bij 1,6 hoog geweest was. Volgens Du Mesnils aantekeningen lagen er ‘delen van zwaarden, werpsperen en beenbeschermers’.
Toen deed de Fransman een wel heel bijzondere vondst: een stapel skeletten van soldaten, omringd door Romeinse wapens.
Het precieze aantal was lastig vast te stellen, doordat sommige bijna geheel waren verbrand. Een paar meter verderop lag nog een skelet, met een Perzische helm ernaast.
Du Mesnil vond in enkele schedels zelfs ingedroogde hersenen – het droge klimaat had de soldaten deels gemummificeerd.
Het gebeurt zelden dat je zo veel doden op één plek vindt. Du Mesnil begon daarom te speculeren over wat er gebeurd kon zijn: de Sassaniden wilden tijdens het beleg toren 19 laten omvallen door er een tunnel onder te graven.
Uit de archeologische studies bleek dat ze 40 meter van de stadsmuur waren gaan graven.
De Romeinen kregen echter al snel lucht van de plannen, want het graafwerk was te horen en te zien. Het opgegraven zand vormde een opvallende bult in het vlakke landschap.
Du Mesnil vermoedde dat de Romeinen een eigen tunnel groeven om de Sassaniden te overvallen. Maar dat liep mis. Toen ze de tunnel van de vijand bereikten, waren ze in de minderheid en moesten ze zich terugtrekken.
Maar de ingang van de tunnel was inmiddels geblokkeerd door hun eigen officieren, die om begrijpelijke redenen nerveus werden van het feit dat er nu een rechtstreekse toegang tot de stad was.
De ongelukkige soldaten werden afgeslacht en wisten zelf slechts één Pers te doden.
Du Mesnil dacht dat de Sassaniden daarna aardolie in de Romeinse tunnel hadden gegoten en die in brand hadden gestoken, zodat hij zou instorten.
Toen ze later hun eigen tunnel, onder toren 19, lieten instorten, stonden honderden soldaten klaar om Dura Europos binnen te vallen.
Het plan mislukte echter: de toren liep scheuren op, maar hij bleef tussen de aarden wallen overeind staan.
Het werk wordt gestaakt
De vondst van de tunnel was uniek, want gesneuvelde Romeinse soldaten werden zelden achtergelaten.
Vanaf 1933 kreeg Du Mesnil het echter druk met de documentatie van een andere sensationele vondst: een synagoge. Het was waarschijnlijk een van de oudste ter wereld en bevatte talrijke wandschilderingen.
De verslaglegging van toren 19 kwam daardoor in de jaren 1930 op een laag pitje te staan. Eén opvallend detail registreerde Du Mesnil echter wel: de tunnel bevatte veel roet en gele afzettingen.
Hij nam een aantal grondmonsters en liet die analyseren door de Amerikaanse universiteit in Beiroet.
Helaas ging de geldkraan voor de opgraving dicht voor Du Mesnil de analyseresultaten ontving. In 1937 verwachtten de universiteiten in de VS en Frankrijk weinig verrassingen meer van de woestijnstad, die voor het grootste deel was blootgelegd.
En toen kort daarna de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werden de opgravingen gestopt.
Na de oorlog trok Frankrijk zich terug uit Syrië en was het door onrust in het Midden-Oosten een paar jaar niet veilig om er opgravingen te doen.
Nieuwe opgravingen 50 jaar later
Pas in 1986 was het in Syrië weer rustig genoeg om de opgravingen te kunnen hervatten.
Een van de westerse archeologen die naar de stad kwamen, was Simon James van de Universiteit van Leicester in Engeland. Met zijn team groef hij de legerbarakken op.
Simon James spitte ook de verslagen uit de jaren 1930 door. Du Mesnil en de Amerikanen hadden geweldig werk verzet. De meeste archeologen vinden in een heel leven nog niet wat zij in een paar jaar hadden opgegraven.
Maar ze hadden niet de middelen gehad om al hun vondsten te analyseren. James, die was gespecialiseerd in wapens en legeruitrusting uit de oudheid, richtte zich op de vondsten onder toren 19.
Na bestudering van de artikelen van Du Mesnil besefte James dat de soldaten niet bij gevechten konden zijn gedood.
‘Het is geen logische verklaring,’ zei hij. ‘Zo veel soldaten kunnen onmogelijk schouder aan schouder gevochten hebben.’
De tunnel was namelijk maar 1,2 meter breed. Daarom was het niet waarschijnlijk dat zo veel mannen zo snel zouden sneuvelen. Uit analyses van tekeningen van de Fransman bleek dat de lichamen op elkaar waren gestapeld – eerst dwars op de tunnel en daarna in de lengte.
De verklaring was te vinden in het overzicht van de vondsten van Du Mesnil, aldus James. Er waren namelijk Romeinse katapultpijlen aangetroffen in de tunnel.
De Sassaniden hadden de dode Romeinen vermoedelijk opgestapeld om zich te beschermen tegen de pijlen.
De vraag hoe de soldaten in de nauwe tunnel aan hun einde waren gekomen, was echter nog steeds niet beantwoord.
‘Het wekt bevreemding dat zo veel verdedigers van de stad zijn gestorven in zo’n krappe tunnel,’ schreef Simon James in 2011, toen hij naar jaren van onderzoek uiteindelijk zijn verklaring gaf voor wat zich daar had afgespeeld.
‘Als ze bij man-tegen-mangevechten waren gevallen, zouden de Sassaniden bovenmenselijk sterk zijn geweest.’
Eerst dacht James dat de massasterfte het gevolg kon zijn geweest van paniek in de tunnel, maar toen kreeg hij een tip van een collega: ruim 400 jaar eerder gebruikten de Grieken een wapen met eenzelfde dodelijke effect.

De theorie over de gifgasaanval in Dura Europos haalde onder meer het gezaghebbende Archaeology Magazine. De bedenker ervan is Simon James, hoogleraar archeologie aan de Britse Universiteit van Leicester.
Gas is mogelijke oplossing
Toen de Romeinen in 189 v.Chr. het Griekse Ambracia belegerden, groeven ze een tunnel onder de stadsmuur.
De Grieken maakten ook een tunnel, en volgens de Romeinse historicus Livius gebruikten ze ‘een onbekend wapen dat klein, maar effectief was’.
Livius beschreef hoe de Grieken veren in een ton deden met een gat in de bodem. Ze staken de veren in brand, keerden de ton naar de opening van de tunnel en gebruikten een blaasbalg om het vuur aan te wakkeren en de rook naar de Romeinen te blazen.
Livius vertelt niet of de Romeinen het overleefden, maar vast staat dat brandende veren zwavelhoudende rook afgeven, die iemand snel kan uitschakelen.
Toen James Livius’ beschrijving las, had hij zijn theorie. De grondmonsters die Du Mesnil destijds had laten analyseren, bleken namelijk zwavelkristallen en sporen van aardolie te bevatten.
Nu wist James hoe het in elkaar zat. De Sassaniden hoorden de Romeinen in de andere tunnel en zetten een val.
Toen de Romeinen bezig waren om door te breken naar de tunnel van de aanvallers, trokken de Sassaniden zich iets terug en stookten ze een vuurtje, dat ze met aardolie groter maakten.
Met behulp van blaasbalgen bliezen ze dikke, zwarte rook in het gezicht van de Romeinen.
Een paar tellen later was de tunnel van de Romeinen een zwart inferno. In het pikkedonker zochten de soldaten tastend hun weg. Toen kwam de genadeslag.
De vijanden wierpen zwavelkristallen op het vuur, en in een mum van tijd bereikten de giftige moleculen de longen van de Romeinen.
Als zwaveldioxide in contact komt met de menselijke slijmvliezen in bijvoorbeeld de longen, wordt het omgezet in zwavelzuur. De mannen stierven binnen een paar minuten.
De rook kwam uit de ingang van de tunnel, en toen de Romeinse officieren beseften dat hun mannen er niet levend uit zouden komen, brachten ze een scorpion (katapult) in stelling en schoten ze zware ijzeren pijlen de tunnel in.
De lange pijlen van circa 1 meter konden met gemak een harnas doorboren, maar een muur van 19 Romeinse lijken zou een degelijke bescherming vormen.
Toen de giftige rook was opgetrokken, stapelden de Sassiniden de Romeinen daarom boven op elkaar, zodat ze de tunnel van hun vijanden in brand konden steken en laten instorten zonder zelf het leven te laten. Eén Pers viel echter ten prooi aan de vlammen of een pijl.
Als de verklaring van Simon James klopt, is dit de eerste gedocumenteerde gifgasaanval in de geschiedenis.
Dura Europos werd spookstad
Wat er ook precies in de tunnel onder toren 19 is gebeurd, één ding staat vast: de Sassaniden versloegen de Romeinen verpletterend. Hopkins beschreef in zijn memoires hoe beangstigend het voor de Romeinen moet zijn geweest.
‘Stel je voor: het is een donkere nacht eind 256 n.Chr. Maandenlang zagen de burgers de stormhelling groter worden, en nu is hij hoger dan de stadsmuur.’
Het archeologisch onderzoek sinds 1986 wijst erop dat de definitieve aanval werd ingezet vanaf de stormhelling.
Bij de hoofdpoort en op diverse straathoeken is met zekerheid hevig gevochten. Veel duidt erop dat de soldaten en inwoners zich kort nadat de Sassaniden de stad waren binnengedrongen, moesten overgeven.
Hierna werden de burgers bij elkaar gedreven en naar de steden van de overwinnaar gebracht om de rest van hun leven als slaaf door te brengen.
Om onduidelijke redenen werd Dura Europos niet platgebrand. Mogelijk wilden de Perzen de stad als toevluchtsoord kunnen gebruiken als de oorlogskansen keerden.
Zover kwam het echter niet. De zegerijke Sassaniden marcheerden verder naar Rome en zetten het grote rijk op zijn kop toen keizer Valerianus in 260 n.Chr. de Slag bij Edessa verloor en zelf gevangengenomen werd.
Terwijl de Sassaniden hun zegetocht voortzetten richting het westen, raakte Dura Europos langzaam bedekt door de vele zandstormen in de woestijn.
De eens zo bedrijvige grensplaats werd een vergeten spookstad, waar eeuwenlang niet veel meer gebeurde dan dat er een enkele herder voorbijkwam met zijn schapen. Tot een groep Britse soldaten zijn spaden in het zand stak.