Volg het water door de leidingen van het eerste Romeinse aquaduct in 312 v.Chr. tot het moment van verkalking en verval als het Romeinse Rijk valt.
Bestudeer onze vele illustraties die ons meer vertellen over hoe de Romeinse aquaducten werden gebouwd en onderhouden.
17 miljoen liter water per dag
Rond 150 n.Chr. vond een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van de Noord-Afrikaanse stad Carthago plaats.
300 jaar eerder hadden de Romeinen de stad veroverd, en sindsdien was Carthago uitgegroeid tot de op drie na grootste stad van het rijk. Al die tijd moesten de circa 100.000 inwoners water uit putten en cisternen halen, en als het een tijdje niet geregend had, stonden die droog.
Maar nu kwam daar verandering in. Op bevel van de Romeinse keizer had een legertje van arbeiders, slaven en ingenieurs een van de indrukwekkendste aquaducten van het rijk neergezet.
De nieuwe watervoorziening van Carthago leverde per dag maar liefst 17 miljoen liter drinkwater af in de stad. De bouw was een prestatie van formaat.
Het 90 kilometer lange aquaduct begon in het gebergte Zaghouan en kronkelde als een slang van steen en cement door oneindige vlakten, diepe kloven en brede dalen via kanalen, bruggen en arcaden.
Voor de inwoners was het aquaduct niets minder dan een wonder. Zoals de Romeinse schrijver Plinius de Oudere 100 jaar eerder opmerkte, kon geen bouwwerk zich meten met de aquaducten wat betreft de omvang en de hoeveelheid water die ze vervoerden:
‘We moeten toegeven dat niets anders in de hele wereld een waardiger object van onze bewondering is.’
Sterke staaltjes bouwkunst
Rome had een groot voordeel
De hoofdstad Rome had de meeste aquaducten, maar overal waar de Romeinen kwamen – van het huidige Turkije in het oosten en Marokko in het zuiden tot Engeland in het noorden – verrezen de bouwwerken. Voor de burgers van het rijk waren de aquaducten een symbool van beschaving.
In Carthago hoefden de inwoners dankzij het nieuwe aquaduct zich nooit meer zorgen te maken over droogte, en als bonus kregen ze fonteinen in de straten en een van de grootste badhuizen van het rijk.
En datzelfde gold voor talloze andere steden. Een aquaduct was een tastbaar bewijs dat een stad bij het Romeinse Rijk hoorde. De Griek Aelius Aristides bejubelde de grootsheid van de aquaducten:
‘Alleen degenen die buiten het rijk leven, verdienen medelijden omdat ze deze zegeningen missen.’
De Romeinen zetten niet alleen aquaducten neer om hun macht te tonen, maar ook om voor stabiliteit te zorgen. Legionairs konden opstanden neerslaan, maar aquaducten konden voorkomen dat er überhaupt opstanden uitbraken.
De ingenieurs waren de ware veroveraars.
150 kilometer lange aquaducten
Zwaartekracht vervoert water
Rome kreeg zijn eerste aquaduct, Aqua Appia, in 312 v.Chr. Dit kanaal van iets meer dan 16 kilometer werd aangelegd omdat de snel groeiende veemarkt, het Forum Boarium, te weinig drinkwater voor de dieren had.
Tot dan toe hadden de Romeinen het moeten doen met water uit de rivier de Tiber of openbare waterputten. De Aqua Appia was een ondergronds kanaal van steen, dat met mortel waterdicht was gemaakt.
Het kwam uit in Rome, waar het water uit fonteinen bij de veemarkt spoot.
De anders zo vindingrijke Romeinen waren niet zelf op het idee gekomen om water over land te transporteren. De inspiratie kwam vooral uit Griekenland, waar Romeinse kooplui handel dreven.
In Griekenland en Klein-Azië brachten boeren water naar hun akkers via kanalen met een klein hoogteverschil, waardoor het bleef stromen. De Romeinen gingen met dat idee aan de haal.
De natuur bedwongen
Kanaalbruggen
Omdat er geen grote pompen waren, moest het water met behulp van de zwaartekracht de juiste kant op worden gestuurd. Het moest vaak uit de bergen op grote afstand van de steden komen, en ravijnen, rivieren en laagvlaktes vormden flinke obstakels.
Om die reden waren de Griekse aquaducten meestal vrij kort. De Romeinen verzonnen echter een oplossing voor dat probleem: waterbruggen. Bij het woord ‘aquaduct’ denken de meeste mensen nu aan deze variant van het bouwwerk.
Van de Grieken hadden de Romeinen geleerd om wiskundige principes toe te passen in de architectuur. Zo wisten ze dat een stenen boog een groot gewicht kan dragen en zo veel bouwmateriaal kan besparen.
Als een boog de juiste vorm had, werd al het gewicht recht omlaag gericht, en onder een boog kon een rivier of een weg lopen.
En dankzij een uitvinding van de Romeinen zelf – sneldrogend beton van onder meer water en een verpulverd vulkanisch gesteente – konden ingenieurs de karakteristieke waterbruggen bouwen, waarmee alle obstakels overbrugd konden worden.
Ook in de stad was zwaartekracht bepalend
Provincies krijgen water
Na een bloedige burgeroorlog kwam Augustus in 27 v.Chr. bovendrijven als de nieuwe sterke man van het rijk. Met hem begon de Romeinse keizertijd. In de hoofdstad nam de behoefte aan water gestaag toe, vooral omdat er steeds meer mensen uit de rest van het rijk naar Rome trokken.
Het water was nodig voor badhuizen, openbare toiletten en straatfonteinen, en voor het reinigen van de marktkramen waar ’s zomers vlees en vis werden verkocht.
Bovendien hadden werkplaatsen als wasserijen en leerlooierijen behoefte aan water voor het reinigen van kleding en het behandelen van huiden.
Toen keizer Augustus aan de macht kwam, konden de circa 1 miljoen inwoners van Rome profiteren van vijf aquaducten van in totaal 212 kilometer lang, die elke dag ruim 500 miljoen liter water aanvoerden.
Augustus beschouwde zichzelf echter niet alleen als leider van Rome, maar van het hele rijk, en besloot daarom een eind te maken aan de ongelijkheid tussen de hoofdstad en de provincies. Hij draaide de geldkraan open en liet amfitheaters, aquaducten en andere bouwwerken neerzetten in de provincies.
Een van de beroemdste aquaducten uit de tijd van Augustus werd gebouwd om water naar Nemausus te brengen, het huidige Nîmes in Frankrijk. Dit aquaduct, waarvan de bouw vermoedelijk in 19 v.Chr. begon, was 50 kilometer lang en bracht dagelijks 20 miljoen liter water naar de 60.000 inwoners.
Om de rivier de Gardon over te steken, moesten de Romeinse ingenieurs een enorme brug bouwen. De Pont du Gard was met zijn 275 meter een van de langste van het rijk.
Deze brug, die op het hoogste punt 49 meter is, had bogen van drie etages van zandsteen. De dragende blokken wogen 6 ton per stuk, en de vele kleine bogen moesten voorkomen dat de mistral, de sterke wind die vaak in het gebied staat, het bouwwerk omverblies.
Het feit dat de Pont du Gard er 2000 jaar later nog staat, getuigt wel van de competentie van de Romeinse bouwheren.
Water kwam uit meren, rivieren en bronnen
Bouwwerken moeten imponeren
Naast het exemplaar in Nemausus in het huidige Frankrijk liet Augustus ook aquaducten bouwen in wat nu Spanje, Noord-Afrika en Klein-Azië is.
En zijn opvolgers gaven eveneens opdracht tot de bouw van enorme aquaducten overal in het rijk – alleen al in Gallië 300 stuks. Zo wilden ze zich geliefd maken bij het volk en laten zien dat de welvaart van het rijk niet alleen Rome ten goede kwam.
Daarom maakten de keizers de zichtbare delen van de watervoorziening zo imposant mogelijk.
In Nemausus werd het castellum, vanwaar het water werd verdeeld over de wijken, versierd met reliëfs met watertaferelen. Langs de open kanalen in de stad liep een bronzen balustrade, waar burgers verkoeling konden zoeken en zich konden vergapen aan de eeuwige stroom vers drinkwater.
Op andere plaatsen sloofden de ingenieurs zich nog meer uit. In Milete in het huidige Turkije kwam het aquaduct uit in een fontein van drie verdiepingen hoog in de vorm van een paleisgevel met fraaie zuilen en marmeren beelden. Het water stroomde eroverheen en kwam in een enorm bassin op de grond terecht.
Deze decoraties waren een eerbetoon aan het water en zetten ook de Romeinse bouwmeesters in het zonnetje, die trots waren op hun grootse prestaties.
‘Vergelijk deze onmisbare aquaducten eens met de totaal doelloze piramiden of met de nutteloze, maar beroemde bouwwerken van de Grieken,’ schreef het hoofd van de Romeinse watervoorziening, Sextus Frontinus, in 97 n.Chr. in zijn boek over aquaducten.
Statussymbolen zijn kostbaar
Inmiddels had het Romeinse Rijk zijn vleugels uitgeslagen naar Engeland in het noorden en Afrika in het zuiden, en steeds meer steden wilden een eigen aquaduct.
Dat was een zeer zichtbaar statussymbool voor een stad, en met stromend water konden er fraaie fonteinen worden aangelegd en konden de rijken tegen betaling een waterleiding naar hun villa laten trekken voor privébaden en toiletten.
Maar met het bouwen van een aquaduct waren duizenden arbeiders tientallen jaren bezig, en dat was duur.
Zo kostte het aquaduct van Nîmes met de Pont du Gard 30 miljoen sestertiën. Dat stond gelijk aan het jaarloon van 25.000 legionairs – een enorm bedrag, dat alleen een keizer of een grote groep rijken samen kon opbrengen.
Sommige steden gingen zelf deze uitdaging aan, niet zelden met rampzalige gevolgen.
Miljoenen verspild aan aquaduct
In 112 werd de Romeinse senator Plinius de Jongere gouverneur van de provincie Bithynië aan de Zwarte Zee. Een van zijn eerste taken was orde op zaken stellen in de stad Nicomedia, die een lege schatkist had.
‘De inwoners hebben 3,2 miljoen sestertiën verspild aan een aquaduct dat niet eens voltooid is – ik zou zelfs van een ruïne willen spreken. En nu hebben ze de belastingen met 2 miljoen verhoogd voor een nieuw exemplaar,’ mopperde Plinius tegen keizer Trajanus.
De keizer gaf de gouverneur de vrije hand om projecten als de restauratie van het gymnasion uit te stellen om geld vrij te maken voor het aquaduct.
Meestal werden de bouwwerken echter uit de schatkist van het rijk betaald. In 125 schreef Herodes Atticus, de gouverneur van de provincie Asia in het huidige Turkije, aan keizer Hadrianus dat de inwoners van Troje drabbig water uit putten dronken.
Hij smeekte de keizer om 3 miljoen drachmen om een 25 kilometer lang aquaduct te kunnen aanleggen. Hadrianus kwam meteen over de brug, maar toen bij voltooiing bleek dat het project twee keer zo veel had gekost, hield hij de hand op de knip. Het verschil moest de stad zelf bijleggen.
Hoewel een keizer grote aquaducten vaak financierde uit de staatskas, kwam het soms voor dat hij dorstige steden een korting gaf op het jaarlijkse tribuut om met het bespaarde geld zelf een aquaduct te kunnen bekostigen.
Meestal verleende de staat dan wel technische bijstand, want alle bekwame bouwmeesters kwamen uit het leger.
Tunnelbouwers gaan scheef
In de tijd van keizer Augustus telde het Romeinse leger zo’n 125.000 man, en die waren lang niet allemaal soldaat. In het kielzog van de legionairs volgden gespecialiseerde ambachtslieden, landmeters en ingenieurs om bijvoorbeeld forten te bouwen in veroverd gebied en rivieren te overbruggen.
Deze experts kregen van de keizer vaak de opdracht om technisch gecompliceerde aquaducten te bouwen.
In veel gevallen werden ook soldaten aan het werk gezet, maar af en toe huurden de bouwmeesters plaatselijke arbeidskrachten in en werden slaven ingezet voor het gevaarlijkste en vermoeiendste werk, zoals het uithakken van tunnels door bergen of het graven van geulen.
De werkzaamheden werden echter altijd gepland en gecoördineerd door de ingenieurs van het leger, want er was specialistische kennis nodig om de beste plek te zoeken om water vandaan te halen en de vele tunnels, kanalen en bruggen precies de juiste helling te geven.
Volgens de militaire ingenieur Vitruvius, die in 20 v.Chr. een dikke pil schreef over architectuur en bouwkunde, was alleen al het vinden van genoeg water om via het aquaduct te vervoeren een klus voor een expert.
‘Druk op zonsopgang van de dag waarop het zoeken plaatsvindt je wang op de grond. Graaf op een plek waar het vocht omhoog lijkt te kruipen. Zo’n teken tref je niet aan bij droge grond,’ legde de ingenieur uit.
Aquaduct door een berg
Als er een bron was gelokaliseerd en blootgelegd, moest de bouwmeester ervoor zorgen dat het aquaduct de optimale route door het landschap volgde. Een tunnel door een berg aanleggen was een riskante onderneming. Er moesten gecompliceerde berekeningen gemaakt worden en de arbeiders moesten zich een weg door het gesteente hakken.
Bovendien waren er verticale ventilatieschachten nodig om de arbeiders onder de grond van zuurstof te voorzien.
Palen bij deze schachten dienden als visuele ijkpunten. Door bij deze palen te gaan staan beoordeelden de ingenieur en zijn assistenten op het oog of het traject ertussen de juiste lijn volgde.
Dit was een primitieve methode, en het kleinste foutje kon grote gevolgen hebben bij de aanleg van een tunnel – vooral als er gelijktijdig aan beide uiteinden begonnen was.
Dat ondervond de legeringenieur Nonius Datus, die in 152 een aquaduct bouwde bij de havenplaats Saldae in het huidige Algerije.
Hij had berekeningen gemaakt en twee ploegen aan het werk gezet om aan weerszijden van een berg aan een tunnel te beginnen.
Vervolgens ging hij weg, mogelijk om elders een ander project te leiden. Maar al snel werd hij teruggeroepen door een boze gouverneur.
‘Ik trof ze bedroefd en mistroostig aan. Ze hadden alle hoop dat de twee tunnels op elkaar zouden aansluiten opgegeven, want ze waren beide over de helft. En zoals altijd in dergelijke gevallen had ik het gedaan,’ schreef Datus in een rapport.
Hem trof echter naar eigen zeggen geen blaam, want de cijfers klopten:
‘De aannemer en zijn assistenten hadden de ene blunder na de andere begaan. In elk uiteinde waren ze van de lijn afgeweken, beide iets naar rechts. Als ik wat later was teruggekomen, had Saldae twee tunnels gehad in plaats van één!’
Na ingrijpen van Nonius Datus, die een ploeg soldaten inschakelde, werden de twee tunnels van in totaal 428 meter rechtgetrokken, waardoor ze midden in de berg samenkwamen. Saldae kreeg zijn 24 kilometer lange aquaduct.
Het gegraven aquaduct
Kanalen hebben onderhoud nodig
Zelfs na de voltooiing van een aquaduct zat het werk er nog niet op. Het water dat erdoor stroomde, bevatte – afhankelijk van de oorsprong – vaak allerlei onzuiverheden.
Zuiveringsbassins in de kanalen rekenden af met de ergste vervuiling en moesten vaak door arbeiders via inspectieschachten worden geleegd. Zo’n bassin lag bij het einde van het aquaduct Anio Novus in Rome.
Toen het werd blootgelegd, lag het vol met steentjes ter grootte van een erwt, die afkomstig waren van de bron 70 kilometer verderop. Het was zo’n enorme berg dat de huidige eigenaar er een kilometer weg mee kon bestraten.
Het einde van de aquaducten
Een ander probleem waren de grote hoeveelheden kalk die door het water werden meegevoerd en afgezet. Uit experimenten blijkt dat een kalklaag van 3 centimeter in een kanaal de doorstroming ernstig kan belemmeren.
Daarom waren de ondergrondse kanalen zo groot dat arbeiders naar binnen konden om de kalkafzettingen weg te hakken.
De behoefte aan onderhoud werd de Romeinse aquaducten uiteindelijk fataal. Toen het westelijke deel van het Romeinse Rijk in de 5e eeuw viel en werd overspoeld door barbaren, werden de aquaducten niet meer onderhouden. De meeste verkalkten binnen een paar decennia en stortten in.
De Romeinse waterbruggen en kilometerslange rijen van boogarcaden, die de steden eeuwenlang van water hadden voorzien, bleven staan. Er liep geen water meer doorheen, maar de bouwwerken waren nog even indrukwekkend.
De burgers van het Spaanse Mérida noemden de ruïnes van hun aquaduct in de middeleeuwen Los Milagros – de wonderen – als herinnering aan het Romeinse waterwonder.