
In het noordoosten van Amerika stuitten de Europeanen op stammen met een sterk bondgenootschap.
Indiaanse VN inspireerde VS - IROKEZEN
Niet alle indianengemeenschappen bestonden uit kleine clans die met elkaar overhoop lagen.
In grote delen van Noordoost-Amerika was het vrede toen de Europeanen kwamen – dankzij de confederatie van Irokezen: een verbond van de Mohawk en vijf andere Irokeessprekende stammen.
De besluiten van de confederatie werden genomen door 50 ‘vredes-opperhoofden’ die in een langwerpig huis bij elkaar kwamen. Zij werden aangewezen door de vrouwen, die het erfrecht hadden.
Volgens de legende was de confederatie in de 16e eeuw opgericht door de medicijnman Hiawatha en de profeet Deganawida, die in een visioen de stammen samen onder een grote vredesboom had gezien.
Volgens sommige historici putten George Washington en de andere Founding Fathers van de VS inspiratie uit het verbond toen ze de grondwet opstelden.
De Irokezen kenden twee wetgevende kamers, en een opperhoofd mocht maar één ambt tegelijk bekleden.

De Hopi gebruikten ladders om door de hoge deuren van hun huizen naar binnen te gaan.
Flats in de woestijn - PUEBLO-INDIANEN
Spaanse soldaten keken hun ogen uit toen ze in de 16e eeuw de woestijn in het huidige Texas en New Mexico verkenden. Langs de Colorado en Rio Grande zagen ze dorpen met huizen van zes verdiepingen.
In het Spaans heten dorpen pueblos, en de mensen die er woonden, werden daarom Pueblo-indianen genoemd. Maar in feite ging het om verschillende stammen.
Zuni, Hopi en Kewa hakten woningen uit in poreus zandsteen of bouwden dorpen van een mengsel van modder en stro. Uit vrees voor aanvallen van vijandelijke stammen hadden de huizen op de begane grond kleine raampjes en geen deuren.
De bewoners klommen met behulp van een lange ladder door een gat in het dak naar binnen. Het platte dak van een huis vormde de vloer van het huis erboven of het dakterras van de overburen.
De gebouwen vormden meestal een grote trap omhoog langs een berghelling. Vrouwen bouwden de huizen, maar de mannen maakten de zware balken die het plafond droegen.
De uiteinden staken door de muren heen en dienden om vlees, groente en fruit te drogen.

De Navajo-Churro-ram heeft vaak vier hoorns.
Schaap was een succes – NAVAJO
De indianen waren blij met het vee dat de Spaanse kolonisten meenamen toen ze in de 15e en 16e eeuw steeds dieper in Amerika doordrongen.
Het paard gebruikten ze als trekdier tijdens de jacht en de oorlog. Sommige stammen gingen ook schapen en geiten houden, vooral de Navajo.
De Navajo veranderden van krijgszuchtige jager-verzamelaars in vreedzame schapenhoeders. Schapen konden overleven in de woestijn, waar de Navajo leefden, en leverden vlees, melk en wol.
Vooral wol was belangrijk voor de Navajo, die er bonte dekens en kleren van maakten.

In 1885 maakten Amerikaanse etnologen deze kopie van een Ojibwa-briefje.
Boodschappenbriefjes op strookjes bast - OJIBWA
De Ojibwa in het huidige Minnesota en Wisconsin krasten tekens op de achterkant van berkenbast. De tekens waren geen woorden, maar stonden voor dieren of personen en werden als geheugensteuntjes gebruikt.
Zoals veel andere indianen vertelden de Ojibwa elkaar eeuwenoude verhalen over heldendaden, rampen en de oorsprong van het leven.
De geheugensteuntjes hielpen de verteller, vaak een medicijnman of sjamaan, het verhaal te onthouden. De ‘briefjes’ waren makkelijk te maken: de indianen schraapten in het voorjaar de schors van berkenbomen.
Dan waren ze sappig en was de bast extra vochtig en soepel. De tekens werden er met een botscherf ingekerfd, waarna het stukje bast werd opgerold tot een wiigwaasabak (schriftrol).
Als de rollen waren gedroogd, bleven ze tientallen jaren goed, en er werden pas nieuwe gemaakt als de oude bijna uit elkaar vielen. De leesrichting was meestal van links naar rechts.

De Cherokee jaagden niet alleen met blaaspijpen: ze verdoofden ook vis in beekjes met gif.
Jagers velden hun prooi met blaaspijp – CHEROKEE
Hoewel de handboog het meestgebruikte jachtwapen van Noord-Amerika was, velden de indianen hun prooien ook met speren, knotsen en vallen.
De Cherokee kenden de blaaspijp, waarmee ze konijnen, vogels en eekhoorns schoten. De tot 2 meter lange buis werd gemaakt van een bamboeachtig riet, dat voorkwam in de bossen van de Cherokee.
De pijlen waren van hardhout en een halve meter lang. Aan het uiteinde zat vaak een plukje distelzaad, dat als prop diende wanneer de jager in de pijp blies. In de lucht stuurde het pluis de pijl bij.
Veel Cherokoo-jongens oefenden door met een blaaspijp op kleine diertjes te schieten voor ze mee mochten op grootwildjacht.
Anders dan de Zuid-Amerikaanse indianen doopten de Cherokee hun pijlen niet in gif, maar slopen ze op hun prooi af.
Hoe langer de blaaspijp, hoe nauwkeuriger hij was. Een goede jager kon een prooi van 20 meter afstand verschalken.

Een Mojave-opperhoofd met dagelijkse beschildering.
Blote huid werd bedekt met bonte kleuren – MOJAVE
In tegenstelling tot de meeste andere stammen beschilderden de Mojave zich niet alleen als ze ten strijde trokken, maar elke dag.
De stam leefde aan de rivier de Colorado bij de Mojavewoestijn, en vanwege de warmte droegen de leden weinig kleren.
Mannen en vrouwen versierden de delen van hun lichaam die niet door een lendendoek of rok bedekt waren.
Rode, zwarte en witte verf werd van klei, mineralen en planten gemaakt en op gezicht, armen en benen gesmeerd. Ook hadden de Mojave tatoeages in het gezicht met patronen van stippen of strepen.
Mojave waren een volk apart:
- De Mojave staken de Colorado niet per kano over, maar verplaatsten zich op vlotten van grote bundels riet.
- Terwijl de meeste indianenstammen moccasins van dierenvel aan hun voeten droegen, liepen de Mojave op luchtige sandalen of op blote voeten.
- Mannen en vrouwen maakten hun lange haar glanzend door het regelmatig te wassen met shampoo van boomschors.






Totempalen stonden alleen langs de westkust
De Makah harpoeneerden walvissen in de Stille Oceaan, de Shoshone jaagden op gaffelbokken in de bossen aan de voet van de Rocky Mountains en de Comanche slachtten hun paarden als de jachtopbrengst tegenviel. De meer dan 500 stammen in Noord-Amerika leidden een totaal verschillend leven al naargelang ze op de prairie, aan zee of in de woestijn leefden.
Grote kunstenaars
De Tlingit en een aantal andere stammen langs de Canadese Pacifische kust bouwden hoge totempalen. Geen andere volken hadden die gewoonte.
Deze uitgesneden en gekleurde boomstammen stonden bij dorpen en moesten herinneren aan belangrijke personen of gebeurtenissen.
Religieuze dronkenlappen
De Tlingit en een aantal andere stammen langs de Canadese Pacifische kust bouwden hoge totempalen.
Geen andere volken hadden die gewoonte. Deze uitgesneden en gekleurde boomstammen stonden bij dorpen en moesten herinneren aan belangrijke personen of gebeurtenissen.
Onvermoeibare nomaden
Prairie-indianen als de Sioux en Arapaho waren nomaden en volgden de trek van de bizons over de steppe. Ze moesten de 900 kilo zware dieren dicht naderen om ze met pijl-en-boog te kunnen vellen.
Gevreesde krijgers
Apachekrijgers als Geronimo (r) verdedigden hun jachtterrein in de gebieden die later New Mexico en Arizona zouden worden, met hand en tand.
Moedige walvisjagers
De Makah-stam woonde al 3800 jaar langs de noordelijke Pacifische kust van Amerika toen de kolonisten kwamen. De indianen joegen vanuit hun kleine kano’s op soms wel 15 meter lange grijze walvissen en bultruggen.
Een vlijmscherpe schelp vormde de punt van de harpoen, en voor de jacht was heel wat moed nodig.
Nadat de Makah hun harpoen in de walvis hadden gestoken, moesten ze wachten tot het dier was doodgebloed.
Vervolgens sprong een indiaan in zee en bond hij een touw om de kop van de walvis, zodat de buik niet zou vollopen met water, waarna de Makah hun prooi naar het land roeiden.

De spelers mochten elkaar niet slaan met de stick, maar verder was bijna alles geoorloofd tijdens de lacrossewedstrijden van de indianen.
Jongens speelden oorlogje – MANDAN
De indianen hadden een zwaar bestaan en besteedden hun tijd vooral aan het zoeken naar voedsel. Er was echter ook wel wat tijd voor een spelletje.
Zo speelden veel stammen ten westen van de Rocky Mountains lacrosse: iets tussen handbal en hockey in, waarbij de spelers een stick met een netje hebben.
En dat was niet de enige sport op de prairie. In 1841 schreef George Catlin, die rondreisde om de stammen te portretteren: ‘Het oorlogsspel van Mandan-jongens is belangrijk voor de regelmatige beweging.’
In de zomer werden jongens tussen de 7 en 15 jaar bij zonsopgang gewekt, waarna ze zich buiten het kamp verzamelden.
Ze werden opgedeeld in twee groepen, en elk ‘leger’ kreeg les in gevechtstechnieken van een ervaren krijger, die daarna zijn troepen aanvoerde in het oorlogsspel.
De jongens vochten naakt en beschoten de vijand met pijlen met een stompe punt. Volgens Catlin droegen de deelnemers een soort toupet van gras op hun hoofd, zodat de winnaars de verliezers konden ‘scalperen’.

Maïs kon worden opgeslagen voor de winter. Er werd meel en brood van gemaakt.
Indianen bedreven landbouw – IROKEZEN
Veel indianen leefden als landbouwers. Irokezen als de Mohawk, Seneca en Oneida noemden maïs, bonen en courgette ‘de drie zusters’ omdat ze op hetzelfde veld konden worden geteeld.
Terwijl de bonenstaken zich om de hoge maïsstengels wikkelden om een beetje zonlicht te krijgen, gedijden de courgettes in de schaduw op de grond.
Er hoefde geen onkruid gewied te worden, want ‘de drie zusters’ verstikten alle andere planten.
De planten deelden het licht en de voedingsstoffen, waardoor de Irokezen beduidend meer voedsel per hectare konden oogsten dan Europese boeren in de 17e eeuw.
Verder naar het westen maakten de Pueblo-indianen gebruik van het smeltwater waardoor de Colorado elk jaar buiten zijn oevers trad.
In het voedingsrijke slib dat achterbleef, plantten de Pueblo ‘de drie zusters’. Andere stammen verbouwden ook zonnebloemen, tabak en chilipeper.
LEES OOK: De 10 beroemdste indianenstammen

Fluiten naar het hart van een squaw – FOX
De indiaanse muziekcultuur was veel breder dan de oorlogstrommel en gezang bij het kampvuur. Bij de Fox en sommige andere stammen mocht de fluit niet ontbreken bij het flirten.
Als een jongeman een oogje had op een vrouw, maakte hij zijn bedoelingen duidelijk door voor haar te spelen op een ne ni gwe i – een liefdesfluit.
De vrouw werd niet alleen overdag begeleid door het fluitspel van haar vrijer, bijvoorbeeld als ze kleren waste in de rivier, maar ook ’s nachts. Dan zat hij op gepaste afstand van de woning van haar ouders te musiceren.
Volgens de traditie moest de vrouw het gefluit dagenlang negeren, maar als ze op een dag omkeek en naar hem glimlachte, was dat een teken dat ze belangstelling had.
Dan moest de vrijer haar ouders alleen nog zien te overtuigen dat hij een geschikte huwelijkspartner was.
Tipi was voor nomaden
Niet alle indianen woonden in tipi’s van bizonvel op een skelet van dunne boomstammen. In Noord-Amerika waren woningen in alle soorten en maten, die waren aangepast aan het klimaat en de leefwijze van de bewoners.

Tipi
In de taal van de Sioux betekent tipi ‘ze wonen’ – en de nomaden van de prairie woonden comfortabel in hun hoge tenten van bizonhuiden.
De tipi werd opgezet met 5-8 meter lange palen en had een vuurplaats in het midden. In de bovenkant zat een rookgat, dat met behulp van lange stokken open en dicht kon worden gedaan.
’s Zomers konden de squaws de tipi in een halfuur opzetten. ’s Winters duurde het wat langer, want dan moesten ze een extra laag bizonhuiden aan de binnenkant aanbrengen om de kou buiten te houden.

Wigwam
Koepelvormige hutten van takken en berkenschors werden vooral gebouwd door bosvolken als de Ojibwa bij het Bovenmeer.
In de zomer woonden ze in wigwamdorpen en bedreven ze landbouw, in de winter trokken ze rond om te jagen.

Aarden huis
De Pawnee en Mandan woonden een deel van het jaar in aarden huizen. Boomstammen droegen het dak, dat was bedekt met takken en stro, waarna er aarde op was aangebracht.
Zo tochtte het niet en bleef het warm tijdens de ijzige prairiewinters. Er woonden 10 tot 20 mensen, vaak zusters met hun gezin. Een huis bleef zo’n 10 jaar staan en was eigendom van de vrouwen die het hadden gebouwd.

Huis op palen
In Florida woonden de Seminole in huizen op palen. Koken en andere huishoudelijke taken vonden plaats op een vloertje boven de drassige grond.
In Florida is het warm en vochtig, en om frisse lucht binnen te laten, hadden de huizen geen muren.

Langhuis
Zoals de meeste woudvolken in het noordoosten hadden de Irokezen een vaste woonplaats. Hun 30 meter lange huizen bestonden uit een houten skelet met iepenschors en huisvestten een hele clan van
60 mensen.
De bewoners sliepen op lange banken, en met houten schermen was het huis in secties verdeeld. Door gaten in het dak kon de rook van de vuren ontsnappen. Om vijanden buiten de deur te houden, zetten de Irokezen palissaden om hun dorpen.