In het huidige Mexico stichtten de Azteken rond 1325 Tenochtitlan op een eiland in het Texcocomeer.
In de 16e eeuw groeide de nederzetting uit tot een machtige stad.
Toen de Spanjaarden er in 1519 arriveerden, telde ze 200.000 inwoners. Tenochtitlan behoorde tot de vijf grootste steden ter wereld.
De stad maakte dan ook een diepe indruk op de conquistadores, en een soldaat noteerde in zijn dagboek: ‘De grote gebouwen, die allemaal van steen zijn, boden een betoverende aanblik.’
Omdat Tenochtitlan midden in een meer lag, werd de stad omringd door dijken met wegen erover en bruggen.
De bruggen konden zelfs opgehaald worden om het scheepsverkeer door te laten en de stad beter te kunnen verdedigen.
Twee aquaducten van meer dan 4 kilometer lang voorzagen Tenochtitlan van een ruime hoeveelheid schoon drinkwater. De meeste inwoners gingen twee keer per dag in bad.
De rijkdommen waren echter nog wel het meest indrukwekkend.
Volgens de conquistador Hernán Cortés kwamen er elke dag meer dan 60.000 mensen naar Tenochtitlan om waren te kopen en verkopen op het grote marktplein.
Er waren sieraden, gouden objecten en kunstvoorwerpen van jade te koop.
De grote hoeveelheden goud en edelstenen die de Spanjaarden in de stad aantroffen, waren een belangrijke reden dat ze Tenochtitlan in 1521 met lokale bondgenoten veroverden.