Het is 1775. Een paar witte kolonisten liggen te slapen rond hun kampvuur in Kentucky. Onder leiding van woudloper Daniel Boone zijn ze het land van de indianen binnengetrokken, waarmee ze de Britse wet overtreden.
Plotseling wordt de nachtelijke stilte verscheurd door schoten uit een voorlader. Mr. Twitty wordt geraakt en hij bloedt hevig.
Zijn slaven springen op, maar worden door een kogel in het hoofd getroffen en vallen dood neer. Onder het slaken van ijzingwekkende kreten stormen Shawnee-krijgers op de overrompelde kolonisten af.
Twee krijgers willen Twitty scalperen, maar zijn buldog schiet hem te hulp, en terwijl de indianen met hun tomahawks het dier proberen te raken, ontsnapt de Amerikaan.
De kolonisten scharen zich achter de 41-jarige Daniel Boone en weten de aanval uiteindelijk af te slaan.
‘Kolonel Boone en enkele anderen waren onverzettelijk en onbevreesd,’ schreef een overlevende later.
Met zijn musket met lange loop en zijn jachtmes is Boone de juiste man op de juiste plaats – althans voor de kolonisten. Voor de indianen vormt hij een ernstige bedreiging.
De Shawnee beseffen het nog niet, maar Boones expeditie naar Kentucky markeert het begin van het einde voor de indianenstammen van Noord-Amerika.
‘We zijn bijna omsingeld door de blanken. Het lijkt hun bedoeling te zijn om ons te doden.’ Dragging Canoe (1738-1792), Cherokee-opperhoofd
Pelsjager hoopt op betere tijden
Woudloper en pelsjager Daniel Boone stak in 1767 voor het eerst de Appalachen over, aangetrokken door geruchten over een paradijs met vruchtbare landbouwgrond en veel wild. Daarmee hield Boone zich niet aan de afspraken.
De Britse koning had de indianen beloofd dat de inwoners van de Britse koloniën langs de Atlantische kust niet zouden jagen of zich zouden vestigen ten westen van de Appalachen, die van noord naar zuid door het oosten van Noord-Amerika lopen.
Maar mannen als Boone wilden meer dan de magere grond in het uiterste westen van Virginia hun kon bieden. In 1769 keerde Boone daarom terug om bevervallen te zetten, beren te schieten en Kentucky te verkennen.
Daar slaagde hij goed in, maar aan het einde van het jachtseizoen werden hij en zijn kameraad gevangengenomen door Shawnee. De twee pelsjagers brachten het er levend van af.
De indianen pakten hun jachtbuit af en waarschuwden de mannen zich nooit meer te laten zien. Toen mochten ze gaan.
Boone was de schrik al snel weer te boven. In 1773 trok hij met 30 gezinnen over de Appalachen om een kolonie te vestigen in Kentucky.
Zijn eigen gezin ging ook mee: zijn vrouw Rebecca, hun twee tienerjongens James en Israel en zes jonge kinderen. Voor James liep de reis niet goed af.
Toen hij samen met zes anderen teruggestuurd werd om meer voorraden te halen, liep de groep in een hinderlaag.
Shawnee-krijgers doodden zes van de zeven mannen, onder wie James, die de marteldood stierf. Boone en de andere kolonisten vluchtten in het holst van de nacht terug naar Virginia.
En hier had het verhaal van Daniel Boone kunnen eindigen, als hij beter met geld had kunnen omgaan.
Boone stond echter al snel bij allerlei mensen in het krijt en dreigde de cel in te gaan, toen een schuldeiser hem een andere uitweg bood.

Indianen werden bijna uitgeroeid
De komst van de blanken naar Noord-Amerika kostte de indianen niet alleen hun land. Hun aantal nam ook dramatisch af.
10 mln. 1492, Columbus herontdekt Amerika. (*Het antaal berust op schattingen. Volgens sommige onderzoekers telde Nord-Amerika maar 2,5 mln indianen.)
0,6 m. 1800, De kolonisten steken de Appalachen over.
0,25 mln. 1890, De indianen wonen in reservaten.
Speculant koopt land van indianen
De speculant Richard Henderson had een list bedacht om rijk te worden. Voor zes wagens vol goederen kocht hij van de Cherokee-indianen in Kentucky een gebied van zo’n 7000 m².
Volgens een ooggetuige werden de indianen betaald met ‘goedkope zooi zoals grove wol, keukengerei, wat musketten en sterkedrank’.
Maar voor de indianen waren metalen pannen, messen en vuurwapens gewilde spullen. De Cherokee waren zo blij met de volgeladen wagens dat ze zich haast schuldig voelden dat ze de blanke een loer hadden gedraaid.
‘U bedriegt uw mensen. We hebben toch gezegd dat het land niet van ons is,’ zei een Cherokee-opperhoofd.
En inderdaad: de jachtvelden van de Cherokee vormden slechts een deel van het oosten van Kentucky.
Daarbij was grondbezit een begrip dat de indianen niet kenden, want de aarde behoorde niet toe aan de mensen. Maar dat zou Henderson een zorg zijn.
Hij had alleen maar een document nodig waarop stond dat de indianen een deel van Kentucky aan hem overdroegen.
Op basis daarvan kon hij stukken grond gaan verkopen. Henderson huurde de man in die het meeste van Kentucky afwist: Daniel Boone.
Hij vroeg Boone een begaanbare weg door de bergen te vinden en gaf hem het bevel over 80 houthakkers, die een smal rijpad moesten vrijmaken over de beboste hellingen van de Appalachen.
Boone vertrok snel voordat een andere schuldeiser hem te grazen kon nemen. ‘Verdwenen naar Kentucky,’ noteerde een sheriff op het arrestatiebevel dat hem niet lang daarna in de hand gedrukt werd.
In de maanden daarop legden Boone en zijn mannen de Wilderness Road (weg door de wildernis) aan. Die volgde in grote lijnen een oud pad dat de indianen al generaties geëffend hadden.
Vervolgens begon hij met de bouw van een fort aan de Kentucky River, dat de naam Boonesborough kreeg.
Het fort bestond uit blokhutten die waren verbonden met palissaden. Aan de kant van het bos hadden de hutten schietgaten, de deuren en ramen waren naar de binnenplaats gericht.
Ondertussen brak de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog uit. De Britten allieerden zich met allerlei indianenstammen, die de rebelse kolonisten in de rug moesten aanvallen.
De eerste jaren bleven de gevechten op meer dan 500 kilometer van Boonesborough. Maar in 1777 bereikte de oorlog ook Kentucky.
Op 7 maart werden kolonisten in het maïsveld bij het fort opeens beschoten. Shawnee-krijgers met musketten doodden een zwarte slaaf en verwondden zijn meester, waarna ze weer verdwenen.
In de loop van het voorjaar vonden er meer van deze verrassingsaanvallen plaats.

Boone onderhield zijn gezin door op beren en herten te jagen.
Jacht lokt Boone naar land van de indianen
De pelsjager Daniel Boone woonde zijn leven lang in de wildernis. Als er zich ergens te veel kolonisten vestigden, trok hij verder.
Als 15-jarige werd Boone al gezien als een van de meest genadeloze jagers langs de Yadkin River, aan de grens tussen het land van de indianen en de Britse kolonie North Carolina.
Op zijn 19e werd de scherpschutter opgenomen in de koloniale militie die haar eigen terrein verdedigde tegen aanvallen van de Cherokee.
Na elke oorlog tegen de indianen durfden meer blanken te gaan wonen langs wat de kolonisten The Frontier (het grensgebied) noemden.
Ze gingen ook op jacht, en door de vele jagers sloegen de dieren op de vlucht, wat het voor Boone lastiger maakte om zijn gezin te onderhouden.
Daarom trok hij steeds verder naar het westen – over de grens met de indiaanse jachtvelden. Soms werd hij door de Cherokee behandeld als stroper en namen ze hem voor straf zijn pelzen en wapens af.
Maar het gebeurde ook dat ze Boones aanwezigheid accepteerden en hem zelfs meenamen op jacht. Zo velde Boone halverwege de jaren 1760 zijn eerste bizon tijdens een jacht met Cherokee-indianen.
Toen Kentucky Amerikaans werd, werkte hij 20 jaar als grondspeculant, maar hij maakte schulden.
In 1799, op zijn 65e, trok Boone naar het Spaanse Missouri om zich bij de Femme Osage Creek te vestigen. Hier leefde hij als jager tot aan zijn dood in 1820.
Boone redt zijn mannen
In de oogsttijd brandden de indianen de akkers van Boonesborough af, waardoor het voor de kolonisten een zware winter werd.
Ze waren nu volledig afhankelijk van de jacht. Als het fort belegerd zou worden, hadden ze gezouten vlees nodig dat maanden goed bleef.
In januari 1778 trok Boone daarom met 30 mannen naar het zuiden om zout te halen voor het conserveren van vlees.
Nadat ze vier weken bij een zoutwaterrivier hadden gebivakkeerd, werden ze omsingeld door een paar honderd Shawnee onder leiding van opperhoofd Blackfish.
Boone en zijn mannen werden geboeid, waarna de indianen met hen op weg gingen naar Boonesborough, dat Blackfish plat wilde branden.
Tijdens de tocht van 70 kilometer wist Boone te ontsnappen en kwam hij op voorsprong. Daardoor bereikte hij Boonesborough op tijd om iedereen te waarschuwen.
Toen de Shawnee aankwamen, was Boonesborough voorbereid. De indianen hadden geen kanonnen om de palissaden mee aan flarden te schieten en wilden het fort in brand steken.
Maar krijgers die met fakkels heen en weer rennen, zijn een makkelijk doelwit, en velen van hen kwamen om.
Hierna probeerden de belegeraars een tunnel te graven om de verdedigingswerken te ondermijnen, maar het begon hevig te regenen en door de doorweekte grond stortte de tunnel in.
Na 11 dagen besloot de gefrustreerde Blackfish nog één poging te doen om Boonesborough af te branden.
‘Een grote groep krijgers rende met brandende takken en fakkels op het fort af, waarbij ze de meest huiveringwekkende kreten brulden,’ zo vertelde een ooggetuige later.
Het houtwerk vatte op diverse plekken vlam en veel kolonisten vreesden het ergste. Maar uiteindelijk werd de aanval ondanks zware verliezen afgeslagen.
De Shawnee gaven het op en de volgende ochtend waren ze weg. De indianen hadden Kentucky verloren aan de blanken.

Indianen en blanken vochten niet alleen, maar ontmoetten elkaar ook om handel te drijven.
Beverhuid was nog verleidelijker dan vruchtbare landbouwgrond
In 1634 zei een indiaan voor de grap tegen een missionaris: ‘De bever kan alles. Hij maakt bijlen, potten, messen en brood.’
Net als veel andere indianen verbaasde hij zich erover dat de Europeanen zo veel beverhuiden kochten en betaalden met spullen die hij veel meer waard vond.
De blanken waren eigenlijk niet zozeer geïnteresseerd in de huid zelf, maar in de onderwol. Die werd samengeperst en als vilt gebruikt voor hoeden.
Bevervilt maakte de hoed waterdicht en zorgde dat hij zijn vorm behield. De indianen, die op hun beurt dol waren op Europese goederen, overspoelden de markt met beverhuiden.
Zo kostte een kleed van wol eind 18e eeuw wel 7 beverhuiden en een musket 14.
VS verdubbelen hun grondgebied
Voor de indianen in Kentucky en verder naar het westen was de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog een ramp.
Na de Britse nederlaag in 1783 waren de Amerikanen vrij en anders dan de Britten zagen ze er geen been zich land ten westen van de Appalachen toe te eigenen.
Veel Shawnee trokken daarop naar het westen en staken de Mississippi over om zich te vestigen in de wildernis die volgens Europese verdragen van Frankrijk was.
Later deed Daniel Boone overigens hetzelfde. Zijn zaken liepen telkens mis, waardoor de woudloper verder naar het westen gedreven werd, waar de eisen van de beschaving nog niet zo hoog waren.
De VS haalden de Shawnee en Boone echter al snel in. In 1803 werd al het land tussen de Mississippi en de Rocky Mountains in één klap Amerikaans, toen de VS het territorium Louisiana kochten.
Door deze aankoop schoof de grens van de VS ver op naar het westen, en dat bracht Amerikaanse politici op een idee.
De indianen moesten zo ver in het westen wonen dat ze kolonisten die land wilden bebouwen niet in de weg zaten.
Ook stammen die hun jagersbestaan voor landbouw hadden verruild, moesten worden gedeporteerd.
De Cherokee bedreven landbouw, kenden een rechtssysteem naar Amerikaans voorbeeld en hadden een schrift ontwikkeld.
Die inzet hadden de VS beloond door de Cherokee als een geciviliseerde stam te erkennen. Maar dat mocht niet baten.
In 1830 werd de Indian Removal Act (wet voor het verplaatsen van indianen) van kracht. Die had tot gevolg dat de Cherokee en nog vier geciviliseerde stammen van hun grond werden verdreven.
Soldaten begeleidden de indianen 900 kilometer naar het westen, naar de grens met het huidige Oklahoma. Tijdens deze dodenmars, die Trail of Tears (weg van tranen) werd genoemd, kwamen veel indianen om.
De Cherokee-stam verloor onderweg 2000 tot 8000 van de 20.000 leden. De Creek, Seminole, Chickasaw, Choctaw en Ponca raakten in totaal zeker 10.000 mensen kwijt.
‘Ik heb in de burgeroorlog gevochten en gezien hoe mannen aan flarden werden geschoten en bij duizenden werden afgeslacht, maar de gedwongen verplaatsing van de Cherokee is het gruwelijkste wat ik ooit heb meegemaakt,’ zei een soldaat vele jaren later.

Ziekten nekten de indianen
Pokken, mazelen en cholera waren in Noord-Amerika onbekend voordat de blanken er aankwamen. Daardoor hadden de indianen geen afweer opgebouwd tegen deze ziekten.
In de 18e en 19e eeuw vonden er 21 ernstige epidemieën plaats, waardoor miljoenen indianen stierven.
Rivierdampen verspreiden ziekten
De Trail of Tears trok een spoor van dood door de VS, maar er bezweken nog veel meer indianen door de pokkenepidemie die van 1836 tot 1840 de prairie teisterde.
Waarschijnlijk werd de ziekte door witte handelaren op een rivierstoomboot verspreid, die bij veel dorpen aanlegden om bont te kopen van de indianen. Langs de Missouri kwamen in de eerste paar weken 10.000 indianen om.
Vervolgens brachten de handelaren de ziekte ook naar de nieuwe indianenreservaten in Oklahoma, waar de overlevenden van de gedwongen verplaatsing woonden.
De regering in Washington had een vaccinatieprogramma voor indianen goedgekeurd, maar daarvoor was maar 12.000 dollar gereserveerd – zo’n 350.000 euro nu. Daarbij wantrouwden de indianen de vaccinaties.
Velen zagen ervan af uit angst dat de blanken hen wilden vergiftigen. De sterfte was dan ook groot in de reservaten, waar de indianen dicht op elkaar leefden.





1. Delaware River
Volgens een kaart uit 1614 woonden er Shawnee aan de Delaware, op 100 km van New York, toen Hollandse kolonisten zich in Amerika vestigden.
2. Langs de Ohio River
Het hoofdgebied van de Shawnee lag eind 17e eeuw in het huidige Ohio en Kentucky. Ook hier konden ze niet in vrede leven. Een bondgenootschap van Franse troepen en Irokese stammen viel hen aan, maar werd teruggeslagen.
3. Langs de Ohio River
Witte kolonisten drongen eind 18e eeuw Kentucky binnen. Daarom vochten Shawnee-krijgers aan Britse zijde in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog, maar ze verloren.
Een groot deel van de stam verhuisde naar Missouri, de rest betrok een hoekje van Ohio, dat ze van de VS mochten houden.
4. Kansas
In de jaren 1830 verloren de laatste Shawnee in Ohio hun land na nieuwe gevechten met kolonisten. Volgens het vredesverdrag met de VS moesten ze aan de andere kant van de Mississippi gaan wonen, in Kansas.
5. Oklahoma
Toen het Congres kolonisten in 1854 toestond zich in Kansas te vestigen, kwamen de Shawnee weer onder druk te staan.
In de jaren 1860 werden ze uit de nieuwe staat verdreven om er land in Oklahoma voor terug te krijgen. Hier bevinden hun reservaten zich nu.
Goudkoorts brengt migratie op gang
De pokkenepidemie was niet de laatste ramp voor de indianen.
Twee gebeurtenissen in 1848 kregen fatale gevolgen voor de oorspronkelijke bevolking van Amerika: de VS vergrootten hun grondgebied tot aan de Stille Oceaan toen ze New Mexico, Arizona en Californië op Mexico veroverden, en goudzoekers deden een grote vondst in Californië.
Het verlangen om snel rijk te worden dreef honderdduizenden mensen naar het Wilde Westen. De gelukszoekers kwamen niet aan in een onbewoonde wildernis.
Er leefden al zo’n 150.000 indianen in de vruchtbare dalen van Californië, waar rivier en bos volop voedsel verschaften.
Het was een lappendeken van indianensamenlevinkjes met elk hun eigen taal en cultuur.
In Californië woonden geen machtige stammen als de Sioux en de Cherokee, en de indianen konden daardoor niets beginnen tegenover de zwerm blanken die in hun land neerstreek.
Volkenmoord creëert ruimte
Het Wilde Westen was nergens zo wild als in Californië nadat de Amerikaanse vlag aan de Stille Oceaankust gehesen was.
Hardvochtige mijneigenaren en ranchers eigenden zich grond toe zonder oog te hebben voor de indianen die er al woonden. Ook het leger droeg bij aan de volkenmoord die plaatsvond.
Historici hebben later vastgelegd hoe bloedbaden de indianenbevolking van Californië hebben uitgedund.
Zo doodde de Amerikaanse cavalerie in 1850 60 à 100 Pomo, die door twee kolonisten tot slaaf waren gemaakt.
De misdaad van de Pomo was dat ze in opstand gekomen waren om hun vrijheid terug te krijgen.
Twee jaar later werden ook 41 Modoc omgebracht toen ze volgens afspraak met blanken wilden onderhandelen.
De overlevenden van het bloedbad werden als slaaf te werk gesteld in de mijnen. Zwarte slaven waren in de staat verboden, maar over indianen zei de wet niets.
De autoriteiten mochten indianen die ergens voor waren veroordeeld verhuren en kinderen moesten dwangarbeid verrichten om de schuld van hun ouders te voldoen.
Indianen mochten niet getuigen in rechtszaken, waardoor de blanken vrij spel hadden om ze tot slaaf te maken.
‘Koeien worden in een kraal gedreven voor de slacht. Zo gaat het ook met ons. Mijn kinderen zijn uitgeroeid en mijn broeders vermoord.’ Standing Bear (1829-1908), Ponca-opperhoofd
Slechts vijf procent overleeft
Door nieuwe bloedbaden sloegen meer indianen op de vlucht. Velen hadden geen mogelijkheid om eten te zoeken voor de winter en verhongerden.
Ook vluchtten veel indianen de bergen in, waar ze beter beschermd waren maar moeilijk voedsel konden vinden. Het verhaal over de Yahi getuigt ervan wat de indianen van Californië moesten doorstaan.
Vóór de komst van de Amerikanen telde deze stam zo’n 2000 leden, maar toen doodden de indianen drie witte mannen die hun land binnen waren gedrongen. De wraak volgde snel.
Op een vroege ochtend in augustus 1866 werd het vuur geopend op een groep Yahi bij de rivier Mill Creek, nabij het huidige Los Angeles.
Vanuit wat lage heuvels beschoten kolonisten mannen, vrouwen en kinderen. De indianen vluchtten langs de rivier, maar hier lag een tweede groep in een hinderlaag.
‘De snelle stroming voerde vele lijken mee,’ vertelde de leider van de blanke strafexpeditie later.
Dit zogeheten bloedbad van Three Knolls kostte aan 40 Yahi’s het leven, en het was niet het laatste. Twee jaar later had de stam nog maar 100 leden over – slechts vijf procent had de ontmoeting met de blanken overleefd.
‘Er stierf nog iets in de modder, dat door de sneeuwstorm werd begraven: de droom van een heel volk – een mooie droom. De wereld heeft geen centrum meer en de heilige boom is dood.’ Black Elk (1863-1950), medicijnman van de Sioux
Politici zijn schuldbewust
In de jaren 1860 waren er tussen de oostkust en een flink stuk ten westen van de Mississippi nog maar enkele vrije indianensamenlevingen. In de rest van Noord-Amerika leefden de indianen in reservaten.
Alleen op de prairie van het Middenwesten en in de bergachtige gebieden langs de grens met Mexico leefden de indianen zoals ze al eeuwen hadden gedaan.
Het landschap daar was minder rijk aan grondstoffen dan in Kentucky en Californië. Bovendien woonden er grote stammen die bereid waren om te vechten voor hun vrijheid.
Een licht schuldgevoel bij de politici in de Amerikaanse hoofdstad hielp de prairie-indianen ook een tijdje.
In 1865, een paar maanden voor het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog, zetten ze de bevolkingsdaling bij de indianen op de agenda.
Een rapport van het Congres legde de oorzaken van het snelle verdwijnen van de indianen genadeloos bloot: oorlogen die door witte mensen waren uitgelokt, ziekte en te weinig jachtvelden, die ook nog eens te klein waren.
Het rapport droeg echter geen oplossing aan voor de problemen. Een enkele keer lukte het de indianen om terug te slaan, zoals met de beroemde Slag bij de Little Bighorn in 1876, waarbij Crazy Horse en zijn krijgers Custer en zijn 7e Cavalerieregiment afslachtten.
Maar uiteindelijk waren zelfs grote krijgersvolken als de Sioux en de Cheyenne kansloos. Ook deze trotse stammen eindigden als armzalige bedelaars die in reservaten leefden van aalmoezen van de staat.
Toen de staat in 1890 de bevoorrading van de Sioux beperkte, kwamen de indianen samen om te protesteren en een geestendans uit te voeren.
Bij Wounded Knee omsingelden soldaten een kamp dat een opstand zou plannen. De indianen moesten hun jachtwapens afgeven, maar kort daarna ontstond er tumult.
Er klonk een schot en de soldaten openden het vuur met hun geweren en artillerie.
Toen de bevelhebber van de soldaten, generaal Nelson A. Miles, de plek drie dagen later bezocht, zag hij 300 bevroren lijken liggen in het winterse landschap.
Zelfs kinderen en vrouwen met een baby op de arm waren tot drie kilometer van het kamp achtervolgd en gedood.

Casino’s vormen nu voor veel stammen de belangrijkste bron van inkomsten.
Aantal indianen stijgt weer
In de 19e eeuw kelderde het aantal indianen en bungelden ze onder aan de Amerikaanse samenleving. Hun inkomsten en gezondheid waren aanzienlijk slechter dan die van de blanken.
Maar de laatste decennia zijn hun omstandigheden verbeterd. Nu leven er 5,2 miljoen indianen in de VS, wat overeenkomt met 1,7 procent van de bevolking.
Hoewel ze nog steeds achter liggen, is het inkomen van de indianen met een inhaalslag bezig. Een deel van het geld komt van het uitbaten van casino’s.
Het Hooggerechtshof bepaalde in 1976 dat indianenreservaten niet vallen onder het verbod op kansspelen. Binnen een paar jaar ontstond er een enorme industrie, en nu runnen 240 stammen 460 casino’s.
Indianen buiten de goksector verdienen echter ook steeds beter.