Kinderoffers en bloeiende handel: welkom in Carthago
Met zijn 500.000 inwoners was Carthago in de oudheid hét handelscentrum van het Middellandse Zeegebied – tot frustratie van aartsrivaal Rome. Wandel met ons mee door een vergeten metropool, waar kinderen werden geofferd en honden gebraden.

Carthaagse kooplieden blonken uit in afdingen en betaalden nooit te veel.
In 814 v.Chr. zou de Fenicische koningin Dido volgens de legende de stad Carthago hebben gesticht. De vorstin was gevlucht uit Tyrus in het huidige Libanon vanwege de hevige machtsstrijd in Fenicië, een rijk van stadstaten die samen de handel op de Middellandse Zee beheersten.
In Noord-Afrika, waar nu Tunesië ligt, vroeg Dido een Berberse koning of ze zich er een tijdje schuil mocht houden. Ja hoor, dat mocht best, maar ze kreeg slechts het land dat één ossenhuid kon omsluiten.
De koningin was echter niet van gisteren en sneed de huid in dunne reepjes waarmee ze een hele heuveltop omringde. Met hulp van lokale Berbers en boeren bouwde Dido er een burcht. Volgens de Carthagers was hun stad op deze manier ontstaan.
Er zijn helaas weinig historische feiten bekend over de stichting van Carthago. De enige schriftelijke bron die er nog is, hebben we te danken aan de Romeinse dichter Vergilius (70-19 v.Chr.).
‘Waar slechts hutjes stonden, vinden we nu Carthago, een van de koloniën van Tyrus. De werklieden van de stad schreeuwen naar elkaar terwijl ze bezig zijn. Sommigen verlengen de stadsmuur, anderen bouwen de citadel,’ schrijft hij.
De vroege geschiedenis van Carthago is in nevelen gehuld, maar het staat vast dat de stad in de eeuwen na de stichting uitgroeide tot het middelpunt van de handel rond de Middellandse Zee. Ivoor, bonte stoffen en nog veel meer werden hier verscheept naar alle uithoeken van het Middellandse Zeegebied.
Carthago is perfect gelegen
De echte reden dat een groep Feniciërs zich in Noord-Afrika vestigde is dus niet bekend, maar de plek is vermoedelijk niet willekeurig gekozen.
Carthago lag namelijk op de perfecte plaats voor een ambitieus handelsvolk: de Feniciërs konden de zee tussen Sicilië en Afrika controleren, met zijn drukke verkeer tussen de markten in het oostelijk en westelijk Middellandse Zeegebied.
Bovendien was Carthago gebouwd op een schiereiland dat naar het zuiden afboog, waardoor het noorden uitstekend beschermd werd door rotsen van zandsteen.
Tot 650 v.Chr. was Tyrus echter de steenrijke hoofdstad van de Feniciërs, maar door de aanhoudende Assyrische aanvallen zocht de elite zijn toevlucht in Carthago. Uiteindelijk werd de stad van Dido, met name dankzij haar gunstige ligging, de nieuwe hoofdstad.
De nieuwkomers noemden de plek Qart Hadasht – ‘de nieuwe stad’ in het Fenicisch –wat verbasterde tot Carthago.
De Feniciërs kwamen echter niet in een gespreid bedje terecht. Ze moesten hun best doen om hun handelsimperium in ere te herstellen, want de Griekse stadstaten met Athene voorop waren erin geslaagd om veel handelsroutes over te nemen. En de Grieken stichtten volop koloniën in het gebied: op Sicilië en Sardinië en in Spanje.
De Carthagers kregen het dan ook aan de stok met de Grieken. Ruim 300 jaar bevochten ze elkaar, tot in 265 v.Chr. een wapenstilstand werd gesloten.
Stad is van verre te zien
Niet lang daarna beleefde Carthago zijn bloeitijd. Rond 218 v.Chr. tierde de handel welig en trok de briljante legerleider Hannibal met zijn olifanten de Alpen over naar Rome.
De oorlog met de Romeinen leidde uiteindelijk tot de ondergang, wat verklaart waarom we vandaag de dag zo weinig sporen kunnen vinden van het leven in Carthago.
De meeste kennis is ontleend aan archeologische vondsten.
Zo weten we dat kooplieden die per schip aankwamen, de stad al vanaf een paar zeemijl konden zien liggen. De 17 meter hoge, witte stadsmuren en de imposante Byrsa-citadel staken duidelijk af tegen het landschap.
Carthago was een zwaar versterkte stad en had in totaal 37 kilometer stadsmuur met zo’n 300 torens. Palissaden en slotgrachten vormden een extra barrière.
Wat zeelieden niet konden zien, was dat de stadsmuren inwendige ruimtes hadden, waar 300 olifanten, 4000 ruiters met paarden en 20.000 infanteristen zich naar verluidt konden verstoppen.
Haven is een en al bedrijvigheid
Kooplieden die nog nooit in Carthago waren geweest, hadden soms moeite om de haven te vinden. Die was uitgegraven achter de stadsmuren, en volgens de Griekse historicus Appianus was de invaart 20 meter breed en kon hij met kettingen worden afgesloten.
Dat gebeurde ’s nachts en in oorlogstijd, wanneer een vijand de grote vloot van de Feniciërs dreigde te verwoesten. Wie in vredestijd de stad aandeed, kon zonder problemen aanleggen in de haven, waar het gonsde van de activiteit.
Er pasten tientallen schepen in het grote bassin, die elk wel 100 ton goederen aan boord konden hebben. Het was zo druk aan de kade dat veel schepen midden in het havenbassin voor anker moesten gaan en een hele tijd moesten wachten voordat ze konden laden of lossen.
Reizigers verbaasden zich wellicht over het gebrek aan oorlogsschepen. Carthago stond bekend om zijn sterke vloot, die de handelsroutes beschermde en werd ingezet tegen de Grieken en de Romeinen. De oorlogsschepen lagen echter in een aparte, cirkelvormige haven achter de haven waar gehandeld werd.
Rond deze oorlogshaven stonden grote werven waar de schepen gerepareerd konden worden als ze averij hadden. Daar bouwden de Feniciërs hun bekende galeien, die als bouwpakketten naar de koloniën werden gestuurd.
Daarachter stond het arsenaal, waar de wapens opgeslagen lagen. De Feniciërs hadden koper- en tinmijnen in het zuiden van Spanje, waarmee ze hun huurlingen van wapens voorzagen.
In 148 v.Chr., toen Carthago belegerd werd door de Romeinen tijdens de Derde Punische Oorlog, wisten de 300 smeden van het arsenaal 3000 schilden, 9000 zwaarden, 15.000 lansen en 30.000 projectielen te maken – binnen een maand.

In de haven van Carthago voerden talloze schepen elke dag producten uit de wijde omtrek aan.
Op de agora is alles te koop
Het middelpunt van de handel was het marktplein, de agora, waar kooplieden van heinde en verre naartoe kwamen.
Een wandeling over dit enorme plein geeft een goed beeld van de handel in de 3e eeuw v.Chr. Er waren artikelen uit het hele Middellandse Zeegebied te koop, van Spaans zilver tot Arabische specerijen.
De Feniciërs zijn de uitvinders van het veilingwezen en verkochten alles wat los en vast zat aan de hoogste bieder. De prijzen fluctueerden dan ook sterk. Zo dreven de Egyptenaren de prijs van cederhout en hars op, terwijl de Libiërs een vermogen neertelden voor parfum.
Metaalhandelaren kwamen speciaal voor het kostbare tin uit Spanje en de Britse Eilanden, dat in hun eigen land voor de bronsproductie werd gebruikt.
Ook de opbrengst van het vruchtbare landbouwgebied rond Carthago werd verhandeld: wijn en olijfolie waren bij alle nationaliteiten even geliefd.
Als een koopman een wandeling door de stad maakte, zag hij al snel dat de inwoners zich hadden laten inspireren door de stedenbouwkunst van hun aartsvijanden, de Grieken.
Sinds ongeveer 500 v.Chr. waren de straten aangelegd volgens de principes van de Griek Hippodamus. Dat houdt in dat ze een raster vormden, met de huizen in rechthoekige blokken. Amerikaanse steden zijn ook vaak zo opgebouwd.
Vele nationaliteiten
Als een buitenlandse koopman op weg door de stad op een deur klopte, wist hij nooit wie er zou opendoen. Er leefden veel verschillende volkeren zij aan zij in Carthago.
De huiseigenaar kon een ambachtsman uit Libië, een koopman uit Griekenland of heel iemand anders zijn.
Feniciërs waren herkenbaar aan hun volle baard en gekrulde haar, dat op zijn plaats werd gehouden met een kam van ivoor. Ze droegen een wit gewaad van wol met mouwen, maar zonder riem.
Dat laatste was zo ongebruikelijk in de oudheid dat de Romeinse blijspeldichter Plautus beschrijft hoe een Feniciër werd aangesproken met de woorden: ‘Hé jij daar, zonder riem!’
Daarnaast waren gezichtstatoeages gangbaar, bijvoorbeeld in de vorm van een cirkel en halve maan, een symbool van de Fenicische oppergod Baäl. In combinatie met hun oor- en neusringen zagen de Carthagers er woest uit.
Als een Feniciër rijk was, had hij wellicht een privébad naar Cypriotisch voorbeeld in zijn huis. Het had vloerverwarming en riolering, en met een bronzen schraper werd het lichaam tijdens het baden ontdaan van olie, zweet en vuil.
Na het bad kon de bewoner een welriekend parfum uit een glazen flesje opdoen.
In de slaapkamer stond een opvallend meubel: een langwerpige kist van fraai cederhout, die de kostbaarste bezittingen van het gezin bevatte: edelmetalen en juwelen.
Volgens sommige historici sliep de heer des huizes boven op deze kist om hem tegen diefstal te beschermen, en na zijn dood werd hij er vermoedelijk in begraven. In de slaapkamer rook het naar knoflook, want die stank verdreef schorpioenen, die een plaag vormden.
Als de wandelende koopman de eer ten deel viel uitgenodigd te worden voor de lunch, stond er waarschijnlijk pap van tarwe en gerst op het menu, met een glas rode wijn uit de streek erbij.
De Feniciërs maakten zulke lekkere pap dat de Romein Cato de Oudere vrouwen imponeerde met zijn recept van heerlijke Fenicische pap van tarwevlokken, kaas en honing, die hij puls punica noemde.
De Fenicische keuken had ook andere lekkernijen te bieden, zoals honing-koekjes in de vorm van een paard en allerlei soorten vis. Omdat Carthago aan zee lag, waren harder, paling, zeebaars en tonijn populair als avondeten.
En dan was er nog een opvallende plaatselijke specialiteit: gebraden hondenvlees.

Wie succes had in de handel, stond hoog in aanzien in Carthago.
Vruchtbare landbouwgebieden
Na de lunch kon de koopman zijn benen strekken buiten de stadspoort. In de tijd van Hannibal was Noord-Afrika lang niet zo dor en droog als vandaag de dag.
De Griekse geschiedschrijver Diodorus had lovende woorden over voor het gebied rond Carthago: ‘Het land was verdeeld in moestuinen en boomgaarden met allerlei fruitbomen. Overal waren slootjes. Er waren verfijnde en fraai versierde landhuizen. Koeien en schapen liepen rond op de velden, en paarden graasden in de wei.’
De gewassen op de velden moesten Carthago voeden, en het overschot werd geëxporteerd. Er werden olijven, wijndruiven, granaatappels en amandelen verbouwd.
De Feniciërs waren zulke bekwame boeren dat de legerleider Scipio de opdracht gaf om de boeken van de Carthaagse landbouwdeskundige Mago naar Rome te sturen toen de Romeinen de stad in 146 v.Chr. veroverden.
Mago wist alles van de wijnbouw, en de Romeinse wijnboeren maakten volop gebruik van zijn werken.
Burcht staat op de top
Terug in de stad kon de reiziger de grote citadel op de Byrsa-heuvel bezoeken. Die stond 60 meter boven zeeniveau en was vanaf het water te zien.
Boven op de citadel bevond zich het absolute machtscentrum van het rijk: de munt en de grootste tempel. In deze tempel voor Echmoun, de god van de geneeskunde, was het oude stadsarchief gevestigd.
De Feniciërs bewaarden hun vele handelsverdragen met de Etrusken, Spanjaarden en Grieken goed. De Senaat, een vergadering van 200 tot 300 van de machtigste mannen, kwam op het plein voor de tempel bijeen om politiek te bedrijven.
Hiervandaan konden ze in één oogopslag zien hoe het met de handel in de stad gesteld was.
Om in Byrsa te komen moest de bezoeker door een steile straat, waar flats van zes verdiepingen hoog stonden.
Of de Feniciërs de heuvel voor verdedigingsdoeleinden of om het uitzicht aanlegden is niet bekend. Uit de vondst van stoffen in de kelders blijkt dat de huizen mogelijk van de allerrijksten waren, die persoonlijke naaisters in dienst hadden om kleding te maken.
Wilde tempelfeesten geven status
Op weg terug naar de haven moet de buitenlandse koopman zich verbaasd hebben over de – zelfs voor deze tijd – vele tempels, waar steevast de geur van wierook uitkwam.
Ze waren bijna allemaal gebouwd door Griekse werklieden, want de Feniciërs hadden geen kaas gegeten van bouwkunst.
De tempels waren gewijd aan een van de vele goden, zoals Baäl Hammon (de oppergod), Tanit (godin van de vruchtbaarheid) of Echmoun (god van de geneeskunde).
Hoe meer goden iemand aanbad, hoe groter de kans dat rampspoed hem of haar bespaard bleef, zo geloofden de Feniciërs. Voor de zekerheid eerden ze ook goden uit vreemde culturen, zoals de Griekse graangod Demeter en lichtgod Apollon.
De voorhal van al die tempels diende vaak als ontmoetingsplaats van adellijke, religieuze broederschappen. Tijdens de bijeenkomsten vloeide de wijn rijkelijk: naar Grieks voorbeeld probeerden de leden elkaar te overtreffen door steeds extravagantere orgiën te organiseren.
Wie een duur feest kon geven, had veel geld verdiend met de handel – het hoogst haalbare voor een Feniciër. Ondanks al deze feesten waren de Feniciërs zeer toegewijd aan hun goden en hun geloof. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de grafgiften.
Overledenen kregen steevast talrijke voorwerpen mee in het graf: borden, drinkbekers, kannen en ander serviesgoed, en een beeldje van Melqart, de god van de onderwereld.
Zo kon de dode goed toegerust aan zijn reis naar het dodenrijk beginnen en hoefde hij niet terug te keren om spullen van zijn nabestaanden te verlangen.
De vrome Feniciërs schilderden het symbool van Baäl op voorwerpen om ze tegen boze geesten te beschermen.

Carthago stond bekend om zijn krijgsolifanten, waarmee Hannibal ten strijde trok tegen Rome in de Tweede Punische Oorlog.
Kinderen worden geofferd
Naast de handelshaven lag een groot tempel- en gravencomplex, dat reizigers vast de stuipen op het lijf joeg. Het heette Tofet en uit archeologische vondsten blijkt dat de Feniciërs er kinderen aan de goden Tanit en Baäl offerden.
Om de goden gunstig te stemmen na een nederlaag of als de handel tegenviel, offerden vooraanstaande families hun eerstgeboren kind.
Voor een bronzen beeld van Baäl werd het kind op een brandstapel gegooid terwijl een priester riten uitvoerde. De beenderen werden in een urn gedaan en begraven.
Archeologen hebben talloze graven gevonden met de inscriptie ‘MLK’, die zou verwijzen naar molok, het woord voor kindoffer in de Fenicische taal. Als dat klopt, werden er in Carthago elk jaar zo’n 25 kinderen geofferd.
De meeste buurvolkeren moesten niets van deze praktijk hebben. De Griekse schrijver Plutarchus verbaasde zich erover: ‘Goed opgeleide mensen offeren hun eigen kinderen op.’
Maar zelfs Baäl en Tanit konden de Carthagers niet behoeden voor de ramp die in aantocht was, en die niemand had zien aankomen toen Hannibal in 218 v.Chr. ten strijde trok met zijn olifanten.

Toen de Romeinen Carthago met de grond gelijk hadden gemaakt, stichtten ze zelf een stad op die plek.
Romeinen vagen Carthago weg
Vanwege de oorlog met Rome zou de stad binnen 70 jaar veranderen van een grootmacht in een rokende puinhoop. Carthago was al vernederd in de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.).
Na die nederlaag moest Carthago een vermogen betalen aan de Romeinen en mochten de Feniciërs nog maar 10 schepen hebben. De stad was dan ook ernstig verzwakt toen de Romeinen na een aantal slagen in 149 v.Chr. het beleg sloegen.
Drie jaar lang zaten de 400.000 inwoners opgesloten in hun eigen stad. In 146 v.Chr. volgde de doodsteek. Toen de Romeinen over de stadsmuur klommen en de stad binnentrokken, brak er chaos uit. Duizenden Carthagers werden neergestoken, maar dat was niet genoeg voor legerleider Scipio.
In de dagen na de verovering liet hij de hele stad stelselmatig platbranden. Vervolgens werd er zout gestrooid over de aarde opdat er nooit meer iets zou groeien.
Na 668 jaar was het machtige Carthago voorgoed verleden tijd.