De grond was drassig van de regen toen het gigantische leger van 500.000 man van Mingkeizer Yongle in de lente van 1414 Peking verliet.
De wielen van de 30.000 wagens vol wapens en graan bleven steeds steken in de modder, en vooral de karren die de kanonnen van 100 kilo vervoerden, kwamen nauwelijks vooruit.
Hoewel de trekdieren de zware wapens bijna niet konden voortslepen, zou het gloednieuwe oorlogsmaterieel de Chinezen goed van pas komen wanneer ze tegenover de Mongoolse heerser Mahmud en zijn gevreesde ruiterij stonden.
Keizer Yongle en zijn leger waren voor de tweede keer in vier jaar op weg naar Buiten-Mongolië.
In 1410 had de vorst een klopjacht gehouden op de Mongolen die zich niet aan zijn gezag wilden onderwerpen en die hem tartten door het noorden van China te plunderen en zijn belastinginners te gijzelen.
Nu, in 1414, had de keizer het gemunt op een van de meest geduchte krijgsheren, de Oiret-Mongoolse heerser Mahmud, die de Mingdynastie de oorlog had verklaard.

Het uitgebreide arsenaal van het Mingleger omvatte vuurlansen, kruisbogen en op hol geslagen ossen. Al deze wapens werden uit de kast gehaald tijdens een belegering.
Yongle nadert de vijand
Aan het eind van de lente trokken de Chinezen door de Gobiwoestijn, en eind juni 1414 kreeg de keizer het bericht was hij al zo lang op had gehoopt.
Een verkenner had de vijand gesignaleerd in de buurt van de rivier de Tuul ten zuiden van het Baikalmeer.
Yongle, die 54 jaar oud was, mocht om veiligheidsredenen niet te dicht bij het slagveld komen.
Als de leider zou sterven, zouden de gevolgen voor het rijk niet te overzien zijn, en hoewel de keizer een doorgewinterde krijger was en in de jaren 1380 en 1390 zelf tegen de Mongolen had gevochten, was hij nu te oud en te dik.
Daarom bleef hij achter met een kleinere eenheid, terwijl de rest van het leger netjes in het gelid richting de vijand marcheerde.
Voorop ging de infanterie, met mannen met speren en hellebaarden in het eerste gelid.
Hun lange schilden waren beschilderd met angstaanjagende gezichten om de vijand te intimideren.
De schilden waren zo groot dat ze ook de soldaten erachter beschermden als de vijand het leger met een regen van pijlen bestookte.
Infanteristen met een pijl-en-boog, kruisboog of klein handkanon konden zelf namelijk geen schild dragen, want ze hadden hun handen vol.
Achter de infanterie volgde de zware artillerie. Die bestond uit kanonnen en vuurpijlen die met buskruit gelanceerd werden.
Aan de flanken reed de cavalerie met ridders met een lans en lichte boogschutters.
De ridders werden beschermd door een helm en platen van ijzer, terwijl de boogschutters slechts een licht harnas droegen en beter op een afstandje van het strijdgewoel konden blijven.
De schutters te paard moesten naar de vijand galopperen, vuren en zich terugtrekken.
Overal op het slagveld staken rode en gele vaandels boven de mensenmenigte uit.
Samen met trommels en gongs moesten die de troepen aansturen, en toen de generaals de Mongolen in de verte zagen aankomen, gaven ze het teken om pas op de plaats te maken.
Een paar honderd meter verderop stond het leger van Mahmud met 30.000 mannen, bijna allemaal te paard. Weldra zou er bloed vloeien op de steppe.
Soldaten trainen aan academies
Keizer Yongle was in 1402 aan de macht gekomen in China, en zijn naam betekende ‘eeuwig geluk’.
Hij was een van de daadkrachtigste heersers aller tijden. De keizer deed er alles aan om zijn rijk sterk en roemrijk te maken, en daartoe bracht hij het machtigste leger in de geschiedenis van het keizerrijk op de been.
De basis voor Yongle’s superleger was gelegd door zijn vader Hongwu, de eerste keizer van de Mingdynastie.
In 1384 voerde hij een grootscheepse militaire reorganisatie door, waarbij hij het wei- so-systeem introduceerde.
Het leger vormde niet meer één grote eenheid, maar werd opgedeeld in districten (wei-so’s).
Brigaden van 5600 soldaten werden in verschillende delen van het rijk gestationeerd, vooral aan de noordgrens, dicht bij het Mongoolse gevaar.
De soldaten werden in hun district getraind, en als er oorlog uitbrak, stelde het ministerie van oorlog een leger samen uit de wei-so’s uit het hele land.
Het ministerie benoemde ook de generaals die de troepen zouden aanvoeren.
Dit was een slim systeem, want de bevelhebbers hadden maar kort een groot leger tot hun beschikking: ze raakten het kwijt zodra de oorlog voorbij was.
Dat verkleinde het risico dat een generaal zo machtig werd dat hij zich tegen de keizer kon keren.
Zo’n 75 procent van de soldaten was tevens boer. Met een gigantisch leger, dat tussen de 1 en 1,5 miljoen man telde, was het te duur om voorraden naar de districten te sturen.
Daarom moesten de soldaten in vredestijd in hun eigen voedsel voorzien.
Elke man kreeg een stukje grond waarop hij graan en groente kon verbouwen.
Zo was het leger te allen tijde goed doorvoed zonder dat de rest van het volk honger leed.
De landbouw van het wei-so-systeem was zelfs zo efficiënt dat de officieren en andere professionele soldaten van het overschot konden leven.
Toen Yongle aan de macht kwam, wilde hij het leger nog sterker maken door de soldaten beter te trainen in gevechtshandelingen.
Daarom richtte de oorlogszuchtige keizer in Peking drie militaire academies op. Chinese soldaten doorliepen tijdens hun opleiding alle drie de instituten.
Aan de eerste academie oefenden de rekruten in gevechten te voet. Er klonk de hele dag het geluid van kletterende zwaarden en kruisboogbouten die in de houten doelschijven sloegen.
Ook man-tegen-mangevechten met hellebaarden werden geoefend, en het voetvolk leerde bevelen op te volgen en van tactiek te veranderen aan de hand van het tromgeroffel dat ze hoorden.
Aan de cavalerieacademie waren behalve strijdkreten en zwaardgekletter paardengehinnik te horen en hing de geur van hun uitwerpselen.
Hier leerden de Chinezen hoe ze hun paard op het slagveld in bedwang moesten houden.
De dieren mochten niet in paniek raken, en de ruiters oefenden met het raken van doelwitten met hun lans of boog zonder uit het zadel te vallen.
De derde academie was die voor het gebruik van vuurwapens. De oefeningen daar waren tot in de wijde omtrek te horen.
De ene knal na de andere doorbrak de stilte als de soldaten het buskruit aanstaken en vuurpijlen en bommen uit allerlei lanceermechanismen vlogen.
De ontwikkeling van vuurwapens was vanaf het jaar 1000 in een stroomversnelling geraakt in China, en het was belangrijk dat de soldaten goed overweg konden met de levensgevaarlijke wapens die de Mingdynastie sterk maakten.
Nieuw wapen vuurde regen van bouten af
De repeteerkruisboog werd in de 11e of 12e eeuw ontwikkeld, en de schutter kon er tot 12 bouten binnen slechts 15 seconden mee afvuren.

1. Eerst wordt een pees aan de twee boogarmen bevestigd. De pees was meestal gemaakt van gedraaide zijde, hennep of ongelooid leer.

2. Het magazijn op de groef van de kruisboog wordt gevuld met 10 tot 12 korte, krachtige pijlen zonder veer, die bouten worden genoemd.

3. De schutter trekt aan een stang, waardoor het magazijn vóór de kruisboog komt te hangen. Daardoor valt er een bout in de groef.

4. Als de stang weer naar achteren wordt getrokken, wordt de pees gespannen. De pees schiet automatisch los, en een bout vliegt op het doelwit af.
Gevangenen worden soldaten
Het was niet helemaal hun eigen verdienste dat Yongle en de overige Mingkeizers over zo’n goed geoliede oorlogs-machine beschikten.
De eerste stappen op weg naar een ijzersterk leger waren al 1500 jaar eerder gezet door de Han-dynastie (206 v.Chr.-220 n.Chr.).
De Hankeizers waren de eerste Chinese heersers met een staand leger van goed getrainde troepen, en dat zorgde ervoor dat hun dynastie met name in de eerste helft van haar 400-jarige heerschappij een sterke groei doormaakte.
Vooral keizer Wudi, die wel 54 jaar op de troon zat (van 141 tot 87 v.Chr.), breidde het rijk fors uit.
In het zuiden strekte het zich uit tot het tegenwoordige Vietnam, in het noordoosten bereikten de soldaten het Koreaans Schiereiland en in het westen rukten de troepen via de Zijderoute op tot het huidige Kirgizië.
In het noorden lag de Handynastie voortdurend overhoop met een bondgenootschap van Turkse en Mongoolse nomaden, die de Chinese boeren in het noorden bedreigden.
Maar Wudi verdreef hen naar de andere kant van de Gobiwoestijn, en met een uitbreiding van de Chinese Muur hield hij hen buiten de deur.
Nieuwe rekruten werden vooral door middel van een dienstplicht opgenomen in het staande leger van de vroege Han-dynastie.
Mannen van 23 jaar – later 20 jaar – werden opgeroepen voor een jaar training in een militaire kolonie en dienden daarna een jaar als soldaat in grote steden als Chang’an of Luoyang of in de provincies.
In de trainingskampen werden de mannen ingedeeld bij de infanterie, de cavalerie of de marine.
Zeelieden waren belangrijk omdat veel veldslagen aan een van de grote rivieren werden uitgevochten, zodat snel verse troepen konden worden aangevoerd.
Oorlogsschepen hadden ook dikwijls katapulten of andere zware wapens aan boord.
In een oorlog stonden dienstplichtigen vaak als infanteristen in de voorhoede, terwijl de cavalerie uit vrijwilligers met blauw bloed bestond.
Wie zijn paard goed in bedwang wist te houden tijdens een veldslag stond hoog in aanzien, en de ruiters van de Handynastie droegen een speciale kiel om hun aristocratische afkomst aan te geven.
Rijke Chinezen konden zich echter aan de dienstplicht onttrekken door een vrijwilliger tegen betaling hun plaats te laten innemen.
Naast dienstplichtigen en vrijwilligers telde het leger ook gevangenen. Hoewel sommigen van hen op termijn wel werden ingezet op het slagveld, werden ze om veiligheidsredenen meestal aan het werk gezet.
Om de gevangenen van de overige soldaten te kunnen onderscheiden, werden ze kaalgeschoren, moesten ze een rood pak dragen en hadden ze een ijzeren krans om hun nek als een symbolisch alternatief voor onthoofding.
Het kon om criminelen gaan, maar ook om krijgsgevangenen.
De Handynastie maakte, net als zijn opvolgers, volop gebruik van De kunst van het oorlogvoeren van generaal Sun Tzu, een leerboek in strategie en tactiek.
De officieren lazen er dat gevangenen fatsoenlijk behandeld dienden te worden om het eigen leger te kunnen versterken met verslagen vijanden.
Zo wisten de Han hun leger aan te vullen met duizenden gratis arbeidskrachten. Tijdens het 400-jarig bestaan van de dynastie telde het leger nooit minder dan 700.000 betaalde soldaten.



De soldaten hadden een bamboeboog met lange, dunne uiteinden, waardoor de boog stabiel was en licht in de hand lag.
De pijlpunt was van brons of ijzer. Er waren gifpijlen beschikbaar, waarmee een vijand ook bij een schampschot werd uitgeschakeld. De boogschutters gebruikten meestal het gif van de monnikskap.
Hansoldaten hadden een zwaard, hellebaard of speer. De speer diende vooral als steekwapen, maar er werd ook mee gegooid.
Een infanterist beschermde zich met een schild van hout of wilgenvlechtwerk. Het was licht en kon harde slagen afweren.
De ‘raketwerper’ werd bedekt door een doek als de kruiwagen werd verplaatst. Dit beschermde ook de bemanning tegen de vuurpijlen, die vaak met gif ingesmeerd waren.
Eén batterij van het Mingleger kon 320 vuurpijlen bevatten. Die waren met lonten verbonden en werden tegelijk gelanceerd. Ze kwamen zo’n 500 meter ver.
Sun Tzu roept op tot list en bedrog
De kunst van het oorlogvoeren wordt traditioneel aan Sun Tzu toegeschreven, maar is na diens dood, rond 250 v.Chr., opgetekend.
Ondanks zijn ouderdom speelde het werk een belangrijke rol als oorlogshandboek, niet alleen in de Hantijd maar ook veel later nog.
Het boek is een van de oudst bekende teksten over oorlogvoering en diende als handleiding voor bevelhebbers.
Volgens Sun Tzu moest een veldheer in het bezit zijn van ‘ernst, toeschietelijkheid, moed en strengheid’, en een grondige kennis van de sterke en zwakke punten van de vijand was de weg naar succes.
Maar ook snelheid in het veld was beslissend: ‘Houd je plannen verborgen in het duister, en sla toe als een bliksemschicht. (...) Als de oorlog zich voortsleept, slijten de wapens en het moreel van de troepen,’ luidden de wijze woorden van Sun Tzu, die generaals aanraadde om altijd met een overmacht aan te vallen.
Maar als een leger in de minderheid was, kon het gebruikmaken van list en bedrog.
‘Alle oorlogvoering stoelt op bedrog. Daarom geldt dat je moet doen of je niet in beweging kunt komen als je wel in staat bent om aan te vallen. (...) Ben je dichtbij, dan moet de vijand geloven dat je ver weg bent. (...) Val aan waar hij niet voorbereid is, duik op waar hij het niet verwacht, zaai chaos en versla hem.’
Zo’n verrassingsaanval werd gebruikt door de Hangeneraal Ban Chao en 40 van zijn mannen toen die in 89 n.Chr. een veel grotere horde nomadenkrijgers belaagden aan de noordwestelijke grens van China.
In het holst van de nacht slopen de soldaten van Ban Chao het nomadenkamp binnen en staken ze de tenten in brand waar de vijand lag te slapen.
De nomaden stommelden slaapdronken hun tenten uit en werden geveld door de pijlen van de bekwame boogschutters van Ban Chao.
Veel nomaden sneuvelden of raakten gewond, en ondertussen was het kamp niet alleen in vlammen gehuld, maar klonk er ook een hels kabaal.
Een handvol Chinezen sloeg op grote trommels, waardoor de vijand dacht omsingeld te zijn door een enorme eenheid van krijgslustige Chinese soldaten.
In paniek sprongen de overlevenden op het dichtst-bijzijnde paard en vluchtten ze in galop de donkere nacht in.
De volgende ochtend reden Ban Chao en zijn troepen naar het plaatselijke stamhoofd. Ze hadden het hoofd van de kampcommandant bij zich, dat ze die nacht afgehakt hadden.
De heerser gaf zich meteen over en erkende de schijnbaar onoverwinnelijke Chinezen als zijn meerderen.
Ban Chao had veel moed en sluwheid aan de dag gelegd. Hij was een ware meester in de krijgskunst.
Nieuwe technologie versterkt leger
De Handynastie had zijn succes op het slagveld ook deels te danken aan wapens die beter en verwoestender waren dan die van de tegenstanders.
Zwaarden en hellebaarden, waarmee de infanterie goed uit de voeten kon, waren dankzij verbeteringen binnen de smeedkunst nog dodelijker en slijtvaster geworden.
Tijdens de Handynastie nam ijzer de plaats van brons in, en in de loop der jaren maakte leren lichaamsbescherming plaats voor harnassen met talloze ijzeren lamellen. Daardoor werden de soldaten een stuk minder kwetsbaar.
De pijl-en-boog was eeuwenlang het enige wapen waarmee de vijand van een afstand beschoten kon worden, maar een paar honderd jaar voor de opkomst van de Handynastie had de kruisboog zijn intrede gedaan.
Dit wapen vuurde kleine, korte pijlen – bouten genoemd – af, was veel krachtiger dan een gewone boog en richtte meer schade aan.
‘De soldaten met kruisbogen rijden naar voren en vuren hun bouten in dezelfde richting af. Hijer zijn de leren harnassen en houten schilden van de Hunnen niet tegen bestand,’ zei een officier in 169 v.Chr.
De kruisboog had blijkbaar ook zijn waarde bewezen in de strijd tegen de Hunnen uit het westen.
Het wapen werd in massaproductie genomen, en volgens de geschiedschrijver Sima Qian, die tijdens de Handynastie leefde, beschikte het rijk in 157 v.Chr. over honderdduizenden kruisbogen.
De Chinezen beseften dat ze een uniek wapen in handen hadden, en de keizer deed er alles aan om te voorkomen dat deze kennis in handen van de vijand viel.
De export van kruisbogen werd verboden en bij de grenzen werden extra bewakers gestationeerd om eventuele illegale transporten te onderscheppen.
Dat lukte echter niet altijd, en rond 100 v.Chr. dook de kruisboog op in onder meer Korea en Centraal-Azië.
De katapult was een ander effectief wapen dat tijdens de Handynastie zijn intrede deed Deze 3 à 4 meter hoge houten constructie kon met stenen van 6 tot 8 kilo geladen worden.
Vervolgens werden de projectielen weggeslingerd en kwamen ze 100 tot 150 meter verderop neer.
Vooral tijdens een beleg boden de katapulten uitkomst, want de vijandelijke barricaden waren er eenvoudig mee te verwoesten.
Je kon er ook brandende projectielen mee afvuren om het kamp van de vijand in lichterlaaie te zetten.

De Verboden Stad werd onder Yongle gebouwd.
De grote oorlogskeizer
De derde keizer van de Mingdynastie, Yongle, wordt wel de ‘keizer te paard’ genoemd, want hij trok regelmatig zelf ten strijde.
In zijn jonge jaren was hij een capabele officier, en hij maakte gebruik van zijn militaire talent toen hij in 1402 zijn neef van de troon stootte en de macht greep in China.
Hovelingen die de nieuwe heerser niet zagen zitten, werden samen met hun hele familie vermoord.
Om zijn rijk sterker te maken, bond de keizer de strijd aan met de Mongolen en de Vietnamezen en liet hij een enorme vloot bouwen.
Daarmee kon hij invloed uitoefenen in de landen rond de Indische Oceaan.
Yongle was ook verantwoordelijk voor de bouw van de Verboden Stad in Peking, en ondanks zijn wreedheid wist hij een rijk op te bouwen dat bij zijn dood in 1424 machtiger was dan ooit tijdens de Mingdynastie.
Mingleger had buskruit
De Handynastie bestookte de vijand al met vuurballen, maar de vuurwapens van de Mingdynastie 1500 jaar later waren van een heel andere orde.
In de 9e eeuw was het buskruit uitgevonden, en al snel beschikten de Chinese keizers over wapens als lansen met een kruit-lading die steekvlammen op de vijand afstuurden en vuurpijlen met buskruit die een kleine explosie veroorzaakten wanneer ze insloegen in het doelwit.
In 1368, het eerste jaar van de Mingdynastie, was het buskruit al een onmisbaar ingrediënt van wapens.
Als het keizerlijke leger ten strijde trok, waren de artillerietroepen uitgerust met vuurwapens als vuurpijlen en een heel arsenaal bommen in alle soorten en maten.
Met behulp van buskruit konden pijlen en speren met zo’n kracht gelanceerd worden dat ze de vijand van een halve kilometer afstand konden raken.
Vaak werden er honderden vuurpijlen tegelijk afgeschoten, waardoor ze in de lucht alle kanten op vlogen.
De grilligheid van de vuurpijlen zaaide angst in het vijandelijke kamp, want het was niet te voorspellen waar de projectielen precies zouden inslaan.
Delen van de infanterie werden in de Mingperiode ook voorzien van ‘raketmanden’ die als een soort bazooka werkten.
Met behulp van zo’n mand, die in de hand werd gehouden, konden 20 vuurpijlen tegelijk worden afgeschoten, waardoor veel vijanden tegelijk konden worden gedood.
De infanterie beschikte ook over kleine handgranaten die naar de vijand gegooid werden.
Grotere granaten werden vastgebonden aan ossen, die het kamp van de vijand in gejaagd werden. Als de dieren bij het doelwit waren aangekomen, was de lont opgebrand en ontplofte de lading.
De meeste Chinese bommen werden echter met katapulten of kanonnen afgevuurd.
Een van de creatiefste varianten was de ‘poepbom’, die naast arsenicum was gevuld met een grote hoeveelheid menselijke uitwerpselen.
Voor de lancering werd een lont aangestoken, zodat het kruit in de lucht boven vijandelijke soldaten ontplofte. Dan werden ze bedolven onder het gif en de poep.
Dergelijke chemische oorlogvoering werd voortdurend verbeterd, en in het oorlogshandboek Huo Lung Ching uit 1412 komt een ‘bijenzwermbom’ voor.
Het vuur dat daaruit kwam, ‘bleef kleven aan de vijandelijke soldaten en hield niet op met branden’.
Het handboek moet echter toegeven dat het vuur met water te blussen is, en het zal vermoedelijk niet lang geduurd hebben voordat de vijand dat had ontdekt.
Huo Lung Ching spreekt dan ook in lovender taal over de ‘gif-mist-magie-rook-uitbarster’. In deze granaat werd ‘buskruit, vliegend kruit, gifkruit en spetterkruit’ gedaan.
Naar verluidt was dit wapen zo krachtig dat het een veldslag kon beslissen: ‘De gezichten en ogen van de vijandelijke soldaten verbranden, en de rook tast hun neus, mond en ogen aan. Geen verdediger kan zo’n aanval weerstaan als hij op het juiste moment wordt uitgevoerd.

Op het slagveld werden de Hansoldaten vaak geleid door generaals die vanuit een strijdwagen toezicht hielden.
3 feiten over het leger
Een jaar training gevolgd door een jaar dienst was in de Hantijd verplicht voor alle mannen.
700.000 soldaten telde het staande leger van de keizers van de Handynastie minimaal.
Het oudst bewaarde kanon ter wereld stamt uit 1290 en is in het noordoosten van China gevonden. Het is van brons en weegt 3,5 kilo.
Vijand bestookt met vuurpijlen
Op het slagveld aan de Tuul in Buiten-Mongolië, waar het leger van de Mingkeizer in juni 1414 tegenover 30.000 Mongoolse soldaten stond, speelden vuurwapens in het begin van de slag ook een grote rol.
De officier Liu Sheng, die het bevel voerde over de Chinese artillerie, gaf een teken aan speciaal getrainde artilleristen die veilig in de achterhoede stonden.
Ze staken de lont van de kanonskogels aan, en korte tijd later schalden de knallen over de vlakte. De 1 kilo zware bommen werden gelanceerd en sloegen in tussen de Mongolen op meer dan een halve kilometer afstand.
De scherven van de kogels vlogen alle kanten op en raakten mannen en paarden op het slagveld. De dieren vielen dood neer of sloegen op hol van de pijn.
Vervolgens mochten de Chinese vuurpijlschutters laten zien wat ze konden. Ze zetten hun kruiwagens op precies de juiste afstand tot de vijand, waarna ze de lonten aanstaken die de hele batterij vuurpijlen verbonden.
Duizenden pijlen schoten de lucht in, en heel even baadde de donkere vlakte in het licht alsof het dag was. Dan daalden ze neer op de Mongolen, die in paniek dekking zochten achter hun kleine schilden.
In de regen van vuurpijlen vielen doden en gewonden – al waren de Mongolen doorgaans goed beschermd en zorgden ze er tijdens een grootschalige veldslag ook steevast voor dat hun paarden bedekt waren met lamellen van ijzer of leer.
De Mongolen beantwoordden het vuur met pijlen van hun boogschutters te paard, en nadat de gelederen van beide partijen flink waren uitgedund, klonken de strijdkreten over de steppe.
Dan kwamen infanterie en cavalerie in beweging, en een bloedig gevecht van man tegen man volgde.
De Mongoolse heerser Mahmud besefte echter al snel dat er eenvoudigweg te veel Chinezen waren, en voordat keizer Yongle de kans kreeg alle vijanden in de pan te hakken, gingen Mahmud en zijn strijders ervandoor.
Ze staken de Tuul over en verdwenen in volle galop.
Het slagveld lag bezaaid met doden en gewonden van beide zijden.
De overlevende Chinezen pakten hun oorlogstuig weer in en begaven zich samen met keizer Yongle op weg terug naar de hoofdstad.
Op 15 augustus liet hij zich uitgebreid huldigen in Nanking. Opnieuw hadden de machtige keizer en zijn leger de Mongolen laten zien dat de Chinezen met hun geavanceerde militaire technologie een geduchte vijand vormden.
Zeven jaar vrede
Yongle was er weliswaar niet in geslaagd om Mahmud te doden, maar de heerser was zo vernederd op het slagveld dat hij zich aan de keizer onderwierp.
De belastinginners van Yongle die Mahmud eerder had gegijzeld werden vrijgelaten, en de Mongoolse leider betaalde tribuut aan de Chinese keizer in de vorm van duizenden paarden.
Na de veldslag hoefde de Mingdynastie zeven jaar lang niet in te grijpen aan de noordgrens van het rijk.
Maar in 1421 moest Yongle zich weer in het harnas hijsen.
Tussen 1410 en 1424 ondernam hij vijf veldtochten tegen de Mongolen en op weg terug van de laatste, in 1424, werd Yongle ziek en stierf hij, waarna het Mingleger in verval raakte.
Zijn opvolgers bezuinigden flink op de troepen, waardoor het leger werd gehalveerd, en de discipline onder de soldaten was ver te zoeken.
Ze werkten nog steeds als boer, maar in plaats van hun oogst af te staan aan het leger, verkochten ze de gewassen op de markt.
De keizerlijke strijdkrachten stelden nog wel iets voor, maar de generaals voeren een defensievere koers.
Het militaire gouden tijdperk was voorbij.