##
- Handelaren gingen vroeg de wijde wereld in
De Chinezen zetten stevig in op buitenlandse handel. Kooplieden bereikten India, het Midden-Oosten en Europa, waar ze handel dreven en technologische kennis opdeden die in China verder ontwikkeld werd. Al in 200 v.Chr. vonden de Chinezen het kompas uit, maar dat werd pas vanaf het jaar 1040 gebruikt voor de navigatie.

In 200 v.Chr. vonden de Chinezen het kompas uit.
##
- De Chinezen waren goede boeren
Zoals veel oude beschavingen vertrouwde China op zijn rivieren. De Gele en Blauwe Rivier maakten een groot gebied vruchtbaar en zorgden voor een goede landbouwopbrengst.
Al rond 7000 v.Chr. begonnen de Chinezen gewassen te verbouwen en leerden ze dieren temmen om die in de landbouw te kunnen gebruiken. De oogsten waren zo rijk dat de boeren veel meer mensen konden voeden dan eigenlijk nodig was.
##
- Oorlog maakte het rijk sterk
De eeuwige staat van oorlog tussen de rijkjes van Azië stimuleerde de ontwikkeling van wapens en strategieën. Zo gebruikten de Chinezen paarden en vonden ze rond 500 v.Chr. de kruisboog uit, 100 jaar eerder dan de Europeanen. Dankzij hun technologie konden de Chinezen hun buurlanden veroveren.

Chinese legers gebruikten al vroeg paarden.
##
- Schrijftaal waarborgde communicatie
Rond 1300 v.Chr. kenden de Chinezen een schriftsysteem waarmee ze boodschappen over een lange afstand konden versturen. De uitvinding van het papier in 105 n.Chr. droeg bij aan het belang van de schrijftaal.
##
- Zijde bracht geld in het laatje
De Chinezen ontwikkelden rond 3300 v.Chr. een methode om stof te maken van het spinsel van de zijderups. Die hielden ze angstvallig geheim, terwijl kooplieden uit de rest van Azië, Noord-Afrika en Europa op de mooie en sterke stof aasden. Vanwege de grote vraag werden rond 200 v.Chr. karavaanroutes voor handelaren uitgestippeld. De enorme opbrengst van de zijdehandel maakte China welvarend en hield een groot en sterk leger op de been.
##
- Chinezen blonken uit in ambachten
De hoge landbouwopbrengst leidde tot een sterke bevolkingsgroei. Daardoor moest de plattelandsbevolking nieuwe beroepen leren om brood op de plank te brengen. Al in de oudheid telde China talloze vaklieden als smeden, schrijvers en artsen, die volop experimenteerden en nieuwe methoden ontwikkelden.
Zo werd rond 600 v.Chr. de schoffel uitgevonden, die in Europa pas in de jaren 1730 verscheen. En in de oudheid bedachten de Chinezen de chemische oorlogvoering: met blaasbalgen bliezen ze giftige rook naar de vijand.

Arbeidskracht werd in het oude China volop benut.