Het nieuwe onderzoek werd gepubliceerd in het tijdschrift Nature. In het artikel concludeerden de onderzoekers van het Archeologisch Instituut in Berlijn dat de handen aan 11 mannen en één vrouw toebehoorden, en dat ze ‘zacht en flexibel’ waren. Dat betekent dat ze voor of vlak nadat het lichaam begon te verstijven zijn afgehakt. Daarom is het niet ondenkbaar dat de mensen op dat moment nog leefden.
De onderzoekers konden ook constateren dat alle gevonden handen rechterhanden waren, die met precisie op steeds dezelfde plek werden afgehakt. Dat wijst erop dat de procedure gecontroleerd en met een duidelijk doel werd uitgevoerd.
De onderzoekers denken dat de handen waarschijnlijk van vijanden van de farao waren, eventueel krijgsgevangenen, en dat ze ‘tijdens of kort voor een ceremonie’ zijn afgehakt. De handen werden ‘met gespreide vingers en met de palm naar beneden’ neergelegd, dus de onderzoekers denken dat ze werden getoond tijdens een ceremonie als teken van machtsvertoon van de farao.
Gruwelijke traditie werd voortgezet
Er is lang gedacht dat de Hyksos de Egyptenaren leerden om fysieke trofeeën van hun vijanden mee te nemen. Reliëfs met afgebeelde afgehakte handen kwamen namelijk rond hun dynastie voor het eerst voor.
De Hyksos kwamen uit de Levant, een deel van Zuidwest-Azië bij Syrië. Ze annexeerden een deel van Egypte in de 17e eeuw v.Chr. en startten hun eigen dynastie. Ze waren de eerste buitenlandse heersers in Egypte, maar regeerden alleen over het noorden van het land, en er was bijna voortdurend oorlog met de traditionele farao’s, die in Zuid-Egypte nog steeds de dienst uitmaakten.
Ze verloren uiteindelijk rond 1530 v.Chr. van farao Ahmose I, wat de start was van het Nieuwe Rijk, het hoogtepunt van de Egyptische macht. Afgehakte handen werden echter nog steeds afgebeeld, wat erop wijst dat de traditie niet tegelijk met de vreemde veroveraars het veld ruimde.