De Amerikaanse geschiedenis wemelt van de presidenten die in het beste geval incompetent en in het slechtste geval ronduit onverschillig waren.
Kortzichtige presidenten traineerden de afschaffing van de slavernij, en de bloedige burgeroorlog van 1861 tot 1865 had wellicht voorkomen kunnen worden als er op het kritieke moment een capabele president aan de macht was geweest.
Lees hieronder over enkele van de slechtste Amerikaanse presidenten van de geschiedenis.

1841-1845: ‘His Accidency’ - John Tyler

Toen president William H. Harrison in 1841 na één maand in het ambt stierf, schreef de wet eigenlijk verkiezingen voor.
Maar vicepresident John Tyler beëdigde zichzelf tot president en schiep daarmee een precedent dat tot wetswijziging leidde. Met deze zet maakte hij veel vijanden.
Omdat hij bij toeval president was geworden, noemden zijn critici hem laatdunkend ‘His Accidency’ – Zijne Toevalligheid.
1850-1853: De bange boekenwurm - Millard Fillmore

Uit angst voor oorlog met de Zuidelijke staten gaf Fillmore toe aan de slaveneigenaren.
Vicepresident Millard Fillmore kwam aan de macht toen de president stierf. Fillmore vreesde een oorlog met de Zuidelijke staten en wilde tijd winnen. Geheel tegen de tijdgeest in steunde hij daarom een compromis dat slavenhouders meer macht gaf.
Velen vonden het compromis laf. De New York Times schreef: ‘Het euvel van Fillmore is dat hij slavernij als iets politieks, en niet als iets moreels ziet.’ Boekenwurm Fillmore nam de slavernij luchtig op, maar was geschokt over het feit dat het Witte Huis geen bibliotheek had.
Vol vuur wierp hij zich op de bouw ervan, terwijl elders de problemen zich ophoopten.
1853-1857: Militante ‘deegsmoel’ - Franklin Pierce

Franklin Pierce
Franklin Pierce kwam uit het Noorden, maar zijn sympathie lag bij de Zuidelijke staten.
Zo iemand werd wel een ‘doughface’, ofwel een deegsmoel (kneedbare persoon) genoemd. In 1854 steunde hij een wet die Nebraska en Kansas de kans bood slavernij in te voeren.
Zijn aanval op Spanje, dat Cuba niet wilde afstaan aan de VS, maakte hem erg impopulair.
1857-1861: Oorlog op grond van een gerucht - James Buchanan

Door de ‘Utah-oorlog’ verdween het vertrouwen in president Buchanan.
Als nieuwe president kreeg James Buchanan in 1857 het onjuiste bericht dat de mormonen in het Utah-territorium in opstand wilden komen. Buchanan liet zonder nader onderzoek het leger uitrukken.
Gelukkig raakten de troepen in Wyoming ingesneeuwd en werd de zaak intussen via onderhandelingen opgelost. Maar in Washington waren de politici verdeeld geraakt, en het land stevende af op een burgeroorlog.
1865-1869: ‘Dit is een land voor blanke mannen’ - Andrew Johnson

Na de Burgeroorlog werd Andrew Johnson beëdigd tot president. Zijn voornaamste taak was de verdeelde natie te verenigen. Al snel bleek Johnson echter een fel tegenstander te zijn van gelijke burgerrechten voor allen.
Hij verbood een wet die de vrije slaven staatsburgerschap moest geven. Want zoals hij in een brief schreef: ‘Dit is een land voor blanke mannen en zolang ik president ben, regeer ik voor de blanke man.’
1869-1877: Oorlogsheld was een regelrechte ramp - Ulysses S. Grant

Grant werd het levende bewijs dat niet alle generaals voor de politiek geschikt zijn.
De grote Noordelijke generaal van de Burgeroorlog, Ulysses S. Grant, begon goed toen hij in 1869 aantrad als president. Hij versterkte de burgerrechten en bestreed de Ku Klux Klan.
Maar hij hielp ook oude vrienden uit het leger aan hoge functies in Washington. Sommigen van hen waren volstrekt incapabel, anderen stalen geld uit de staatskas.
Grants twee termijnen als president werden overschaduwd door deze vriendjespolitiek en corruptie. Het was zelfs zo erg dat de combinatie van corruptie en incompetentie ‘grantisme’ werd genoemd.
1921-1923: Liet zijn vrienden naar hartelust graaien - Warren G. Harding

Harding kon niet tegen conflicten en zocht afleiding aan de speeltafel.
President Warren G. Harding zat vol ideeën. Maar hij kwam tot niets doordat hij conflicten uit de weg ging. Hij besteedde zijn tijd aan golf, poker en minnaressen terwijl de schandalen zich ophoopten.
Zo nam zijn minister van Binnenlandse Zaken smeergeld aan van een oliemaatschappij in ruil voor het monopolie op rijke oliebronnen. De president wist ervan, maar deed niets. Het ontbrak hem aan daadkracht, maar niet aan zelfkennis.
‘Ik ben totaal niet geschikt voor dit ambt’, vertrouwde hij zijn adviseurs toe.
1929-1933: Kwam afgestompt en gevoelloos over - Herbert Hoover

De sloppenwijken die tijdens de crisis rond de grote steden in de VS ontstonden, werden naar de president ‘hoovervilles’ genoemd.
Herbert Hoovers aantreden als president viel samen met het begin van de Grote Depressie van de jaren 1930. Hoover verlaagde de belastingen, maar wilde geen overheidsgeld gebruiken om de vele werklozen die honger leden, te helpen.
Dat maakte hem bijzonder impopulair. Doordat Hoover ook nauwelijks over sociale vaardigheden beschikte, kwam hij keer op keer over als afgestompt en gevoelloos. Zijn besluit om een handelsoorlog tegen Europa te beginnen, verergerde de economische crisis van de VS nog meer. Historici beschouwen dit besluit als zijn grootste blunder.